Extra uitvraag Bijzondere Bijstand 2023

Over deze publicatie

Middels een enquête onder alle Nederlandse gemeenten is het totaalbedrag vastgesteld dat gemeenten in 2023 hebben uitgegeven aan bijzondere bijstand. Deze uitgaven zijn gedetailleerd naar cluster bijzondere bijstand. Om een landelijk cijfer te kunnen berekenen, zijn de bedragen van niet responderende gemeenten geïmputeerd. Dit onderzoek is uitgevoerd in samenwerking met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW).

Samenvatting

Nederlandse gemeenten hebben in 2023 in totaal bijna 1,7 miljard euro (ongeveer 1 688 miljoen euro) uitgegeven aan bijzondere bijstand. Dat is bijna 285 miljoen euro minder dan het bedrag dat in 2022 werd uitgegeven (toen was het ongeveer 1 972 miljoen euro). Net als in 2022, is in 2023 het grootste bedrag besteed aan cluster Directe levensbehoeften (a), waaronder de energietoeslag valt: ruim 1,1 miljard euro. Het uitgegeven bedrag aan bijzondere bijstand is inclusief projectmatige verstrekkingen en betalingen in natura. 

Net als in eerdere jaren zijn in dit onderzoek de kosten voor beschermingsbewind en woninginrichting opgenomen als aparte posten. In 2023 hebben gemeenten bijna 172 miljoen euro aan beschermingsbewind en ruim 57 miljoen euro aan woninginrichting uitgegeven. 

De informatie in deze rapportage is afkomstig uit een onderzoek waarin gemeenten is gevraagd naar hun uitgaven aan bijzondere bijstand in 2023. Van de 342 gemeenten heeft 81 procent gerespondeerd. De uitgaven van niet-responderende gemeenten zijn geïmputeerd door middel van regressiemodellen.

1. Inleiding

1.1 Achtergrond

Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft informatie nodig over de uitgaven van gemeenten aan bijzondere bijstand. Een deel van deze uitgaven wordt door gemeenten maandelijks aangeleverd in de Bijstandsuitkeringenstatistiek (BUS). In de BUS worden echter niet alle uitgaven aan bijzondere bijstand geregistreerd; namelijk alleen de uitgaven op persoonsniveau. Uitgaven aan projectmatige verstrekkingen en/of betalingen in natura ontbreken daardoor in de BUS. Over de periode 2010 tot en met 2022 is daarom jaarlijks een extra uitvraag gedaan bij gemeenten om het uitgegeven bedrag aan bijzondere bijstand in het verslagjaar volledig in kaart te brengen. In het verlengde hiervan wil SZW ook weten hoe groot het totale bedrag is dat in 2023 aan bijzondere bijstand is besteed. Daarom is ook voor het verslagjaar 2023 een extra uitvraag gedaan.

1.2 Onderzoeksvragen

Het doel van dit onderzoek is: het schatten van het totaalbedrag dat gemeenten in één verslagjaar uitgeven aan bijzondere bijstand, met een uitsplitsing van dit bedrag naar de diverse clusters en het schatten van de uitgaven aan woninginrichting en beschermingsbewind.

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de methode van de extra uitvraag beschreven. Hoofdstuk 3 beschrijft de uitkomsten. Tot slot is de conclusie van het onderzoek opgenomen in hoofdstuk 4. 

2. Onderzoeksmethode

Het onderzoek heeft de vorm van een extra uitvraag onder alle gemeenten in Nederland naar de bedragen die in het kader van bijzondere bijstand in 2023 zijn uitgegeven. Met de uitkomsten van deze uitvraag is het totale bedrag geraamd dat in 2023 door alle gemeenten tezamen aan bijzondere bijstand is besteed. In dit hoofdstuk wordt de methode verder toegelicht.

2.1 Extra uitvraag

Populatie

De extra uitvraag voor het verslagjaar 2023 is uitgevoerd onder alle gemeenten in Nederland. Daarbij zijn de berichtgevers van de gemeenten benaderd met de vragenlijst bijzondere bijstand (zie bijlage). Een berichtgever is een gemeente, of een dienst die door een aantal gemeenten is opgezet, welke de gegevens voor de BUS aanlevert aan het CBS. Een berichtgever kan daarbij gegevens verstrekken voor verschillende gemeenten, maar het omgekeerde komt ook voor: verschillende berichtgevers kunnen over één gemeente rapporteren. Bij dit onderzoek is als eenheid van onderzoek de combinatie berichtgever-gemeente gehanteerd. In het vervolg van deze publicatie wordt de combinatie berichtgever-gemeente aangeduid met de term ‘gemeentelijke eenheid’. In het verslagjaar 2023 telde Nederland 342 gemeenten die waren verdeeld over 417 gemeentelijke eenheden.

