Monitor fosfaat- en stikstofexcretie in dierlijke mest, tweede kwartaal 2023
Over deze publicatie
In opdracht van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) stelt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) na afloop van elk kwartaal van 2023 een berekening op van de fosfaat- en stikstofexcretie van de Nederlandse veestapel. De kwartaalrapportages vormen de basis voor een driemaandelijks ijkmoment.
Deze rapportage is de tweede kwartaalrapportage van 2023 en bevat een momentopname van de fosfaat- en stikstofexcretie naar de stand van de rundveestapel op 1 juli 2023.
1. Inleiding
In opdracht van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) maakt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) na afloop van elk kwartaal van 2023 een prognose van de fosfaat- en stikstofexcretie van de Nederlandse veestapel. Het gaat om momentopnames waarbij de omvang van de rundveestapel is gebaseerd op het aantal dieren in het Identificatie & Registratiesysteem (I&R) na afloop van ieder kwartaal.
In het kader van de stikstofproblematiek hebben de overheid en verschillende sectorpartijen in de melkveehouderij in 2021 afgesproken om op sectorniveau het ruw-eiwitgehalte van het melkveevoerrantsoen in de komende jaren stapsgewijs te verlagen met als streefdoel maximaal 160 gram ruw-eiwit per kilogram droge stof in 20251). De melkveestapel bestaat uit melkkoeien en het bijbehorende vrouwelijke jongvee. Op verzoek van het ministerie van LNV en sectorpartijen is met ingang van de tweede kwartaalrapportage van 2022 de rapportage uitgebreid met een prognose van het ruw-eiwitgehalte van het melkveevoerrantsoen.
De voorliggende rapportage is de tweede kwartaalrapportage van 2023. In hoofdstuk 2 is een prognose opgenomen van de fosfaat- en stikstofexcretie naar de stand van de rundveestapel in het I&R-register op 1 juli 2023. In hoofdstuk 3 is de prognose van het ruw-eiwitgehalte van het melkveevoerrantsoen weergegeven.
Bij het opstellen van de berekeningen is zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek die het CBS hanteert voor de reguliere jaarlijkse verantwoording over de fosfaat- en stikstofexcretie van de Nederlandse veestapel aan de Europese Commissie.
2. Fosfaat- en stikstofexcretie
2.1 Fosfaat- en stikstofexcretie met rundveestapel op peildata I&R
Na afloop van elk kwartaal wordt op basis van beschikbaar gekomen nieuwe en actuele gegevens een berekening opgesteld van de totale fosfaat- en stikstofexcretie van de Nederlandse veestapel. De methodiek sluit aan bij de geharmoniseerde rekenmethodiek die door het CBS wordt toegepast (WUM, 2010; CBS, 2023). De berekeningen vormen een momentopname waarbij de omvang van de rundveestapel is gebaseerd op het aantal dieren in het I&R-register na afloop van ieder kwartaal. De omvang van de rundveestapel in de voorliggende kwartaalrapportage is gebaseerd op het aantal runderen in het I&R-register met de stand op 1 juli 2023. Voor de overige diercategorieën zijn de aantallen in de rapportages afhankelijk van de beschikbaarheid van cijfers uit de Landbouwtelling.
In de kwartaalrapportages wordt steeds gebruik gemaakt van de meest recente gegevens over de omvang van de veestapel, de melkproductie per koe en van gegevens over de beschikbaarheid en de samenstelling van krachtvoer en ruwvoer. De kwartaalrapportages verschijnen ongeveer zes weken na afloop van het kwartaal.
In voorliggende kwartaalrapportage is de berekening gegeven van de fosfaat- en stikstofexcretie van de Nederlandse veestapel naar de situatie op 1 juli 2023. Hierin zijn de volgende gegevens verwerkt:
Veestapel:
- Rundvee: I&R-gegevens per 1 juli 2023 (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland - RVO).
- Varkens, schapen, geiten, pluimvee en konijnen: definitieve cijfers van de Landbouwtelling op de peildatum 1 april 2022, zonder bijtellingen voor leegstand van stallen op de peildatum2). Bij de omvang van de veestapels is het aantal dieren op de peildatum van belang; bijtellingen voor leegstand leiden tot overschatting van het gemiddeld aantal aanwezige dieren.
