Financiële stromen energiesysteem
Over deze publicatie
Het ministerie van Klimaat en Groene Groei (voorheen onderdeel van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat) heeft het CBS de opdracht gegeven een haalbaarheidsstudie uit te voeren om gegevens van enkele specifieke financiële stromen binnen het energiesysteem te verzamelen. In dit rapport worden de methode en resultaten van de haalbaarheidsstudie toegelicht en wordt beschreven welke aanvullende informatie in deze studie is opgehaald.
1. Inleiding
Het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE) beschrijft hoe Nederland een energiesysteem ontwikkelt dat past bij een klimaatneutrale samenleving. Dat betekent dat de manier waarop we energie opwekken, transporteren, opslaan en gebruiken, geen negatief effect heeft op het klimaat. Het NPE zal binnen de nationale beleidscyclus Klimaat & Energie jaarlijks worden gemonitord. Hiervoor is het ministerie van Klimaat en Groene Groei (KGG) bezig met het opzetten van een eerste monitor Energiesysteem. Naast fysieke indicatoren zal de monitor ook financieel-economische indicatoren bevatten.
In deze haalbaarheidsstudie is door het CBS onderzocht welke financiële stromen binnen het energiesysteem door middel van CBS-data in kaart kunnen worden gebracht. Er is specifiek gevraagd naar financiële stromen binnen de volgende twee ketens: (1) Elektrolyse binnen de NPE-keten waterstof, en (2) de duurzame koolstofketen. In de duurzame koolstofketen is gekeken naar biobrandstoffen (2a), groen gas (2b) en recyclaat (2c).
Centraal in deze haalbaarheidsstudie staan de vragen: 1) welke geldstromen kunnen worden waargenomen, met de focus op investeringen, 2) wie doet deze investeringen en 3) hoe variëren deze stromen met de tijd? De resultaten zijn opgenomen in de bijbehorende tabellenset.
In deze haalbaarheidsstudie zijn op basis van CBS-databronnen, binnen de beperkte tijd die daarvoor beschikbaar was, de eerste resultaten bij elkaar gebracht. Het is mogelijk dat uit verdere analyse van deze of aanvullende databronnen, blijkt dat aanpassing van deze cijfers nodig is.
2. Methodologie
Voor elke specifieke keten is gestart met het identificeren van de bedrijven die binnen deze keten produceren. Vervolgens zijn vanuit deze bedrijvenlijst data van verschillende CBS-bronnen1) geanalyseerd met betrekking tot de omvang, investeringen, omzet/exploitatie en invoer/uitvoer van deze bedrijven. Waar nodig zijn deze data (middels het aantal werkzame personen) opgehoogd tot de hele populatie.
Invoer en uitvoer
De bedrijvenlijsten zijn gekoppeld aan de databron ‘Statistiek Internationale Handel in Goederen’. Op basis van de invoerdata over 2022 zijn de meest relevante grondstoffen die nodig zijn voor de productie van de bijbehorende productcategorie geïnventariseerd. Op vergelijkbare wijze zijn op basis van de uitvoerdata over 2022 de meest relevante producten van de bijbehorende productcategorie geïnventariseerd. Wederuitvoer van goederen is niet meegenomen. Dit zijn goederen die via Nederland vervoerd worden en daarbij (tijdelijk) eigendom worden van een Nederlands ingezetene, zonder dat significant industriële bewerking in Nederland plaatsvindt.
In het geval van biobrandstoffen gaat het bij de invoer van grondstoffen om verschillende dierlijke of plantaardige oliën, vetzuurdestillaat en talg. Bij de uitvoer is biodiesel, ethylalcohol en reguliere aardolie meegenomen (Hydrotreated Vegetable Oil -HVO- valt in deze productgroep). In het geval van recyclaat bestaat de invoer van grondstoffen uit resten en afval van kunststof en van verschillende polymeren. De uitvoer betreft polymeren in primair vormen en kunststofproducten. Voor groen gas en elektrolyse zijn geen invoer en uitvoer waargenomen (zie hoofdstuk 3).
Subsidies
Hierbij is per (sub)keten gekeken welke subsidies door de geïdentificeerde producenten zijn aangevraagd in alle categorieën van de verschillende milieugerelateerde RVO-subsidieregelingen. Ook is specifiek gekeken naar de subsidiecategorieën die direct relevant zijn voor het product dat deze producenten opleveren.