Vragenlijst

Alle berichtgevers hebben voor elke gemeente waarover zij rapporteren een vragenlijst ontvangen, waarin de uit de BUS-afgeleide bedragen over bijzondere bijstand reeds waren ingevuld per cluster. Het verzoek was om de opgegeven bedragen te controleren op juistheid en deze in geval van onjuistheid/onvolledigheid aan te vullen met de juiste bedragen bijzondere bijstand volgens de gemeentelijke administratie. In de bijlage is de vragenlijst weergegeven zoals verstuurd naar de berichtgevers. 

In de vragenlijst zijn de volgende onderdelen onderscheiden: 

  • totaal bijzondere bijstand;
  • cluster a Directe levensbehoeften;
  • cluster b Voorzieningen voor huishouden;
  • cluster c Voorzieningen voor wonen; 
  • cluster d Voorzieningen voor opvang; 
  • cluster e Kosten uit maatschappelijke zorg; 
  • cluster f Financiële transacties; 
  • cluster g Uitstroombevordering; 
  • cluster h Medische dienstverlening; 
  • cluster i Overige kostensoorten; 
  • cluster j Kosten wel in statistiek maar geen bijzondere bijstand;
  • cluster k Individuele inkomenstoeslag;
  • cluster l Individuele studietoeslag;
  • cluster m Collectieve aanvullende ziektekostenverzekering;
  • kosten aan Beschermingsbewind;
  • kosten voor Woninginrichting.

Beschermingsbewind en woninginrichting vormen geen afzonderlijke clusters, maar zijn kostensoorten met betrekking tot bijzondere bijstand. Deze kosten worden door gemeenten op verschillende wijze geboekt onder de clusters a tot en met m. In de vragenlijst waren daarom vragen opgenomen waarin aangeven kon worden onder welk cluster de gemeenten de kosten voor beschermingsbewind en woninginrichting scharen.  

Energietoeslag

In 2023 waren gemeenten, net als in 2022, verantwoordelijk voor het verstrekken van energietoeslagen. Volgens de BUS-richtlijnen1) moest deze vorm van bijzondere bijstand worden opgegeven onder cluster a Directe levensbehoeften. Daar waar energietoeslagen herkenbaar onder een ander cluster zijn geboekt, zijn deze door het CBS in overleg met gemeenten gecorrigeerd naar cluster a. Berichtgevers is verzocht om in de vragenlijst de energietoeslag onder cluster a op te geven. Wanneer dit niet mogelijk was, is de berichtgever verzocht om aan te geven onder welk(e) cluster(s), in plaats van a, de energietoeslag was geregistreerd. 

Leefgeld Oekraïners

In 2022 is de noodmaatregel voor leefgeld voor vluchtelingen uit Oekraïne ingevoerd en deze gold nog steeds in 2023. Dit leefgeld is geen bijzondere bijstand en deze bedragen dienden niet opgegeven te worden onder de bijzondere bijstand. Hiervoor was een controlevraag aanwezig in de vragenlijst.

2.2 Methode schatting totaalbedrag en clusters bijzondere bijstand BUS

De bedragen die zijn opgegeven door de responderende gemeentelijke eenheden zijn gebruikt om een model toe te passen waarmee de bedragen bijzondere bijstand van niet-responderende gemeentelijke eenheden kunnen worden geschat. Deze methode wordt imputeren genoemd.

Net als bij voorgaande onderzoeken (vanaf 2018) zijn alle door de responderende gemeentelijke eenheden opgegeven bedragen gebruikt voor verdere analyse, ongeacht of deze bedragen lager of hoger zijn dan het opgegeven BUS-bedrag. Een uitzondering is gemaakt voor de individuele studietoeslag (cluster l). Na navraag bij drie gemeenten met opgegeven bedragen van meer dan 10 duizend euro op cluster l, bleken de bedragen onjuist te zijn ingevuld. De ingevulde bedragen hadden namelijk betrekking op de nieuwe Studietoeslag, welke buiten de bijzondere bijstand valt. Omdat ook uit intern onderzoek bleek dat gemeenten in verhouding nog erg weinig individuele studietoeslag onder de bijzondere bijstand hebben geboekt, zijn de bedragen voor 23 gemeenten die in de enquête bedragen van meer dan 10 duizend euro bij cluster l hadden opgegeven, gecorrigeerd naar de BUS-bedragen.   

Voor de schatting van zowel het totaalbedrag als van de afzonderlijke clusters bijzondere bijstand van non-responderende gemeentelijke eenheden worden de bedragen van de vier grootste gemeenten (G4) buiten beschouwing gelaten. Deze wijken namelijk dermate af ten opzichte van de andere gemeenten dat dit zou leiden tot een vertekening van de modellen. Alle G4-gemeenten hebben gerespondeerd. Van deze gemeenten is het opgegeven bedrag in de vragenlijst overgenomen. 