- Paarden en pony’s: paarden en pony’s ontbraken in de Landbouwtelling van 2022, hiervoor zijn de aantallen in 2021 aangehouden.
Voerverbruik en voersamenstelling:
- Krachtvoer voor rundvee: het verbruik van mengvoer voor melkvee is berekend als een voortschrijdend jaartotaal (derde kwartaal 2022 tot en met het tweede kwartaal 2023). Vergeleken met de vorige kwartaalrapportage is het mengvoerverbruik toegenomen met 0,5 procent. De hoeveelheid stikstof nam toe met 0,4 procent en fosfor met 1,1 procent. (Nederlandse Vereniging Diervoederindustrie - Nevedi). Voor vleesvee zijn de N- en P-gehalten van het mengvoer van 2022 gebruikt (RVO).
- Het verbruik van graskuil en hooi in 2023 (uitgedrukt in droge stof) is nog niet bekend en daarom gebaseerd op het gemiddelde verbruik in de laatste vijf jaren waarvan definitieve cijfers bekend zijn (2018-2022; CBS en Centrale Database Kringloopwijzer – CD-KLW) waarbij de jaren met de hoogste en de laagste waarde buiten beschouwing blijven.
- Het verbruik van snijmaïs in 2022 (uitgedrukt in droge stof) is geschat door de opbrengst per hectare in de laatste vijf jaar (2018-2022) te middelen waarbij de jaren met de hoogste en de laagste waarde buiten beschouwing blijven. Deze gemiddelde opbrengst per hectare is vermenigvuldigd met het maïsareaal in 2022 als indicatie voor de beschikbare hoeveelheid in 2023. Het maïsareaal in 2022 is met 1,7 procent afgenomen ten opzichte van 2021. De maïsopbrengsten per hectare zijn gebaseerd op cijfers uit het Bedrijveninformatienet (BIN) van Wageningen Economic Research (2018-2021) en op cijfers over de akkerbouwproductie van het CBS (2022).
- Ruwvoersamenstelling: de gemiddelde samenstelling van het verbruikte graskuil en snijmaïs wordt bepaald door de samenstelling van de oogsten in 2022 en 2023. Er wordt hierbij van uitgegaan dat de oogst in een jaar voldoende is tot en met de weideperiode van het daaropvolgende jaar. De samenstelling van de graskuiloogst in een jaar is gebaseerd op gegevens van Eurofins Agro waarbij ervan uit is gegaan dat deze voor 40 procent wordt bepaald door de samenstelling van de voorjaarskuilen, voor 40 procent door de zomerkuilen en voor 20 procent door de najaarskuilen. De beschikbare gegevens over de voorjaarskuilen van 2023 zijn in deze kwartaalrapportage verwerkt. Voor de samenstelling van de zomer- en najaarskuilen, voor snijmaïs en voor vers gras is uitgegaan van een vijfjaarsgemiddelde waarbij de jaren met de hoogste en de laagste waarde buiten beschouwing blijven.
Overige uitgangspunten:
- Het P-gehalte van melk in 2023 is nog niet bekend en daarom gebaseerd op het gemiddelde van de laatste vijf jaren waarover gegevens bekend zijn (2018-2022) waarbij de jaren met de hoogste en de laagste waarde buiten beschouwing blijven (referentiemelk; Qlip). De lichaamssamenstelling van dieren en de samenstelling van andere dierlijke producten zijn niet gewijzigd ten opzichte van de vorige kwartaalrapportage.
- De melkproductie per koe is berekend als een voortschrijdend gemiddelde van juli 2022 tot en met juni 2023. De totale melkproductie is de som van de melkleveringen aan fabrieken (RVO) en de melk die achterblijft op de boerderij.
- Voor de berekening van de mineralenuitscheiding van varkens, pluimvee en konijnen zijn de definitieve excretiefactoren van 2022 (CBS, 2023) toegepast.
Tabel 2.1.1 laat zien dat de omvang van de melkveestapel in het tweede kwartaal van 2023 is gedaald ten opzichte van de vorige rapportage.