Naast de aan de geïdentificeerde producenten verstrekte subsidies is er gekeken naar alle subsidies die verstrekt zijn in de voor de keten relevante productcategorieën. Daarbij komen ook bedrijven en instanties in beeld die nog niet bekend zijn bij het CBS als producenten. Sommige subsidieprogramma’s binnen de relevante productcategorieën omvatten zowel relevante als niet-relevante subsidies. Onder de programmanaam ‘Waterstof’ zijn bijvoorbeeld subsidies verstrekt aan elektrolyse-projecten, maar ook aan projecten rondom zgn. blauwe waterstof. Daarom geven we een maximumwaarde (alle programma’s die relevante subsidies omvatten, een overschatting) en een minimumwaarde (alleen programma’s met uitsluitend relevante subsidies, een onderschatting).
De volgende subsidieregelingen zijn meegenomen in de analyse: Energie-investeringsaftrek (EIA), Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie (SDE++), Milieu-investeringsaftrek (MIA) en de Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil), en diverse subsidieregelingen voor energie-innovatie (EI), zoals Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatie (DEI+), Missiegedreven Onderzoek, Ontwikkeling en Innovatie (MOOI), Topsector Energie (TSE) en de Versnelde klimaatinvesteringen industrie (VEKI). De RVO-subsidieregelingen maken niet altijd specifiek onderscheid tussen biobrandstoffen en groen gas, d.w.z. de RVO-subsidiecategorie biobrandstoffen omvat soms zowel bio-transportbrandstoffen als biogas. Deze kan niet verder worden opgesplitst waardoor deze energiedragers zijn samengevoegd in de analyse.
Toelichting op de variabelen
Voor elke keten en subketen is de volgende lijst variabelen uitgewerkt in de bijgevoegde tabellen. Wanneer er in deze tabellen een punt staat in plaats van een getal betekent dit dat de herleidbaarheid van individuele bedrijven in het geding komt, of dat de gebruikte CBS-data op dit moment geen antwoord kunnen geven op deze vraag.
Omvang populatie:
- Aantal werkzame personen
Het aantal werkzame personen wordt vastgesteld op basis van de werknemers op de loonlijst inclusief meewerkende firmanten, eigenaren en familieleden. Indien nodig is deze opgehoogd voor de gehele populatie. - Aantal bedrijven
De feitelijke transactor in het productieproces gekenmerkt door zelfstandigheid ten aanzien van de beslissingen over dat proces en door het aanbieden van zijn producten aan derden.
Investeringen:
- Totale investeringen in Materiële vaste activa:
De totale waarde van de investeringen in materiële vaste activa. Dit gaat onder andere om grond, bedrijfsgebouwen, transportmiddelen en machines. - Materiële vaste activa: machines, installaties en apparaten:
De totale waarde van de investeringen in materiële vaste activa in machines en gereedschapswerktuigen. Voorbeelden hiervan zijn hydraulische en pneumatische installaties, filter- en zuiveringsapparatuur, las- en snij-apparatuur, et cetera. - Totale investeringen in Immateriële vaste activa:
De totale waarde van de investeringen in immateriële vaste activa, denk aan standaard- en maatwerksoftware.
Omzet, onderhoud en exploitatie
- Netto omzet:
Totaal van de omzet (exclusief belasting over de toegevoegde waarde (BTW)) uit alle activiteiten exclusief doorberekende vrachtkosten. De netto omzet is opgebouwd uit omzet uit eigen productie en handelsactiviteiten. - Gefactureerde omzet van zelf vervaardigde producten:
De omzet (exclusief BTW) die samenhangt met zelf vervaardigde producten binnen een bedrijf. - Bedrijfslasten exclusief personeelskosten, directe kosten van de omzet en afschrijvingen.
- Kosten van energieverbruik:
Kosten van energieverbruik, inclusief netdiensten, exclusief brandstofkosten voor vervoermiddelen. - Kosten van inventaris:
Kosten in verband met huur, lease, reparatie, onderhoud van machines, apparatuur, installaties, kantoor inventaris en dergelijke en interne transportmiddelen. - Huur en operationele lease van machines, inventaris, installaties:
De betalingen voor het gebruik van machines, inventaris, installaties en computers (exclusief software).
Productie (fysiek)
- Productiehoeveelheid:
Totale productie in fysieke eenheden van dit type energiedrager. Bij biobrandstoffen omvat dit biodiesel (puur), bio-ethanol en overige additieven voor biobenzine. Bij biobrandstoffen wordt de productiehoeveelheid zowel in kilogram als in joule uitgedrukt. Bij recyclaat omvat deze productiehoeveelheid een schatting van het totaal aan verwerkte afvalstoffen op basis van voorlopige cijfers (in kton).