In het huidige onderzoek zijn de cijfers geïmputeerd volgens de methode die in 2019 bij het samenstellen van de uitkomsten voor het verslagjaar 2018 is geïntroduceerd2)

Achtergrond gehanteerde modellen

Voor het totaalbedrag en de bedragen per cluster bijzondere bijstand is een lineair regressiemodel bepaald om de relatie te beschrijven tussen het bedrag volgens de BUS en het bedrag volgens de extra uitvraag. Hierbij is steeds gebruik gemaakt van de volgende regressievergelijking:

\(y = a + bx + \epsilon\)

Waarbij:
y: bedrag aan bijzondere bijstand per gemeentelijke eenheid volgens de extra uitvraag (inclusief projectmatige verstrekkingen en betalingen in natura);
x: bedrag aan bijzondere bijstand per gemeentelijke eenheid volgens de BUS (exclusief projectmatige verstrekkingen en betalingen in natura);
a en b: regressiecoëfficiënten en ε: storingsterm met σ als standaarddeviatie.

De regressiecoëfficiënten a en b worden geschat met behulp van de methode van de kleinste kwadratensom. Dit houdt in dat de coëfficiënten a en b zodanig worden vastgesteld dat de som van de gekwadrateerde afwijkingen ten opzichte van de regressielijn zo klein mogelijk is. De gevonden regressievergelijking wordt vervolgens gebruikt om voor gemeentelijke eenheden waarbij wel een bedrag bekend is uit de BUS, maar niet uit de vragenlijst, het bedrag uit de vragenlijst te imputeren.

De som van de (nog niet afgeronde) clusterbedragen behoort gelijk te zijn aan het totaalbedrag bijzondere bijstand. Hiermee wordt voldaan aan de eis van consistentie. Deze eis is direct na het schatten van de clusterbedragen doorgaans nog niet vervuld. Hiervoor zijn verschillende oorzaken aan te geven. Er kunnen inconsistenties voorkomen in de opgaven van gemeenten of in de BUS-bestanden. Een andere oorzaak is dat elk cluster apart wordt berekend. Voor het verkrijgen van volledige consistentie worden daarom de schattingen van de afzonderlijke clusterbedragen van de gemeenten vermenigvuldigd met een correctiefactor om ervoor te zorgen dat de som van de geschatte clusterbedragen overeenkomt met het totaalbedrag bijzondere bijstand.

Betrouwbaarheid en nauwkeurigheid van de regressiemodellen

De kwaliteit van de regressiemodellen is beoordeeld aan de hand van de correlatiecoëfficiënt R² in combinatie met nauwkeurigheidsmarges. 

De correlatiecoëfficiënt R² is een statistische maat die aangeeft welk deel van de totale variantie wordt verklaard door het model. Als de correlatiecoëfficiënt van een regressiemodel een bepaalde waarde of hoger is – in dit geval 0,50 – wordt het betreffende model beschouwd als voldoende betrouwbaar om te gebruiken voor een statistisch-methodologisch verantwoorde imputatie van ontbrekende gegevens. Een R² van 0,50 houdt in dat het gebruikte model 50 procent van de variantie in de responsdata rond de regressielijn kan verklaren. 

De nauwkeurigheidsmarges geven een indicatie van de betrouwbaarheid van de schattingen. Het gebruik van modellen voor schattingen gaat namelijk gepaard met een zekere onzekerheid. Uit de modellen kunnen betrouwbaarheidsintervallen worden berekend, waarbij de uitkomsten met 95 procent betrouwbaarheid vastgesteld kunnen worden. 

Om de betrouwbaarheid van de modellen te verhogen, is een correctie uitgevoerd op uitbijters: bedragen die uitzonderlijk hoog of laag zijn en de verklarende kracht van het model duidelijk verminderen. Voor zowel het totaalbedrag als alle afzonderlijke clusters is vóór het toepassen van de regressiemodellen gecorrigeerd voor de uitbijters. 

De uitbijters zijn geïdentificeerd aan de hand van hun afstand ten opzichte van de regressielijn: als de afstand van een waarneming minimaal 3 keer zo groot is als het gemiddelde voor de hele populatie, wordt het punt beschouwd als uitbijter. Voor de uitbijters is het bedrag, zoals ingevuld in de enquête, vervangen door de voorspelde waarde (op basis van het regressiemodel) plus een correctiefactor ter grootte van maximaal 2 maal de standaarddeviatie σ. Hierdoor worden de uitbijters in feite op een willekeurige positie in het 95%-betrouwbaarheidsinterval geplaatst. Voor clusters waarbij de R² van het regressiemodel na de correctie van de uitbijters lager is dan 0,50, is het regressiemodel niet gebruikt voor het imputeren van de non-respons.

Schatting kosten beschermingsbewind en woninginrichting

In het huidige onderzoek zijn, net als in de voorgaande onderzoeken over verslagjaren 2017 tot en met 2022, de kosten die gemeenten maken voor het beschermingsbewind of woninginrichting apart in kaart gebracht. De kosten voor beschermingsbewind en woninginrichting zijn echter niet apart opgenomen in de BUS, maar worden door de gemeenten verschillend geboekt onder de clusters. Hierdoor is het niet mogelijk om een schatting te maken voor de non-respons volgens de methode zoals gebruikt voor het totaalbedrag en de clusters. In plaats daarvan is gebruik gemaakt van quotiëntschatters: bij deze methode is aangenomen dat de verhouding tussen deze kostenposten en het totaalbedrag aan bijzondere bijstand voor en na imputatie gelijk blijft. 