20221) | 1e kwartaal- rapportage 20232) | 2e kwartaal- rapportage 20233) | ||
---|---|---|---|---|
Rundvee - melkvee | Totaal | 2 558 | 2 608 | 2 584 |
Rundvee - melkvee | Vrouwelijk jongvee tot 1 jaar | 453 | 470 | 462 |
Rundvee - melkvee | Mannelijk jongvee tot 1 jaar | 40 | 41 | 44 |
Rundvee - melkvee | Vrouwelijk jongvee van 1 jaar en ouder | 480 | 513 | 508 |
Rundvee - melkvee | Melkkoeien | 1 571 | 1 570 | 1 556 |
Rundvee - melkvee | Fokstieren van 1 jaar en ouder | 14 | 15 | 15 |
Rundvee - vleesvee | Totaal | 1 208 | 1 173 | 1 174 |
Rundvee - vleesvee | Witvleeskalveren | 623 | 608 | 583 |
Rundvee - vleesvee | Rosévleeskalveren | 351 | 323 | 327 |
Rundvee - vleesvee | Vrouwelijk jongvee tot 1 jaar | 35 | 33 | 37 |
Rundvee - vleesvee | Vleesstieren tot 1 jaar | 44 | 44 | 45 |
Rundvee - vleesvee | Vrouwelijk jongvee van 1 jaar en ouder | 56 | 48 | 55 |
Rundvee - vleesvee | Vleesstieren van 1 jaar en ouder | 46 | 51 | 54 |
Rundvee - vleesvee | Weide- en zoogkoeien | 53 | 65 | 74 |
Schapen | Ooien | 518 | 518 | 518 |
Melkgeiten | Melkgeiten ouder dan 1 jaar | 456 | 456 | 456 |
Paarden | Totaal | 68 | 68 | 68 |
Pony's | Totaal | 29 | 29 | 29 |
Varkens | Totaal (exclusief biggen tot spenen) | 9 251 | 9 251 | 9 251 |
Varkens | Vleesvarkens | 5 112 | 5 112 | 5 112 |
Varkens | Opfokvarkens | 211 | 211 | 211 |
Varkens | Zeugen | 788 | 788 | 788 |
Varkens | Gespeende biggen | 3 136 | 3 136 | 3 136 |
Varkens | Dekberen | 4 | 4 | 4 |
Pluimvee | Totaal | 89 453 | 89 453 | 89 453 |
Pluimvee | Vleeskuikens | 38 160 | 38 160 | 38 160 |
Pluimvee | Opfokouderdieren vleeskuikens | 2 595 | 2 595 | 2 595 |
Pluimvee | Ouderdieren vleeskuikens | 4 450 | 4 450 | 4 450 |
Pluimvee | Opfokleghennen incl ouderdieren in opfok | 9 700 | 9 700 | 9 700 |
Pluimvee | Leghennen incl ouderdieren, tot ca 20 maanden | 29 363 | 29 363 | 29 363 |
Pluimvee | Leghennen ouder dan ca 20 maanden | 4 105 | 4 105 | 4 105 |
Pluimvee | Eenden | 607 | 607 | 607 |
Pluimvee | Kalkoenen | 474 | 474 | 474 |
Konijnen | Voedsters | 35 | 35 | 35 |
1) Definitieve cijfers op de peildatum 1 april 2022 van de Landbouwtelling, exclusief bijtellingen voor leegstand. Het aantal dieren in tabel 2.1.1 kan afwijken van het aantal in de tabellen van de Landbouwtelling van het CBS. In de tabellen van de Landbouwtelling vindt voor bedrijven met tijdelijke leegstand op de peildatum een bijtelling plaats van het aantal dieren dat normaliter aanwezig is. De bijtelling is van belang voor de bepaling van het bedrijfstype en de economische omvang maar overschat het gemiddeld aantal aanwezige dieren. 2) Het aantal runderen is het aantal in het I&R-register op 1-4-2023. Voor de overige dieren, uitgezonderd paarden en pony's, zijn het de definitieve aantallen in de Landbouwtelling van 2022. Paarden en pony's ontbreken in de Landbouwtelling van 2022; hiervoor zijn de aantallen in 2021 aangehouden. 3) Het aantal runderen is het aantal in het I&R-register op 1-7-2023. Voor de overige dieren, uitgezonderd paarden en pony's, zijn het de definitieve aantallen in de Landbouwtelling van 2022. Paarden en pony's ontbreken in de Landbouwtelling van 2022; hiervoor zijn de aantallen in 2021 aangehouden. N.B. Door afronding kunnen de weergegeven totalen afwijken van de som van de afzonderlijke getallen. |
In Tabel 2.1.2 is de samenstelling van de belangrijkste voedermiddelen voor graasdieren weergegeven. De samenstelling van het verbruikte ruwvoer in 2023 wordt bepaald door de oogst van het vorige jaar (2022) en de oogst van het huidige jaar (2023). De beschikbare gegevens over de voorjaarskuilen van 2023 zijn in deze kwartaalrapportage verwerkt. Voor de samenstelling van de zomer- en najaarskuilen is uitgegaan van een vijfjaarsgemiddelde waarbij de jaren met de hoogste en de laagste waarde buiten beschouwing blijven.
