Extra uitvraag Tegenprestatie 2024

3. Resultaat extra uitvraag

Paragraaf 3.1 gaat in op de representativiteit van de respons op de enquête. Paragraaf 3.2 beschrijft het aandeel responsgemeenten dat de tegenprestatie uitvoert, het geschatte - opgehoogde - aantal tegenprestaties in de maand maart 2024 en de representativiteit van de gekozen verslagperiode. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een samenvatting van de opmerkingen die gemeenten hebben gemaakt in de enquête.

3.1 Representativiteit van de respons

Van de 342 uitgestuurde enquêtes zijn er 270 ingevuld teruggestuurd. Dit is een respons van 79 procent.

De responderende gemeenten zijn wat betreft de grootteklasse en het softwarepakket dat gebruikt wordt voor de gemeentelijke registraties getoetst op hun representativiteit voor alle Nederlandse gemeenten. Dit zijn tevens de in de imputatie-analyse gebruikte hulpvariabelen.

De grootteklasse van een gemeente wordt bepaald op basis van het aantal inwoners. De gemeenten zijn ingedeeld in acht grootteklassen:

  1. Minder dan 5 000 inwoners (5 gemeenten)
  2. 5 000 tot 10 000 inwoners (7 gemeenten)
  3. 10 000 tot 20 000 inwoners (53 gemeenten)
  4. 20 000 tot 50 000 inwoners (182 gemeenten)
  5. 50 000 tot 100 000 inwoners (63 gemeenten)
  6. 100 000 tot 150 000 inwoners (14 gemeenten)
  7. 150 000 tot 250 000 inwoners (14 gemeenten)
  8. 250 000 inwoners of meer (4 gemeenten)

De minimale respons van de verschillende grootteklassen is 71 procent. Dit percentage hoort bij de grootteklasse 100 0000 tot 150 000 inwoners. Zowel bij de kleinste als bij de grootste grootteklasse was de respons 100 procent.

In figuur 3.1.1 is voor drie groepen het relatieve aandeel per grootteklasse weergegeven: voor alle 342 aangeschreven gemeenten, voor de 270 gemeenten die hebben gerespondeerd en voor de 72 gemeenten die niet hebben gerespondeerd. De staven betreffen afgeronde percentages. Hierdoor tellen de staven niet altijd op tot 100 procent. Dit figuur laat zien dat de verdeling voor de responderende gemeenten in de meeste grootteklassen weinig afwijkt van de verdeling van alle gemeenten. Dit betekent dat de responderende gemeenten qua inwoneraantal representatief zijn voor alle gemeenten. In het figuur is bijvoorbeeld te zien dat iets meer dan de helft van alle Nederlandse gemeenten valt in de grootteklasse 20 000 tot 50 000 inwoners. Ook bij de responderende gemeenten behoort iets meer dan de helft tot deze grootteklasse.

3.1.1 (Non-)respons naar grootteklasse gemeenten 2024
GemeentegrootteMinder dan 5 000 inwoners (%)5 000 tot 10 000 inwoners (%)10 000 tot 20 000 inwoners (%)20 000 tot 50 000 inwoners (%)50 000 tot 100 000 inwoners (%)100 000 tot 150 000 inwoners (%)150 000 tot 250 000 inwoners (%)250 000 inwoners of meer (%)
Geen respons (n=72)01185715630
Respons (n=270)22155219441
Totaal (n=342)12165318441

Daarnaast is voor de verschillende softwarepakketten die gemeenten gebruiken voor de registratie/administratie bekeken of de respons representatief is. Dit bleek inderdaad het geval te zijn. Voor aanlevering van de BUS worden door gemeenten vijf verschillende softwarepakketten gebruikt. In figuur 3.1.2 is te zien dat driekwart van de gemeenten (75 procent) gebruik maakt van softwarepakket 3. Van de responderende gemeenten gebruikt 76 procent dit pakket. Ook wat betreft het gebruikte softwarepakket voor de gemeentelijke registraties zijn de responderende gemeenten dus representatief voor alle Nederlandse gemeenten.