Allereerst is de verhouding (fractie) berekend tussen het opgegeven bedrag aan beschermingsbewind en het totaalbedrag aan bijzondere bijstand uit de enquête vóór imputatie (niet-opg). Dit totaalbedrag is de som van het bedrag uit de vragenlijst van responderende gemeentelijke eenheden en het BUS-bedrag wanneer er geen respons was. Vervolgens is deze fractie vermenigvuldigd met het totaalbedrag aan bijzondere bijstand ná imputatie (opg) om te komen tot het geïmputeerde bedrag aan beschermingsbewind. Dit totaalbedrag is het bedrag uit de vragenlijst van de responderende gemeentelijke eenheden plus het geschatte bedrag van de gemeentelijke eenheden die de vragenlijst niet hebben ingevuld. In een formule:

\(beschermingsbewind _{opg}= \frac{beschermingsbewind _{niet-opg}}{bijzondere \ bijstand _{niet-opg}} \ \times \ bijzondere \ bijstand _{opg}\)

Dezelfde berekening is uitgevoerd voor woninginrichting: 

\(woninginrichting _{opg}= \frac{woninginrichting _{niet-opg}}{bijzondere \ bijstand _{niet-opg}} \ \times \ bijzondere \ bijstand _{opg}\)

Omdat bovenstaande verhouding tussen het niet-geïmputeerde bedrag aan beschermingsbewind en woninginrichting en het niet-geïmputeerde totaalbedrag aan bijzondere bijstand duidelijk blijkt te verschillen tussen gemeenten van verschillende grootte, is deze berekening uitgevoerd voor alle gemeentegrootteklassen afzonderlijk om tot een nauwkeuriger resultaat te komen. De volgende grootteklassen zijn onderscheiden:

  • minder dan 10 000 inwoners;
  • 10 000 tot 20 000 inwoners;
  • 20 000 tot 50 000 inwoners;
  • 50 000 tot 250 000 inwoners;
  • 250 000 inwoners of meer (G4).

De bedragen zijn vervolgens opgeteld om tot een totaal voor alle gemeenten te komen.

1) Zie: Richtlijnen en documentatie (BUS)
2) De ‘oude’ methode is op een aantal punten aangepast. Zo wordt voor de R² een minder strenge grens gehanteerd van 0,50 t.o.v. 0,95. Hierdoor kunnen de bedragen van meer clusters worden geïmputeerd. 

3. Resultaten extra uitvraag

In paragrafen 3.2 en 3.3 worden de belangrijkste resultaten besproken van de extra uitvraag naar de bedragen aan bijzondere bijstand zoals uitgegeven door gemeenten in 2023. Verder wordt in paragraaf 3.1 kort ingegaan op de responsiviteit van gemeentelijke eenheden. De ramingen van de kosten die gemeenten maken voor beschermingsbewind en woninginrichting worden in paragraaf 3.4 beschreven. In paragraaf 3.5 worden de resultaten van de extra controlevragen over leefgeld Oekraïners en energietoeslag beschreven.

3.1 Respons 

Van de 417 uitgestuurde vragenlijsten aan gemeentelijke eenheden over het verslagjaar 2023 zijn er 317 teruggestuurd. Dit komt overeen met een respons van 76 procent. Op het niveau van gemeenten hebben 278 van de in totaal 342 gemeenten gerespondeerd. Dit komt overeen met een respons van 81 procent. De grootste gemeenten hebben alle vier gerespondeerd, net als voor de verslagjaren 2019 tot en met 2022. De verdeling van de respons naar grootteklasse ziet er vrijwel hetzelfde uit als de werkelijke verdeling van gemeenten naar grootteklasse. Dat houdt in dat de representativiteit naar grootteklasse goed is.

3.2 Betrouwbaarheid van de regressiemodellen 

De kwaliteit van de regressiemodellen is beoordeeld aan de hand van de correlatiecoëfficiënt R². 

In tabel 3.2.1 zijn de uitkomsten opgenomen, waarbij een R² van minimaal 0,50 als eis is gekozen voor het accepteren van een regressiemodel. Indien aan deze eis is voldaan, wordt het model gebruikt om de non-respons te schatten (imputeren). Bij deze methode zijn, vooraf aan het toepassen van de regressie, uitbijters in de respons gecorrigeerd. Zie paragraaf 2.2 voor de wijze waarop de uitbijters zijn geïdentificeerd en gecorrigeerd. Zoals eerder vermeld zijn de regressiemodellen niet toegepast op de vier grote gemeenten. 

