Auteur: Ellen Webbink, Leonore Biemans-Braggaar, Mathilde Herbschleb, Sander van Schie, Ilona Veer

Extra uitvraag Bijzondere Bijstand 2022

Over deze publicatie

Middels een enquête onder alle Nederlandse gemeenten is het totaalbedrag vastgesteld dat gemeenten in 2022 hebben uitgegeven aan bijzondere bijstand. Deze uitgaven zijn gedetailleerd naar cluster bijzondere bijstand. Om een landelijk cijfer te kunnen berekenen, zijn de bedragen van niet responderende gemeenten bijgeschat. Dit onderzoek is uitgevoerd in samenwerking met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW).

Samenvatting

Nederlandse gemeenten hebben in 2022 in totaal bijna 2 miljard (ongeveer 1 970 miljoen) euro uitgegeven aan bijzondere bijstand. Dat is met ruim 1,3 miljard euro meer, ruim drie keer zoveel als in 2021 (toen was het bijna 647 miljoen euro). Een groot deel van dit hogere bedrag is toe te schrijven aan de energietoeslagen. Aan het cluster Directe levensbehoeften (a) werd – ten gevolge van de energietoeslag – het grootste bedrag besteed: ruim 1,4 miljard euro. Het uitgegeven bedrag aan bijzondere bijstand is inclusief projectmatige verstrekkingen en betalingen in natura. 

Net als in eerdere jaren zijn in dit onderzoek de kosten voor beschermingsbewind en woninginrichting opgenomen als aparte posten. In 2022 hebben gemeenten bijna 188 miljoen euro aan beschermingsbewind en bijna 48 miljoen euro aan woninginrichting uitgegeven. Deze informatie is afkomstig uit een onderzoek waarin gemeenten is gevraagd naar hun uitgaven aan bijzondere bijstand in 2022. Van de 344 gemeenten heeft 80 procent gerespondeerd. De uitgaven van niet-responderende gemeenten zijn bijgeschat door middel van regressiemodellen.

1. Inleiding

1.1 Achtergrond

Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft informatie nodig over de uitgaven van gemeenten aan bijzondere bijstand. Een deel van deze uitgaven wordt door gemeenten maandelijks aangeleverd in de Bijstandsuitkeringenstatistiek (BUS). In de BUS worden echter niet alle uitgaven aan bijzondere bijstand geregistreerd, maar alleen de uitgaven op persoonsniveau. Uitgaven aan projectmatige verstrekkingen en/of betalingen in natura ontbreken daardoor in de BUS. Over de periode 2010 tot en met 2021 is daarom jaarlijks een extra uitvraag gedaan bij gemeenten om het uitgegeven bedrag aan bijzondere bijstand in het verslagjaar volledig in kaart te brengen. In het verlengde hiervan wil SZW ook weten hoe groot het totale bedrag is dat in 2022 aan bijzondere bijstand is besteed. Daarom is ook voor het verslagjaar 2022 een extra uitvraag gedaan.

1.2 Onderzoeksvragen

Het doel van dit onderzoek is: vaststellen van het geschatte totaalbedrag dat gemeenten in één verslagjaar uitgeven aan bijzondere bijstand, met een uitsplitsing van dit bedrag naar de diverse clusters en het schatten van de uitgaven aan woninginrichting en beschermingsbewind.

1.3 Leeswijzer

De publicatie is als volgt opgebouwd: in hoofdstuk 2 wordt de methode van de extra uitvraag beschreven. Hoofdstuk 3 beschrijft de uitkomsten. Tot slot is de conclusie van het onderzoek opgenomen in hoofdstuk 4.

2. Onderzoeksmethode

Het onderzoek heeft de vorm van een extra uitvraag onder alle gemeenten in Nederland naar de bedragen die in het kader van bijzondere bijstand in 2022 zijn uitgegeven. Met de uitkomsten van deze uitvraag is het totale bedrag geraamd dat in 2022 door alle gemeenten tezamen aan bijzondere bijstand is besteed. In dit hoofdstuk wordt de methode beschreven.