3.1.2 (Non-)respons naar softwarepakket 2024
Softwarepakket1 (%)2 (%)3 (%)4 (%)5 (%)
Geen respons (n=72)2507131
Respons (n=270)2127620
Totaal (n=342)2217520

3.2 Aantal tegenprestaties

Uitvoeren van de tegenprestatie

In de enquête konden gemeenten aangeven of zij de tegenprestatie uitvoeren (dus of er tegenprestaties worden opgedragen) of niet. Van de 270 gemeenten die hebben gerespondeerd, hebben 138 gemeenten aangegeven de tegenprestatie niet uit te voeren. De overige 132 gemeenten (49 procent) doen dit wel. Van de 72 gemeenten die niet gerespondeerd hebben, is het niet bekend of zij in 2024 de tegenprestatie uitvoeren.

Het percentage gemeenten dat bijstandsontvangers vraagt om een tegenprestaties uit te voeren is hetzelfde als afgelopen jaar. In de uitvraag van 2022 lag dit percentage iets hoger.

Aantal tegenprestaties

Op basis van de respons op de uitvraag en met behulp van de imputatiemethode (zie hoofdstuk 2) is een schatting gemaakt van het totaal aantal door gemeenten opgelegde tegenprestaties in Nederland in de maand maart 2024. In tabel 3.2.1 is het geschatte aantal, de relatieve marge en het 95%-betrouwbaarheidsinterval weergegeven. In deze tabel zijn tevens de resultaten van alle onderzoeken opgenomen, van 2018 tot en met 2024.

Tabel 3.2.1 Aantal personen met een algemene bijstandsuitkering en geschat aantal personen met een tegenprestatie in de maand maart, 2018-2024
Personen met een bijstandsuitkering (tot AOW-leeftijd)Personen met een tegenprestatie1)
AantalAantalRelatieve marge95%-betrouwbaarheidsinterval
2018455 42026 2008%[24 100:28 400]
2019431 56023 3002%[22 800:23 800]
2020421 30034 30013%[29 900:38 700]
2021430 21034 20019%[27 800:40 600]
2022405 86026 30018%[21 600:30 900]
2023399 99025 20015%[21 500:28 900]
2024403 00028 80016%[24 100:33 600]
Bron: CBS
1) De geschatte aantallen en de betrouwbaarheidsintervallen zijn afgerond op honderdtallen.

Uit het onderzoek blijkt dat er in maart 2024 naar schatting 28,8 duizend personen met een bijstandsgerelateerde uitkering waren die een maatschappelijk nuttige activiteit als tegenprestatie opgedragen hebben gekregen en/of uitvoerden. Sinds 2021 was er een daling in het aantal bijstandsgerechtigden te zien dat een tegenprestatie heeft uitgevoerd of opgedragen heeft gekregen. In 2020 ging het naar schatting om 34,3 duizend personen, in 2021 om 34,2 duizend personen, in 2022 om 26,3 duizend personen en in 2023 om 25,2 personen. Bij de uitvraag in 2024 is echter gebleken dat enkele gemeenten voor maart 2023 per abuis te lage cijfers hadden aangeleverd. Het aantal personen met tegenprestatie was daardoor vorig jaar een lichte onderschatting van de werkelijkheid.

De schattingen gaan gepaard met een bepaalde onzekerheidsmarge, uitgedrukt in de relatieve marge. De relatieve marge geeft aan hoeveel het werkelijke aantal kan afwijken van de puntschatting. Door middel van deze marges zijn de 95%-betrouwbaarheidsintervallen bepaald. Er wordt een ondergrens en een bovengrens aangegeven, waarbij er een kleine kans is dat het aantal buiten deze grenzen ligt. De relatieve marge in maart 2024 laat zien dat het werkelijke aantal tegenprestaties naar schatting tot 16 procent kan afwijken van de puntschatting en geeft daarmee een onder- en een bovengrens aan. Het 95%-betrouwbaarheidsinterval heeft als ondergrens 24,1 duizend en als bovengrens 33,6 duizend.

De onzekerheid van de schatting is met 16 procent vergelijkbaar met de onzekerheid van het onderzoek uitgevoerd in 2023, toen het 15 procent was.

In tabel 3.2.1 is tevens het aantal personen tot de AOW-leeftijd 4) met een algemene bijstandsuitkering weergegeven. In maart 2024 waren dit er 403 duizend 5). Rekening houdend met een 95%-betrouwbaarheidsinterval, heeft naar schatting 6 tot 8,3 procent van deze personen een tegenprestatie opgedragen gekregen of uitgevoerd in maart 2024. Daarmee is het geschatte aandeel personen met een tegenprestatie in maart 2024 naar verhouding iets hoger dan het voorgaande jaar, toen het aandeel bijstandsontvangers met tegenprestaties met 95 procent zekerheid tussen 5,4 en 7,3 procent lag. Gezien de lichte onderschatting van maart 2023 zullen in de werkelijkheid de aantallen van 2023 en 2024 dichterbij elkaar liggen.