Bij twaalf van de in totaal dertien clusters bleek het model voldoende betrouwbaar om ontbrekende gegevens te kunnen imputeren. Bij het samenstellen van de uitkomsten van de afzonderlijke clusterbedragen bleek dat voor één cluster de R² te laag bleef om het bijbehorende regressiemodel te kunnen gebruiken voor het imputeren van het bedrag voor de non-respons. Het ging om het cluster Collectieve aanvullende ziektekostenverzekering (m), waar de R² uitkwam op 0,14. De lage R² van het cluster Collectieve aanvullende ziektekostenverzekering (m) is te verklaren door het feit dat het opgegeven bedrag voor dit cluster in de BUS vaak rond de 0 ligt (weinig variantie). De collectieve aanvullende ziektekostenverzekering wordt door gemeenten vaak projectmatig ingekocht, waardoor het moeilijk is om deze uitgaven te administreren in de BUS. De bedragen volgens de teruggestuurde vragenlijsten zijn aanzienlijk hoger dan bedragen volgens de BUS.

3.2.1 Kwaliteit regressiemodellen en coëfficienten per cluster bijzondere bijstand 2023
R2ab
Totaal0,997610701,01
ClusterDirecte levensbehoeften (a)0,997511290,99
ClusterVoorzieningen voor het huishouden (b)0,999241,01
ClusterVoorzieningen voor wonen (c)1,00010371,00
ClusterVoorzieningen voor opvang (d)0,9868530,98
ClusterKosten uit maatschappelijke zorg (e)0,9996281,00
ClusterFinanciële transacties (f)0,99938271,00
ClusterUitstroombevordering (g)0,82743430,41
ClusterMedische dienstverlening (h)0,999321,00
ClusterOverige kostensoorten (i)1,0004001,00
ClusterKosten wel in statistiek maar geen
bijzondere bijstand (j)
0,95721200,69
ClusterIndividuele inkomenstoeslag (k)0,99935971,00
ClusterIndividuele studietoeslag (l)0,998-91,00
ClusterCollectieve aanvullende
ziektekostenverzekering1) (m)
0,144--
Bron: CBS
1) Het regressiemodel voor dit cluster is van onvoldoende kwaliteit (R² < 0,50).

3.3 Bijzondere bijstand in 2023

Uit het onderzoek blijkt dat de Nederlandse gemeenten in 2023 in totaal bijna 1,7 miljard (ongeveer 1 688 miljoen) euro aan bijzondere bijstand hebben uitgegeven. Dit bedrag is inclusief projectmatige verstrekkingen en betalingen in natura. De uitgaven aan bijzondere bijstand in 2023 waren daarmee ongeveer 14 procent lager dan in 2022, toen het totaalbedrag uitkwam op bijna 2 miljard (ongeveer 1 972 miljoen) euro (zie figuur 3.3.1). Toch is het uitgegeven bedrag in 2023 het op één na hoogst gemeten bedrag sinds de start van dit jaarlijkse onderzoek in 2010. Het grootste deel van de uitgaven is toe te schrijven aan de energietoeslag die voor een groot deel vanuit de bijzondere bijstand is uitgegeven onder cluster Directe levensbehoeften (a) (zie verder paragraaf 3.5). 

Figuur 3.3.1 Totaal uitgekeerd bedrag aan bijzondere bijstand
Categories1,Totaal.uitgekeerd.bedrag 2010,412 2011,375 2012,348 2013,374 2014,442 2015,428 2016,525 2017,558 2018,546 2019,582 2020,564 2021,647 2022,1972 2023,1688 Totaal.uitgekeerd.bedrag (x mln euro)
2010412
2011375
2012348
2013374
2014442
2015428
2016525
2017558
2018546
2019582
2020564
2021647
20221972
20231688

De vier grootste gemeenten van het land hebben in totaal ruim 375 miljoen euro aan bijzondere bijstand uitgegeven. Dat komt overeen met 22 procent van het totale bedrag. 

De verdeling van uitgaven bijzondere bijstand naar cluster is voor zowel 2022 als 2023 weergegeven in figuur 3.3.2. De op basis van de uitvraag voor 2023 geschatte bedragen per cluster zijn opgenomen in tabel 3.3.3. Voor het verkrijgen van volledige consistentie zijn de clusterbedragen van de gemeenten vermenigvuldigd met een correctiefactor. Zodoende is ervoor gezorgd dat de som van de afzonderlijke clusterbedragen overeenkomt met het totaalbedrag bijzondere bijstand. 