2.1 Extra uitvraag

Populatie

De extra uitvraag voor het verslagjaar 2022 is uitgevoerd onder alle gemeenten in Nederland. Daarbij zijn de berichtgevers van de gemeenten benaderd met de vragenlijst bijzondere bijstand (zie bijlage). Een berichtgever is een gemeente of een dienst die door een aantal gemeenten is opgezet en die de gegevens voor de BUS aanlevert aan het CBS. Een berichtgever kan daarbij gegevens verstrekken voor verschillende gemeenten, maar het omgekeerde komt ook voor: verschillende berichtgevers kunnen over één gemeente rapporteren. Bij dit onderzoek is als eenheid van onderzoek de combinatie berichtgever-gemeente gehanteerd. In het vervolg van deze publicatie wordt de combinatie berichtgever-gemeente aangeduid met de term ‘gemeentelijke eenheid’. In het verslagjaar 2022 telde Nederland 344 gemeenten1) die waren verdeeld over 431 gemeentelijke eenheden.

Vragenlijst

Alle berichtgevers hebben voor elke gemeente waarover zij rapporteren een vragenlijst ontvangen, waarin de uit de BUS afgeleide bedragen bijzondere bijstand per cluster al waren ingevuld. Het verzoek was om de opgegeven bedragen te controleren op juistheid en deze in geval van onjuistheid/onvolledigheid aan te vullen met de juiste bedragen bijzondere bijstand volgens de gemeentelijke administratie. In de bijlage is de vragenlijst weergegeven zoals verstuurd naar de berichtgevers. 

In de vragenlijst zijn de volgende onderdelen onderscheiden: 

  • totaal bijzondere bijstand;
  • cluster a Directe levensbehoeften;
  • cluster b Voorzieningen voor huishouden;
  • cluster c Voorzieningen voor wonen; 
  • cluster d Voorzieningen voor opvang; 
  • cluster e Kosten uit maatschappelijke zorg; 
  • cluster f Financiële transacties; 
  • cluster g Uitstroombevordering; 
  • cluster h Medische dienstverlening; 
  • cluster i Overige kostensoorten; 
  • cluster j Kosten wel in statistiek maar geen bijzondere bijstand;
  • cluster k Individuele inkomenstoeslag;
  • cluster l Individuele studietoeslag;
  • cluster m Collectieve aanvullende ziektekostenverzekering;
  • kosten aan Beschermingsbewind;
  • kosten voor Woninginrichting.

Beschermingsbewind en woninginrichting vormen geen afzonderlijke clusters, maar zijn kostensoorten met betrekking tot bijzondere bijstand. Deze kosten worden door gemeenten op verschillende wijze geboekt onder de clusters a tot en met m. Onderdeel van de vragenlijst was daarom dat aangegeven kon worden onder welk cluster de gemeenten de kosten voor beschermingsbewind en woninginrichting scharen. 

Energietoeslag

In 2022 waren gemeenten verantwoordelijk voor het verstrekken van energietoeslagen. Volgens de BUS-richtlijnen2) moest deze vorm van bijzondere bijstand worden opgegeven onder cluster a Directe levensbehoeften. Daar waar energietoeslagen herkenbaar onder een ander cluster zijn geboekt, zijn deze door het CBS in overleg met gemeenten gecorrigeerd naar cluster a. Berichtgevers is verzocht om in de vragenlijst de energietoeslag onder cluster a op te geven. Wanneer dit niet mogelijk was, is de berichtgever verzocht om aan te geven onder welk(e) cluster(s), in plaats van a, de energietoeslag was geregistreerd. 

Leefgeld Oekraïners

In 2022 is de noodmaatregel voor leefgeld voor vluchtelingen uit Oekraïne ingevoerd. Dit was geen bijzondere bijstand en deze bedragen dienden niet opgegeven te worden onder de bijzondere bijstand. Hiervoor was een controlevraag aanwezig in de vragenlijst.

Studietoeslag

Vanaf april 2022 is de studietoeslag (ST) als aparte regeling binnen de Participatiewet van kracht en deze valt vanaf dat moment niet meer onder de bijzondere bijstand. Cluster l Individuele studietoeslag (IST) kon wel nog worden gebruikt voor personen die vallen onder het overgangsrecht. Er zijn vragen aan de vragenlijst toegevoegd om te controleren of de berichtgever de individuele studietoeslag (IST) daadwerkelijk onder cluster l had opgegeven.