Stikstof | Stikstof | Fosfor | Fosfor | |
---|---|---|---|---|
1e kwartaal- rapportage 2023 | 2e kwartaal- rapportage 2023 | 1e kwartaal- rapportage 2023 | 2e kwartaal- rapportage 2023 | |
Mengvoer melkvee (g/kg)1) | 29,9 | 29,9 | 4,47 | 4,50 |
Graskuil oogstjaar 2022 (g/kg droge stof)2) | 26,6 | 26,6 | 3,28 | 3,30 |
Graskuil oogstjaar 2023 (g/kg droge stof)2)3) | 27,9 | 27,5 | 3,49 | 3,63 |
Snijmaïs oogstjaar 2022 (g/kg droge stof)2) | 11,0 | 11,0 | 1,60 | 1,63 |
Snijmaïs oogstjaar 2023 (g/kg droge stof)2)4) | 11,8 | 11,8 | 1,81 | 1,81 |
Vers gras 2023 (g/kg droge stof)2)4) | 31,1 | 31,1 | 3,72 | 3,72 |
1) Bron: Nevedi. 2) Bron: Eurofins Agro. 3) In de eerste kwartaalrapportage is het cijfer het gemiddelde van de vijf voorgaande jaren zonder het jaar met de laagste en het jaar met de hoogste waarde. In de tweede kwartaalrapportage is de samenstelling van de voorjaarskuilen van 2023 in het cijfer verwerkt. 4) De samenstelling is een gemiddelde van de vijf voorgaande jaren zonder het jaar met de laagste en het jaar met de hoogste waarde. |
In Tabel 2.1.3 is de melkproductie per koe per jaar weergegeven. Het cijfer is een voortschrijdend gemiddelde over de voorgaande 12 maanden.
2022 | 1e kwartaal- rapportage 2023 | 2e kwartaal- rapportage 2023 | |
---|---|---|---|
Melkproductie | 8 970 | 9 055 | 9 130 |
In Tabel 2.1.4 is het resultaat weergegeven van de fosfaat- en stikstofexcretie in de eerste en tweede (deze) kwartaalrapportage van 2023.
Fosfaat | Fosfaat | Stikstof | Stikstof | ||
---|---|---|---|---|---|
1e kwartaal- rapportage 2023 | 2e kwartaal- rapportage 2023 | 1e kwartaal- rapportage 2023 | 2e kwartaal- rapportage 2023 | ||
Rundvee | Totaal | 81,8 | 83,2 | 312,0 | 310,9 |
Rundvee | Melkvee | 72,5 | 73,9 | 278,7 | 276,7 |
Rundvee | Vleeskalveren | 5,7 | 5,2 | 19,9 | 19,1 |
Rundvee | Overig vleesvee | 3,6 | 4,1 | 13,4 | 15,0 |
Varkens | Totaal | 33,9 | 34,4 | 87,4 | 88,6 |
Pluimvee | Totaal | 22,8 | 22,5 | 53,6 | 53,9 |
Pluimvee | Kippen | 22,3 | 22,0 | 52,4 | 52,7 |
Pluimvee | Kalkoenen | 0,3 | 0,3 | 0,8 | 0,8 |
Pluimvee | Eenden | 0,2 | 0,2 | 0,4 | 0,4 |
Paarden, pony’s, schapen en geiten | Totaal | 7,7 | 7,1 | 23,9 | 22,1 |
Konijnen | Totaal | 0,1 | 0,1 | 0,3 | 0,3 |
Veestapel | Totaal | 146,3 | 147,3 | 477,2 | 475,7 |
Veestapel | Productieplafond 2) | 150,7 | 150,7 | 489,4 | 489,4 |
1) De omvang van de rundveestapel in de kwartaalrapportages is gebaseerd op de aantallen in het I&R-systeem voor rundvee aan het einde van elk kwartaal. 2) Door de Europese Commissie vastgesteld productieplafond voor Nederland. N.B. de momentopnames na afloop van elk kwartaal zijn door veranderingen in de rundveestapel niet representatief voor de fosfaat- en stikstofexcretie in het hele jaar. Daarnaast zijn de waarden van een aantal variabelen in de kwartaalrapportages geschat, zoals het verbruik en de samenstelling van bepaalde voeders, omdat deze gegevens op het moment van rapportage nog niet beschikbaar waren. Door afronding kunnen de weergegeven totalen afwijken van de som van de afzonderlijke getallen. |