Invoer en uitvoer
- Invoer van grondstoffen:
Bij invoer uit EU-landen is de invoerwaarde van de goederen inclusief vracht- en verzekeringskosten tot aan de Nederlandse grens. Bij invoer uit niet-EU landen is dit de invoerwaarde inclusief vracht- en verzekeringskosten tot aan de buitengrens van de Europese Unie. - Uitvoer van producten:
De berekende uitvoerwaarde is de waarde inclusief vracht- en verzekeringskosten tot aan de Nederlandse grens.
Subsidies
- Totaal milieurelevante subsidies ontvangen:
Milieugerelateerde subsidies ontvangen door de geïdentificeerde producenten in alle subsidiecategorieën. - Subsidies ontvangen specifiek relevant voor de keten:
Milieugerelateerde subsidies ontvangen door de geïdentificeerde producenten in subsidiecategorieën die direct relevant zijn voor het product dat zij opleveren. - Totaal relevante subsidies (minimum)
Alle milieugerelateerde subsidies ontvangen in categorieën die direct relevant zijn voor de keten. Alleen programma’s meegenomen die uitsluitend relevante subsidies omvatten. - Totaal relevante subsidies (maximum)
Alle milieugerelateerde subsidies ontvangen in categorieën die direct relevant zijn voor de keten. Ook programma’s meegenomen die slechts deels relevante subsidies omvatten.
Korte toelichting per keten
1) Elektrolyse:
Voor elektrolyse is op dit moment nog geen bedrijvenlijst te identificeren. Weliswaar wordt in de Prodcom (productiestatistiek industriële goederen) waterstof waargenomen maar dit geeft geen compleet beeld. Dat komt omdat olieraffinaderijen hierin niet worden meegenomen en omdat ook geen onderscheid gemaakt kan worden tussen de productiemethoden van het waterstof (elektrolyse of anders). Momenteel wordt waterstof ook nog niet waargenomen in de fysieke energiestatistieken. Om deze redenen is er op dit moment geen bedrijvenlijst op te stellen voor waterstofproducenten uit elektrolyse.
Hier is in de nabije toekomst wel meer mogelijk. Voor verslagjaar 2023 (binnenkort intern beschikbaar) is een aantal grote producenten (kunstmestindustrie, olieraffinage, industriële gassenindustrie, anorganische basischemie (chloor-alkali elektrolyse)) gevraagd naar hun import, export en voorraad van waterstof en ammoniak, productie van waterstof en ammoniak, en aflevering aan derden. Ook het gebruikte productieproces is uitgevraagd, zodat elektrolyse onderscheiden kan worden. Deze uitvraag is vrijwillig en door beperkte respons is het niet zeker of dit tot publiceerbare informatie zal leiden.
Vanaf verslagjaar 2024 (beschikbaar vanaf medio 2025) zal jaarlijks de productie en het complete finale energieverbruik en niet-energetisch gebruik van waterstof in kaart gebracht worden, via verplichte uitvraag aan de belangrijkste bedrijven. Productie van waterstof en ammoniak wordt een aparte sector in de sectorbalans van de energiestatistieken. Voor het eerste verslagjaar zal de nadruk liggen op het compleet krijgen van de totale waterstofproductie en het waterstofverbruik bij de grote producenten. Dit waterstof is vooral geproduceerd op basis van aardgas en olie, er zit vermoedelijk nog weinig waterstof uit elektrolyse bij.
Via aanvullend zoekwerk, onder andere door navraag bij het RVO, zal door het CBS ook worden nagegaan of er kleinere pilotprojecten zijn op het gebied van waterstofproductie uit elektrolyse, of deze al in bedrijf zijn en hoeveel waterstof via die route gemaakt is in 2024. Het is nog niet zeker of dit over 2024 al een compleet beeld oplevert.
Met betrekking tot de subsidies rondom elektrolyse, hebben we in deze studie de recente subsidieregelingen OWE (€ 250 mln) en IPCEI (€ 800 mln) nog niet meegenomen. Hierover zijn nog geen microdata beschikbaar. Deze regelingen zouden in de komende jaren wel meegenomen kunnen worden.