Op het moment van verschijnen van deze publicatie heeft het CBS het aantal personen met een IOAW- of een IOAZ-uitkering in maart 2024 nog niet gepubliceerd. Deze aantallen zijn daarom - evenals in voorgaande jaren - niet opgenomen in de tabel en niet meegenomen in de berekening.

In figuur 3.1.3 is de ontwikkeling van het geschatte aandeel bijstandsgerechtigden met tegenprestatie van maart 2018 tot en met maart 2024 weergegeven, inclusief de bijbehorende boven- en ondergrens.

3.1.3 Geschat aandeel bijstandsgerechtigden met tegenprestatie in de maand maart
JaarPuntschatting (%)Puntschatting (95%-interval) (%)
20185,85,3 - 6,2
20195,45,3 - 5,5
20208,17,1 - 9,2
202186,5 - 9,4
20226,55,3 - 7,6
20236,35,4 - 7,3
20247,26,0 - 8,3

Aantal opgegeven tegenprestaties

Van de 132 gemeenten die de tegenprestatie uitvoeren, hebben er 115 in de enquête een aantal opgegeven. Meer dan de helft hiervan (61 gemeenten, 53 procent) heeft aangegeven dat het aantal tegenprestaties in maart 2024 nul was. Dit is vergelijkbaar met het voorgaande jaar, toen het aantal tegenprestaties nul was bij 51 procent van de gemeenten die de tegenprestatie uitvoerden.

Van de gemeenten die hebben aangegeven de tegenprestatie in maart 2024 uit te voeren, is het gemiddeld aantal opgegeven tegenprestaties 212. Het voorgaande jaar was dit lager, namelijk 179. Hierin speelt mee dat enkele gemeenten over verslagperiode maart 2023 per abuis te lage cijfers voor de extra uitvraag hadden aangeleverd. Daarnaast was het aantal personen dat bijstand ontving in maart 2024 ook iets hoger dan in maart 2023, waardoor er ook meer mensen mogelijk een tegenprestatie opgelegd kunnen krijgen/kunnen uitvoeren.

Representativiteit van de verslagperiode

Van de 132 gemeenten die in de enquête hebben aangegeven de tegenprestatie uit te voeren, zegt 89 procent dat het opgegeven aantal tegenprestaties in maart 2024 representatief is ten opzichte van andere maanden in dat jaar.

Volgens de contactpersonen van drie gemeenten is maart geen representatieve maand, omdat het aantal lager is dan in andere maanden van het jaar. Eén van deze gemeenten kent een groot aantal bijstandsgerechtigden met tegenprestaties. Hiernaast gaf één gemeente aan dat het aantal tegenprestaties in maart juist hoger lag dan in andere maanden.

3.3 Opmerkingen van gemeenten

Bij 32 procent van de gemeenten met een ingevulde enquête is gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een toelichting te geven op de antwoorden. Alle opmerkingen zijn doorgenomen en verwerkt. Deze paragraaf geeft een samenvatting. Daarbij zijn de gemeenten verdeeld in drie groepen:

  1. gemeenten die de tegenprestatie niet uitvoeren,
  2. gemeenten die de tegenprestatie wel uitvoeren maar nul tegenprestaties opgaven of de vraag over het aantal uitgevoerde tegenprestaties niet hebben beantwoord,
  3. gemeenten die de tegenprestatie uitvoeren en een aantal tegenprestaties groter dan nul opgaven.

A. Gemeenten die de tegenprestatie niet uitvoeren

Gemeenten die de tegenprestatie niet uitvoeren geven onder meer aan dat voor een andere aanpak gekozen is, zoals het stimuleren van participatie. Gemeenten formuleerden dit bijvoorbeeld als volgt:

“De tegenprestatie wordt niet ACTIEF uitgevoerd. Als gemeente kiezen wij er voor om inwoners met een afstand tot de arbeidsmarkt te verleiden en/of stimuleren en/of ondersteunen richting mogelijkheden op het gebied van participatie in de […] samenleving.”

“Alle mensen die een tegenprestatie zouden kunnen leveren laten we bij voorkeur een re-integratiegerichte activiteit uitvoeren of participeren. De tegenprestatie wordt uitsluitend gebruikt als er onvoldoende wordt meegewerkt aan re-integratie, maar dat is nog niet voorgekomen.”