In 2023 werd het grootste bedrag uitgegeven aan het cluster Directe levensbehoeften (a); namelijk 68 procent (ruim 1,1 miljard euro) van het totale bedrag dat is uitgegeven aan bijzondere bijstand. Dit komt procentueel overeen met 2022 maar verschilt van de eerdere jaren waarin het grootste bedrag werd uitgegeven aan het cluster Financiële transacties (f). Ondanks dat in 2023 en 2022 het meeste geld is uitgegeven aan cluster Directe levensbehoeften (a), is er in 2023 ongeveer 276 miljoen (ruim 19 procent) minder uitgegeven aan dit cluster dan in 2022. Dit is vermoedelijk voornamelijk toe te schrijven aan lagere uitgaven in het kader van de energietoeslag, al zijn er verschillen tussen gemeenten in de hoogte van de energietoeslag en kan deze in 2023 zowel hoger als lager zijn dan in 20223). Deze variatie tussen gemeenten bleek ook uit de opmerkingen in de enquêtes over de energietoeslag. Van de berichtgevers die hierover iets hebben opgemerkt in de vragenlijst, heeft een deel aangegeven meer uit te hebben gegeven en een ander deel juist minder dan in 2022.

Verder ging in 2023 ook een groot deel van de uitgaven naar het cluster Financiële transacties (f); 11 procent (bijna 191 miljoen euro). Het aandeel van Financiële transacties (f) en het bedrag zijn vergelijkbaar met uitgaven in 2022 (10 procent; ruim 198 miljoen euro. Daarnaast is het bedrag voor het cluster Individuele studietoeslag (l) in 2023 (bijna 1 miljoen euro) een stuk lager dan in 2022 (ongeveer 8 miljoen euro). Dit is te verklaren door de komst van de nieuwe studietoeslag per 1 april 2022, die vanaf dan niet meer onder de bijzondere bijstand valt. De clusters Uitstroombevordering (g) en Voorzieningen voor opvang (d) laten ook een daling zien in het bedrag en aandeel ten opzichte van 2022. 

Figuur 3.3.2 Aandeel uitgaven bijzondere bijstand per cluster
volgnr,2023,2022 Directe levensbehoeften (a),68,72 Financiële transacties (f),11,10 Individuele inkomenstoeslag (k),6,5 Voorzieningen voor wonen (c),5,4 Collectieve aanvullende
ziektekostenverzekering (m),3,3 Overige kostensoorten (i),2,1 Kosten wel in statistiek maar
geen bijzondere bijstand (j),2,2 Kosten uit maatschappelijke zorg (e),2,1 Voorzieningen voor opvang (d),0,1 Medische dienstverlening (h),0,0 Uitstroombevordering (g),0,1 voorzieningen voor het huishouden (b),0,0 Individuele studietoeslag (l),0,0
2023 (%)2022 (%)
Directe levensbehoeften (a)6872
Financiële transacties (f)1110
Individuele inkomenstoeslag (k)65
Voorzieningen voor wonen (c)54
Collectieve aanvullende
ziektekostenverzekering (m)
33
Overige kostensoorten (i)21
Kosten wel in statistiek maar
geen bijzondere bijstand (j)
22
Kosten uit maatschappelijke zorg (e)21
Voorzieningen voor opvang (d)01
Medische dienstverlening (h)00
Uitstroombevordering (g)01
voorzieningen voor het huishouden (b)00
Individuele studietoeslag (l)00

In tabel 3.3.3 worden, naast de geschatte bedragen per cluster op basis van de uitvraag, ook de bedragen vanuit de BUS weergegeven en de verhouding tussen beide bedragen.

Voor het cluster Collectieve aanvullende ziektekostenverzekering (m) kon geen betrouwbare uitkomst worden geschat voor de non-respons. Dit cluster is dus niet geïmputeerd voor de non-respons middels een regressiemodel. In plaats daarvan is bij non-respons het BUS-bedrag overgenomen. Indien er wel respons was, is het bedrag uit de enquête aangehouden. Net als in vorige onderzoeken valt op dat de uitkomsten voor dit cluster relatief hoog zijn in vergelijking met de bedragen volgens de BUS. In tabel 3.3.3 is dit te zien in de kolom ‘Verhouding’. Bij het cluster Collectieve aanvullende ziektekostenverzekering (m) is het bedrag dat in de extra uitvraag is opgegeven 8,3 keer zo hoog als het bedrag opgenomen in de BUS. Waarschijnlijk komt dit doordat de BUS voor dit cluster geen goed beeld geeft van de daadwerkelijk gemaakte kosten. Het kan namelijk voorkomen dat gemeenten afspraken maken met verzekeraars waarbij de gemeenten, bijvoorbeeld in verband met de aanvullende ziektekostenverzekering, jaarlijks een groot bedrag betalen. Dit bedrag is bestemd voor een aantal bijstandsontvangers in de desbetreffende gemeente, waarbij deze premie niet op persoonsniveau geregistreerd wordt. Dit leidt in de BUS tot een onderschatting van zowel het aantal verstrekkingen bijzondere bijstand als van het daaraan totaal uitgegeven bedrag (het opgegeven bedrag voor dit cluster in de BUS is vaak 0). In dergelijke gevallen kunnen de gemeentelijke eenheden wel het totaal betaalde bedrag voor dit cluster opgeven in de extra uitvraag van dit onderzoek. 