2) Duurzame koolstofketen:
2a) Biobrandstoffen
Vanuit de fysieke productie van biobrandstoffen is er binnen het CBS een (complete) lijst van bedrijven beschikbaar die biobrandstoffen produceren. Dit gaat om minder dan 10 bedrijven. De meeste daarvan produceren primair biobrandstof, voor een enkel bedrijf geldt dat dit een secundaire activiteit is. Met behulp van een verdeelsleutel (gebaseerd op de productiewaarden van de verschillende producten) wordt een deel van de monetaire stromen van dit bedrijf meegenomen in deze analyse. Daarnaast wordt deze verdeelsleutel ook toegepast op het aantal werkzame personen en de omvang van het bedrijf.
In de database voor invoer en uitvoer (IHG) geldt: indien er HVO (een type biodiesel) wordt uitgevoerd, is deze momenteel niet te onderscheiden van reguliere diesel. Deze vallen in dezelfde productcode (GN-code). De GN bevat de goederenindeling die door de Europese Unie wordt voorgeschreven voor import en export van goederen Vanaf 2025 krijgt HVO een aparte GN-code. Aangezien de bedrijvenpopulatie van biobrandstof klein is, zal de vraag wel blijven bestaan of er überhaupt over invoer/uitvoer gepubliceerd kan worden in verband met herleidbaarheid.
2b) Groen gas
Vanuit de certificering voor groen gas is er bij het CBS bekend op welke locaties groen gas wordt geproduceerd, dit zijn ruim 80 locaties. Deze lijst omvat echter allerlei type bedrijven: van agrarische bedrijven die naast hun primaire activiteit ook groen gas produceren, tot rioolwaterzuiveringsinstallaties en afvalbedrijven, die naast groen gas ook andere (groene) producten uit afvalstromen produceren. Groen gasproductie is in de meeste gevallen een secundaire activiteit voor deze bedrijven. Het is op dit moment nog niet goed mogelijk om per bedrijf te identificeren welk deel van de monetaire stromen toe te schrijven is aan groen gas.
2c) Recyclaat
Vanuit de afvalstatistieken van het CBS is bekend welke bedrijven aan recycling doen. Een groot deel daarvan heeft een enquête ingevuld waardoor bekend is dat zij aan plasticrecycling doen (ruim 40 bedrijven). Aan de hand van het aantal werkzame personen in deze bedrijven zijn de resultaten opgehoogd naar de hele populatie. Ter aanvulling, het gaat hier alleen om bedrijven waarvoor de voorbereiding tot recycling hun primaire activiteit is. Voor deze lijst bedrijven is geen verdeelsleutel gebruikt.
Van de recente subsidieregeling Circular Plastics NL (CPNL, €47 mln) zijn nog geen microdata beschikbaar. Deze regeling is daarom nog niet meegenomen in de statistiek.
3. Korte duiding van de cijfers
Voor alle getoonde resultaten in de tabellen geldt dat de tijdreeksen zijn opgebouwd met bedrijvensets en verdeelsleutels over het verslagjaar 2022. Om het resultaat te verbeteren zouden de bedrijvensets en verdeelsleutels voor ieder verslagjaar moeten worden samengesteld.
Op dit moment is het voor onderdeel 2b, groen gasproductie, nog niet mogelijk om resultaten te presenteren en te duiden, hetzelfde geldt voor elektrolyse (1). Hieronder volgt een korte duiding van de cijfers met betrekking tot biobrandstoffen (2a) en recyclaat (2c).
Biobrandstoffen
Voor biobrandstof geldt dat de omzetcijfers tussen 2019 en 2022 een stijging laten zien van bijna een miljard naar bijna twee miljard euro. Daarnaast zijn de productiehoeveelheden nagenoeg hetzelfde gebleven. De omzet van een bedrijf wordt gegenereerd door verkoop van zelf vervaardigde producten en door handelsactiviteiten. Dat maakt dat er twee mogelijke verklaringen zijn voor de snelle stijging van de omzet: 1) stijging van de verkoopprijs van biobrandstof, of 2) groei van de handelsactiviteiten van deze bedrijven. Omdat het aantal biobrandstofbedrijven klein is, kunnen de data niet worden gespecificeerd en is een sluitende verklaring niet mogelijk. Verder is er vanuit het CBS-data op dit moment geen zicht op de ontwikkeling van de prijs van biobrandstof.