Bij een aantal gemeenten werd expliciet aangegeven dat er in het gemeentelijk beleid voor is gekozen om geen tegenprestatie te vragen.

Ten slotte gaf een gemeente aan dat de uitvoeringscapaciteit ontoereikend is:

“Binnen de gemeente is een Verordening in het kader van tegenprestatie vastgesteld. De huidige reguliere uitvoeringscapaciteit is niet toereikend om actief klanten op te roepen voor het vervullen en opleggen van een tegenprestatie in het kader van deze verordening. Dit neemt niet weg dat van iedereen die een bijstandsuitkering ontvangt, gevraagd wordt om naar vermogen mee te werken aan toeleiding naar werk of participatie. […] Dit gebeurt zonder formele oplegging van een tegenprestatie zoals bepaald in de verordening. Deze activiteiten worden daarom niet als tegenprestatie geregistreerd.”

Bij een groot deel van de gemeenten in deze groep lijkt het erop dat zij activiteiten als vrijwilligerswerk of mantelzorg niet als tegenprestatie zien.

B. Gemeenten die de tegenprestatie wel uitvoeren, maar nul tegenprestaties opgaven

Bij de gemeenten die de tegenprestatie wel uitvoeren, maar een aantal van nul opgaven, lopen de redenen hiervoor uiteen.

Er werd onder andere aangegeven dat tegenprestaties niet of onvolledig worden geregistreerd, waardoor er geen maandelijkse gegevens beschikbaar zijn. Een contactpersoon schreef bijvoorbeeld:

“ […] Veel uitkeringsgerechtigden verrichten echter wel werkzaamheden die als tegenprestatie aangemerkt kunnen worden, zoals vrijwilligerswerk of mantelzorg. Wij registreren dat niet sluitend en kunnen dus niet exact aangeven wie zonder verplichting wel een tegenprestatie heeft uitgevoerd. […]”

Door een ander gedeelte van de gemeenten werd aangegeven dat de tegenprestatie niet als zodanig wordt geregistreerd. Bij meerdere gemeenten blijkt uit de gegeven toelichting dat de gehanteerde definitie van een tegenprestatie een rol speelt. Zoals in paragraaf 1.2 is beschreven kunnen de regels over de tegenprestatie verschillen tussen gemeenten. Deze gemeenten gaven wellicht een aantal van nul op, omdat zij bepaalde maatschappelijk nuttige activiteiten niet als tegenprestatie zien of niet als tegenprestatie registreren. Voorbeelden hiervan zijn:

“In verordening en beleid is in 2015 vastgelegd dat het bij gemeente […] mogelijk is om de tegenprestatie op te leggen. In de praktijk bieden we maatwerk. Dat betekent dat de begeleiding en aanpak afhankelijk is van de situatie van de inwoner. Vaak is een gedeeltelijke ontheffing met re-integratieplicht passend. Op deze manier kunnen de inwoners ‘groeien’ richting uitstroom, door bv. in de inzet van een re-integratietraject, een werkervaringsplaats of vrijwilligerswerk. Door het groei-element en meer structurele karakter in deze instrumenten wordt dit vaker verkozen, boven de tegenprestatie. […] Dit betekent dat we de tegenprestatie “officieel” niet hebben toegepast, maar er anders (en volgens ons beter) mee omgaan. […]”

“Ons beleid omtrent tegenprestatie is vastgelegd in de Verordening Tegenprestatie en nadere regels Re-integratie. Kort gezegd hoeven inwoners die in een re-integratietraject zitten, al vrijwilligerswerk doen, mantelzorger zijn, een parttimebaan hebben, een vrijstelling van de arbeidsplicht hebben vanwege zorg voor kind(eren) onder 5 jaar of om een andere reden ontheven zijn van de arbeidsplicht, geen tegenprestatie te verrichten. Op dit moment behoren al onze bijstandsgerechtigden tot één van de genoemde categorieën.”

“In de gemeente […] registreren wij niet of er een tegenprestatie verricht of opgedragen wordt. In de gemeente […] gaan we er wel vanuit dat men ‘iets’ doet, het zij een re-integratietraject, hetzij mantelzorg/vrijwilligerswerk/activeringstraject. Men wordt zoveel mogelijk gestimuleerd om wat te ondernemen.”