Zoals genoemd in paragraaf 2.2, gaan de regressiemodellen die gebruikt zijn voor het schatten van het totaalbedrag en de clusters bijzondere bijstand van de non-respons, gepaard met een zekere onzekerheidsmarge. Zoals blijkt uit tabel 3.3.3, zijn de betrouwbaarheidsintervallen van de uiteindelijke uitkomsten smal, hetgeen betekent dat de het geschatte bedrag betrouwbaar is. 

3.3.3 Uitgaven bijzondere bijstand naar cluster, 2023
Extra uitvraag (mln euro)BUS (mln euro)VerhoudingOndergrens4)Bovengrens4)
Totaal uitgekeerd bedrag1)1 688,21 563,41,081 686,411 689,9
ClusterDirecte levensbehoeften (a)1 142,31 114,21,031 140,951 143,68
ClusterVoorzieningen voor het huishouden (b)1,41,41,041,411,42
ClusterVoorzieningen voor wonen (c)84,3831,0284,2584,32
ClusterVoorzieningen voor opvang (d)8,37,71,088,198,43
ClusterKosten uit maatschappelijke zorg (e)27,724,51,1327,6627,78
ClusterFinanciële transacties (f)190,6187,81,02190,46190,84
ClusterUitstroombevordering (g)5,86,70,865,675,84
ClusterMedische dienstverlening (h)6,76,61,016,706,72
ClusterOverige kostensoorten (i)33,420,11,6633,3633,41
ClusterKosten wel in statistiek maar geen
bijzondere bijstand (j)
32,715,12,1632,5732,86
ClusterIndividuele inkomenstoeslag (k)95,188,41,0894,9795,30
ClusterIndividuele studietoeslag (l)0,80,81,030,840,84
ClusterCollectieve aanvullende
ziektekostenverzekering2) (m)
58,97,18,26--
KostenBeschermingsbewind3)171,7----
KostenWoninginrichting3)57,4----
Bron: CBS
1) Door afronding kan de optelling van de onderliggende categorieën afwijken van het totaal.
2) Het bedrag is niet geïmputeerd wegens een te grote variantie in het regressiemodel. Het bedrag is dus gebaseerd op de respons, voor zover beschikbaar, en anders op het bedrag vanuit de BUS.
3) Niet geschat door middel van een regressiemodel.
4) Op basis van een 95%-betrouwbaarheidsinterval.

3.4 Kosten beschermingsbewind en woninginrichting

In het huidige onderzoek zijn, net zoals in de onderzoeken over verslagjaar 2017 tot en met 2022 de kosten die gemeenten maken voor het beschermingsbewind en woninginrichting apart in kaart gebracht.

Beschermingsbewind

Na imputatie volgens de in paragraaf 2.3 beschreven methode blijkt dat de Nederlandse gemeenten in 2023 in totaal bijna 172 miljoen euro hebben uitgegeven aan beschermingsbewind (tabel 3.3.3). Dit is bijna 16 miljoen minder dan in 2022, wat neerkomt op een daling van ruim 8 procent ten opzichte van de uitgaven in 2022. Het in 2023 uitgegeven bedrag aan beschermingsbewind is 10 procent ten opzichte van het totaal uitgegeven bedrag aan bijzondere bijstand. In 2022 was dit ook 10 procent.

Van de gemeentelijke eenheden die konden aangeven onder welk cluster de kosten voor beschermingsbewind vielen, gaf ruim 81 procent aan dat ze (onder andere) deel uitmaken van het cluster Financiële transacties (f). Van de gemeentelijke eenheden noemde 11 procent het cluster Kosten uit maatschappelijke zorg (e) en 6 procent schaart kosten voor beschermingsbewind onder het cluster Overige kostensoorten (i). Door bijna 2 procent van de gemeentelijke eenheden werden andere clusters genoemd. Omdat de kosten voor beschermingsbewind niet zijn geschat met het regressiemodel, is hiervoor geen betrouwbaarheidsinterval berekend.

Woninginrichting

Nederlandse gemeenten hebben in 2023 na ophoging in totaal ruim 57 miljoen euro uitgegeven aan woninginrichting. Dit is 3 procent van het totale bedrag dat in 2023 is besteed aan bijzondere bijstand. In 2022 werd bijna 48 miljoen euro uitgegeven aan woninginrichting, waarmee in 2023 ongeveer 10 miljoen euro meer is uitgegeven dan in 2022. Verschillende gemeenten geven in de enquête aan dat de kosten voor woninginrichting in 2023 hoger zijn, maar dat ze niet weten hoe dat komt.  Twee gemeentelijke eenheden gaven in de toelichting bij de enquête aan dat dit verschil voornamelijk verklaard kan worden door de plaatsing van statushouders. Het overgrote deel van de kosten aan woninginrichting blijkt deel uit te maken van het cluster Voorzieningen voor wonen (c): 96 procent van de gemeentelijke eenheden die een cluster noemden waaronder ze woninginrichting geboekt hadden, gaf dit cluster aan (vergelijkbaar met 2021 en 2022). Ook voor de kosten voor woninginrichting is geen marge berekend, omdat deze kosten niet geschat zijn met een regressiemodel.