De stikstofexcretie van de melkveesector valt ten opzichte van de eerste kwartaalrapportage van 2022 iets lager uit. In de eerste kwartaalrapportage was het stikstofgehalte van ruwvoeders nog gebaseerd op het gemiddelde van de vijf voorgaande jaren minus het jaar met de hoogste en het jaar met de laagste waarneming. In de tweede kwartaalrapportage is de samenstelling van de voorjaarskuilen van 2023 verwerkt en dit gehalte is lager dan het vijfjaarsgemiddelde van voorjaarskuilen. Voor de fosforexcretie geldt het omgekeerde.
De stikstofexcretie van de gehele veestapel is volgens de momentopname in de tweede kwartaalrapportage 475,7 miljoen kilogram, 2,8 procent onder het stikstofproductieplafond voor 2023 dat door de Europese Commissie in de derogatiebeschikking (EC, 2022) is vastgesteld. De fosfaatexcretie van de gehele veestapel bedroeg 147,3 miljoen kilogram, 2,2 procent onder het productieplafond. De productieplafonds in de derogatiebeschikking van de Europese Commissie van 30 september 2022 hebben betrekking op de geproduceerde hoeveelheid stikstof en fosfaat in 2020. In 2025 worden de productieplafonds verder aangescherpt tot 440 miljoen kilogram stikstof en 135 miljoen kilogram fosfaat. De stikstofexcretie en de fosfaatexcretie liggen in deze kwartaalrapportage nog ruim 8 procent respectievelijk ruim 9 procent boven de productieplafonds die in 2025 gaan gelden.
De prognose van de fosfaat- en stikstofexcretie in 2023 in deze kwartaalrapportage berust voor een groot deel op voorlopige cijfers over de omvang van de veestapel en de hoeveelheden en de samenstelling van ruwvoer en krachtvoer. Dit betekent dat de onzekerheid in de prognose van de excretie in 2023 in deze kwartaalrapportage relatief groot is.
2.2 Fosfaat- en stikstofexcretie met gemiddeld aantal dieren
Na afloop van elk kalenderjaar berekent het CBS achtereenvolgens voorlopige en definitieve cijfers over de fosfaat- en stikstofexcretie van de veestapel. De definitieve cijfers gaan daarbij uit van de excretiefactoren per dier die zijn vastgesteld door de Werkgroep Uniformering berekening Mest- en mineralencijfers (WUM) en het aantal dieren in de Landbouwtelling. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat het aantal dieren op de peildatum 1 april van de Landbouwtelling overeenkomt met het gemiddeld aantal aanwezige dieren in het jaar, behalve in jaren met uitbraken van dierziekten of andere bijzondere omstandigheden.
In Tabel 2.2.1 is de excretie van stikstof en fosfaat in 2022 weergegeven. De cijfers zijn per 30 juni 2023 gepubliceerd in de databank Statline van het CBS.