Verder zijn er gemeenten waarbij wordt aangegeven dat de tegenprestatie als een uiterst middel wordt gezien. Dit werd door contactpersonen als volgt omschreven:

“Het opleggen van een tegenprestatie is beleidsmatig wel opgenomen in de re-integratie verordening en kan dus worden toegepast. In de praktijk komt dit echter maar zelden voor omdat er vooraleerst samen met de bijstandsgerechtigde wordt gekeken naar andere mogelijkheden. Daarbij bestaan er andere manieren die beter aansluiten bij de mogelijkheden en behoeften van de bijstandsgerechtigde waarbij hetzelfde doel kan worden gerealiseerd als de tegenprestatie. Het uitvoeren van een tegenprestatie kan belemmerend werken voor participatie en/of re-integratie activiteiten. Het opleggen van een tegenprestatie geldt dan ook als laatste optie.”

“In ons beleid is vastgesteld dat klanten gestimuleerd worden om te participeren en dat de verplichting tot een tegenprestatie een uiterst middel is.”

Naast de gemeenten die de tegenprestatie wel uitvoeren, maar voor maart 2024 een aantal van nul opgaven, zijn er ook gemeenten die de tegenprestatie wel uitvoeren maar geen aantallen hebben genoemd. Hieronder volgen enkele verklaringen:

“Een substantieel deel van onze bijstandsgerechtigden voert wel een maatschappelijk nuttige activiteit uit. Wij registreren dit niet als tegenprestatie.”

“De tegenprestatie wordt niet geregistreerd maar wel uitgevoerd in die mate dat burgers worden gestimuleerd om maatschappelijk relevante activiteiten te ondernemen.”

C. Gemeenten die de tegenprestatie uitvoeren en een aantal groter dan nul opgaven

Van de gemeenten die de tegenprestatie uitvoeren en een aantal groter dan nul opgaven verklaarde één gemeente dat zij alleen over informatie beschikken over de daadwerkelijk verrichte tegenprestatie en niet over hoeveel bijstandsgerechtigden in die periode een tegenprestatie opgedragen hebben gekregen. De opgegeven aantallen van deze gemeenten voor maart 2024 gaan dan ook alleen over de daadwerkelijk uitgevoerde tegenprestatie.

“Het is mij niet bekend hoeveel mensen in maart 2024 te horen hebben gekregen dat zij verplicht zijn een tegenprestatie te verrichten. Het gaat om de personen die deze daadwerkelijk hebben verricht.”

“Wij registreren in de database met ingang van wanneer (en welke) tegenprestatie(s) wordt/en opgelegd (en eventueel een einddatum). Wat niet in de database wordt vastgelegd is wanneer een bijstandsgerechtigde hiervan op de hoogte wordt gesteld en of de activiteit daadwerkelijk is verricht; deze gegevens staan alleen in documenten (rapportages, e.d.).”

Verder betrof de toelichting vaak een verantwoording van wat geteld is als tegenprestatie. Daaruit blijkt dat in deze groep een ruimere definitie wordt gehanteerd, waardoor vrijwilligerswerk of mantelzorg vaak juist wel als tegenprestatie worden gezien. Twee voorbeelden hiervan zijn:

“Werkzoekenden kunnen de tegenprestatie op diverse manieren invullen. Het grootste deel van de werkzoekenden verricht vrijwilligerswerk, levert mantelzorg of doet overige maatschappelijk nuttige werkzaamheden. Maar ook het volgen van taal- of beweegtraining behoort tot de mogelijkheden.”

“In principe is er een vrijstelling van de tegenprestatie bij een arbeidsontheffing. Maar bij […] doet iemand wel mee, en dus tegenpresteert, als diegene een aangeboden activiteit verricht, of zelf een activiteit heeft gevonden, of mantelzorgt. […]”

Meerdere gemeenten gaven een verklaring voor het lage aantal bijstandsgerechtigden dat een tegenprestatie heeft uitgevoerd of opgedragen heeft gekregen:

“De meeste bijstandsgerechtigden hebben een re-integratieverplichting. Op grond van de re-integratieverplichting kan aan hen ook de verplichting worden opgelegd om vrijwilligerswerk te gaan doen. Op basis daarvan hebben zij een vrijstelling van de tegenprestatie. Dat is ook een reden waarom er niet heel vaak een Tegenprestatie wordt opgelegd maar mensen vaak een vrijstelling krijgen. Niet omdat zij niets doen maar dit wordt op een andere manier ingevuld.”

4) In 2024 is de AOW-leeftijd 67 jaar.
5) Dit betreft een voorlopig cijfer.