Recyclaat
Ook hier zien we een discrepantie in de stijging van de omzet (van bijna 500 miljoen euro in 2019 naar 950 miljoen euro in 2022) en gelijkblijvende productiehoeveelheden. Uit onze data kunnen we niet verder duiden waardoor dit verschil wordt veroorzaakt. In een eventuele vervolgstudie zouden deze resultaten uitgebreider kunnen worden geanalyseerd en bijvoorbeeld vergeleken kunnen worden met trends in de andere brongegevens zoals de afvalstatistieken van het CBS. Ook is het belangrijk om te benadrukken dat het hier om voorlopige cijfers gaat, en er ook hierdoor latere aanpassingen mogelijk zijn.
4. Conclusies en aanbevelingen
4.1 Algemene bevindingen
In deze studie is gekeken of, en hoe, het CBS financiële stromen binnen het energiesysteem in kaart kan brengen. Er is een methode ontwikkeld die op verschillende (sub)ketens binnen dit systeem is getest. Daarvoor is de groep bedrijven binnen een bepaalde keten bepaald, om deze vervolgens te koppelen aan data over investeringen, subsidies, invoer/uitvoer en productie. Met behulp van deze methode kan een overzicht worden gegeven van de verschillende financiële stromen binnen specifieke ketens van het energiesysteem.
Voor deze methode is een overzicht van de bedrijven binnen een bepaalde keten cruciaal. Dit overzicht kan soms verkregen worden via bij het CBS-beschikbare bronnen, of via externe bronnen zoals gegevens van brancheorganisaties. Een andere voorwaarde voor deze methode is dat bekend is, of berekend kan worden, welk deel van de financiële stromen van een bedrijf toegekend kan worden aan de keten in kwestie. Dit is nodig voor bedrijven die meerdere activiteiten ontplooien. Daarnaast is het in verband met herleidbaarheid niet altijd mogelijk om data te publiceren als het aantal bedrijven binnen een bepaalde keten klein is.
Met name voor de ketens biobrandstof en recyclaat kan een vrij volledig beeld geschetst worden van de relevante financiële stromen. Wel is het aantal bedrijven dat biobrandstoffen produceert heel klein, waardoor publicatie van een deel van de beschikbare cijfers in verband met herleidbaarheid niet mogelijk is. Voor elektrolyse en groen gas is deze methodologie (nog) niet geschikt. In het geval van elektrolyse heeft het CBS nu nog geen zicht op de producenten. In het geval van groen gas is onduidelijk bij de verschillende producenten welk deel van hun financiële stromen toe te wijzen is aan activiteiten rondom groen gas, omdat het meestal een secundaire activiteit is.
4.2 Aanbevelingen en mogelijk vervolg
1. Doorontwikkelen methode en update van de cijfers
In een mogelijk vervolg van dit project kunnen de cijfers die nu zijn samengesteld worden geüpdatet met een nieuw jaar en waar mogelijk verder verbeterd en aangevuld. Zoals hierboven beschreven, komen er vanaf 2025 nieuwe cijfers beschikbaar over elektrolyse, zodat er voor deze keten meer cijfers kunnen worden verzameld.
Binnen de ontwikkelde methode is het cruciaal om zowel een overzicht van de bedrijven te hebben, als zicht op welk deel van dat bedrijf toegeschreven kan worden aan de relevante keten. Er is niet altijd goed zicht op dat tweede aspect, bijvoorbeeld wanneer een landbouwbedrijf ook actief is als groen gasproducent.
In een eventueel vervolg van deze haalbaarheidsstudie kan met behulp van aanvullende bronnen onderzocht worden of het bijvoorbeeld mogelijk is om (onderdeel 2b) voor een deel van de groen gasproducenten in kaart te brengen welk gedeelte van hun financiële stromen toegeschreven kan worden aan groen gasproductie. Het zal echter complex blijven, omdat de diversiteit aan bedrijven binnen deze producenten erg groot is.
2. Aanvullende toepassingen
Ten slotte kan deze uitgewerkte methodiek mogelijk ook toegepast worden op de andere (sub-) ketens van het energiesysteem. Voor de volgende ketens binnen het energiesysteem zijn bij het CBS fysieke data beschikbaar, zoals over aantallen warmtepompen en (bijgeplaatst) vermogen2).
- Warmtepompen
- Warmtenetten
- Aardwarmte
Er is echter niet altijd een directe koppeling tussen fysieke data en bedrijven te maken. Er zal per (sub)keten onderzocht moeten worden of een lijst van producenten gemaakt kan worden (op basis van interne of externe bronnen).