3.5 Nieuwe regelingen

Leefgeld Oekraïners

In de enquête is net als in het onderzoek over verslagjaar 2022 een controlevraag opgenomen over leefgeld aan vluchtelingen uit Oekraïne. Alle gemeenten die de enquête hebben ingevuld, geven net als in verslagjaar 2022 aan dat leefgeld aan vluchtelingen uit Oekraïne niet aanwezig is in de bedragen. 

Energietoeslag

Ten aanzien van de energietoeslag is aan (berichtgevers van) gemeenten gevraagd om de energietoeslag onder cluster a te registreren. In de enquête is een controlevraag opgenomen waarbij gevraagd werd of alle energietoeslag die geboekt is onder de bijzondere bijstand onder cluster a aanwezig is. In de meeste gevallen is aangegeven dat dit het geval is. Echter lichten verschillende gemeenten toe dat een deel van de energietoeslag niet onder de bijzondere bijstand is geboekt. 

In 35 enquêtes is aangegeven dat de energietoeslag niet in cluster a aanwezig, maar er worden geen andere clusters genoemd waar de energietoeslag onder is geboekt. Deze gemeenten merken wel op dat de energietoeslag geheel of gedeeltelijk niet onder de bijzondere bijstand is geboekt, of dat niet alles via het softwarepakket is aangeleverd. Bij vijf gemeenten zijn in de enquête genoemde energietoeslagbedragen na verdere analyses en navraag alsnog bij de opgegeven bedragen van cluster a opgeteld. 

3) Zie: Gemeente.nl Verschillen in uitbetaling, aanvraag en hoogte energietoeslag 2023.

4. Conclusie extra uitvraag bijzondere bijstand

Van de 417 aan gemeentelijke eenheden toegestuurde vragenlijsten over de uitgaven aan bijzondere bijstand in 2023 is 76 procent ingevuld teruggestuurd. Dit komt overeen met een respons van 81 procent voor de 342 Nederlandse gemeenten. 

Op basis van deze uitvraag zijn ramingen gemaakt voor de uitgaven aan bijzondere bijstand in 2023. Nederlandse gemeenten hebben hieraan in totaal 1,7 miljard euro (ongeveer 1 688 miljoen) uitgegeven in 2023. Dit bedrag is inclusief projectmatige verstrekkingen en betalingen in natura. Het in 2023 uitgegeven bedrag is bijna 285 miljoen euro minder dan in 2022, toen de gemeenten bijna 2 miljard (ongeveer 1 972 miljoen) euro uitgaven aan bijzondere bijstand. Deze daling is voor een groot deel vermoedelijk toe te schrijven aan een vermindering in uitgaven voor de energietoeslag.
De uitgaven aan bijzondere bijstand in 2023 zijn onderverdeeld in dertien clusters. Voor twaalf van de dertien clusters kon voor non-respons worden geïmputeerd en een onzekerheidsmarge worden berekend. Net als in 2022 werd in 2023 het grootste bedrag uitgegeven aan het cluster voor Directe levensbehoeften (a): ruim 1,1 miljard euro. Daarna werd het meest uitgegeven aan het cluster Financiële transacties (f): bijna 191 miljoen euro. Het cluster f was tot en met 2021 altijd het cluster waaraan het grootste bedrag werd uitgegeven. Het bedrag was in 2023 vergelijkbaar met het bedrag in 2022 (ruim 198 miljoen euro). 

De verstrekkingen in het kader van de landelijke energietoeslag zijn in de Bijstandsuitkeringenstatistiek (BUS) voor een groot deel onder de bijzondere bijstand geregistreerd. Zoals voorgeschreven, hebben de meeste gemeenten deze kosten ondergebracht onder cluster a, en zo niet, hebben zij hiervoor gecorrigeerd in de enquête. Omdat een groot deel van de energietoeslag is geregistreerd onder de bijzondere bijstand onder cluster a, verklaart dit het grote aandeel van dit cluster in 2023, net zoals in 2022 het geval was. 

Kosten in het kader van beschermingsbewind en woninginrichting zijn ook dit jaar als aparte categorie opgenomen in de extra uitvraag. In 2023 hebben gemeenten in totaal bijna 172 miljoen euro uitgegeven aan beschermingsbewind en ruim 57 miljoen euro aan woninginrichting. De meeste gemeentelijke eenheden rekenen de uitgaven in het kader van beschermingsbewind in de BUS onder het cluster Financiële transacties (f). Uitgaven met betrekking tot woninginrichting werden door het overgrote deel van de gemeentelijke eenheden bij het cluster Voorzieningen voor wonen (c) ingedeeld.

Bijlage: Enquête Bijzondere bijstand 2023

afbeelding Enquête_Bijzondere_bijstand_2023

Inlichtingen

Vragen over deze publicatie kunnen gestuurd worden aan het CBS onder vermelding van het referentienummer PR002705 (03)/ BUS-D.