Fosfaat | Fosfaat | Stikstof | Stikstof | ||
---|---|---|---|---|---|
2021 | 2022 | 2021 | 2022 | ||
Rundvee | Totaal | 83,2 | 86,3 | 305,9 | 302,4 |
Rundvee | Melkvee | 74,2 | 77,2 | 273,0 | 269,2 |
Rundvee | Vleeskalveren | 5,4 | 5,6 | 19,8 | 20,4 |
Rundvee | Overig vleesvee | 3,7 | 3,5 | 13,1 | 12,7 |
Varkens | Totaal | 34,5 | 34,4 | 88,9 | 88,6 |
Pluimvee | Totaal | 23,2 | 22,5 | 54,3 | 53,9 |
Pluimvee | Kippen | 22,6 | 22,0 | 53,0 | 52,7 |
Pluimvee | Kalkoenen | 0,4 | 0,3 | 1,0 | 0,8 |
Pluimvee | Eenden | 0,2 | 0,2 | 0,4 | 0,4 |
Paarden, pony’s, schapen en geiten | Totaal | 7,0 | 7,0 | 21,6 | 22,0 |
Konijnen | Totaal | 0,2 | 0,1 | 0,3 | 0,3 |
Veestapel | Totaal | 148,0 | 150,4 | 471,0 | 467,1 |
N.B. Door afronding kunnen de weergegeven totalen afwijken van de som van de afzonderlijke getallen. |
De stikstofexcretie van de melkveesector daalde van 273,0 miljoen kilogram in 2021 tot 269,2 miljoen kilogram in 2022. De stikstofexcretie van de gehele veestapel bedroeg 467,1 miljoen kilogram, 4,6 procent onder het productieplafond van 489,4 miljoen kilogram (EC, 2022). De fosfaatexcretie van de totale veestapel lag in 2022 met 150,4 miljoen kilogram fosfaat 0,2 procent onder het productieplafond van 150,7 miljoen kilogram.
3. Ruw-eiwitgehalte van het melkveevoerrantsoen
Met ingang van de tweede kwartaalrapportage van 2022 is de rapportage uitgebreid met een prognose van het ruweiwitgehalte van het melkveevoerrantsoen. De uitgangspunten in de prognose van het ruweiwitgehalte zijn opgenomen in Paragraaf 2.1 onder Voerverbruik en voersamenstelling.
2022 | 1e kwartaal- rapportage 20231) | 2e kwartaal- rapportage 2023 | |
---|---|---|---|
Melkveevoerrantsoen (melkkoeien en jongvee) | 161 | . | 165 |
1) Er waren onvoldoende gegevens beschikbaar over 2023 voor een zinvolle prognose in deze kwartaalrapportage. |
Van 2018 tot 2022 is het ruweiwitgehalte van het melkveevoerrantsoen gedaald van 169 gram RE/kg droge stof naar 161 gram RE/kg droge stof. Al eerder, in de vierde kwartaalrapportage van 2022, bevestigden experts uit onderzoek en bedrijfsleven deze dalende tendens. De experts gaven aan dat de dalende trend aansluit bij het beeld dat melkveehouders, samen met hun adviseurs, momenteel veel aandacht besteden aan het optimaliseren van de rantsoenen. Daarnaast heeft ook het zeer lage ruweiwitgehalte van de graskuilen die in 2021 zijn aangelegd en voor een groot deel zijn gebruikt in 2022, bijgedragen aan het lage RE-gehalte van het melkveevoerrantsoen van 2022. Dat het ruweiwitgehalte van de in 2021 aangelegde graskuilen aanzienlijk lager uitkwam dan normaal is het gevolg van de natte weersomstandigheden in het voorjaar, waardoor later is gemaaid. Het ruweiwitgehalte van de graskuilen die in 2022 en in het voorjaar van 2023 zijn aangelegd komt meer overeen met een gemiddelde waarde, zo bevestigen de experts uit onderzoek en bedrijfsleven. Wanneer in het optimaliseren van de rantsoenen geen compenserende maatregelen worden genomen, zal het ruweiwitgehalte van het melkveevoerrantsoen in 2023 naar verwachting hoger uitvallen dan in 2022.
Referenties
CBS (2023). Dierlijke mest en mineralen 2022.
EC (2022). Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/2069 van de Commissie van 30 september 2022 tot verlening van een door Nederland gevraagde derogatie op grond van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen.
WUM (2010). Gestandaardiseerde berekeningsmethode voor dierlijke mest en mineralen. Standaardcijfers 1990-2008. Werkgroep Uniformering berekening Mest- en mineralencijfers (redactie C. van Bruggen). CBS, PBL, LEI-Wageningen UR, Wageningen UR-Livestock Research, ministerie van LNV en RIVM. CBS, Den Haag.