2.2 Methode schatting totaalbedrag en clusters bijzondere bijstand BUS

De bedragen die zijn opgegeven door de responderende gemeentelijke eenheden zijn gebruikt om een model toe te passen waarmee de bedragen bijzondere bijstand van niet-responderende gemeentelijke eenheden kunnen worden geschat.

Net als bij voorgaande onderzoeken (vanaf 2018) zijn alle door de responderende gemeentelijke eenheden opgegeven bedragen gebruikt voor verdere analyse, ongeacht of deze bedragen lager of hoger zijn dan het opgegeven BUS-bedrag. Er is in 2022 echter één uitzondering. Het gecorrigeerde bedrag voor cluster l Individuele studietoeslag is alleen overgenomen indien de optelling van de oude en nieuwe studietoeslag in de controlevragen klopte. Bij kleine verschillen is het bedrag uit de BUS behouden. Bij grote verschillen is de gemeente benaderd om het juiste bedrag op te geven. Vervolgens is het totale bedrag daarop aangepast. Voor de bedragen van de andere clusters zijn alle door de responderende gemeentelijke eenheden opgegeven bedragen gebruikt. 

Voor de schatting van zowel het totaalbedrag als van de afzonderlijke clusters bijzondere bijstand van non-responderende gemeentelijke eenheden worden de bedragen van de vier grootste gemeenten (G4) buiten beschouwing gelaten. Deze wijken namelijk dermate af ten opzichte van de andere gemeenten dat dit zou leiden tot een vertekening van de modellen. Alle G4-gemeenten hebben gerespondeerd. Van deze gemeenten is het opgegeven bedrag in de vragenlijst overgenomen. 

In het huidige onderzoek zijn de cijfers opgehoogd volgens de methode die in 2019 bij het samenstellen van de uitkomsten voor het verslagjaar 2018 is geïntroduceerd. De ‘oude’ methode is op een aantal punten aangepast. Zo wordt voor de R² een minder strenge grens gehanteerd van 0,50 t.o.v. 0,95. Hierdoor kunnen de bedragen van meer clusters worden opgehoogd. 

Achtergrond gehanteerde modellen

Voor het totaal en per cluster bijzondere bijstand is een lineair regressiemodel bepaald om de relatie te beschrijven tussen het bedrag volgens de BUS en het bedrag volgens de extra uitvraag. Hierbij is steeds gebruik gemaakt van de volgende regressievergelijking: 

$$y = a + bx + \epsilon$$

Waarbij:
y: bedrag aan bijzondere bijstand per gemeentelijke eenheid volgens de extra uitvraag (inclusief projectmatige verstrekkingen en betalingen in natura);
x: bedrag aan bijzondere bijstand per gemeentelijke eenheid volgens de BUS (exclusief projectmatige verstrekkingen en betalingen in natura);
a en b: regressiecoëfficiënten en ε: storingsterm met σ als standaarddeviatie.

De regressiecoëfficiënten a en b worden geschat met behulp van de methode van de kleinste kwadratensom. Dit houdt in dat de coëfficiënten a en b zodanig worden vastgesteld dat de som van de gekwadrateerde afwijkingen ten opzichte van de regressielijn zo klein mogelijk is. De gevonden regressievergelijking wordt vervolgens gebruikt om voor gemeentelijke eenheden waarbij wel een bedrag bekend is uit de BUS, maar niet uit de vragenlijst, het bedrag uit de vragenlijst bij te schatten.

De som van de (nog niet afgeronde) clusterbedragen behoort gelijk te zijn aan het totaalbedrag bijzondere bijstand. Hiermee wordt voldaan aan de eis van consistentie. Deze eis is direct na het schatten van de clusterbedragen doorgaans nog niet vervuld. Hiervoor zijn verschillende oorzaken aan te geven. Er kunnen inconsistenties voorkomen in de opgaven van gemeenten of in de BUS-bestanden. Een andere oorzaak is dat elk cluster apart wordt berekend. Voor het verkrijgen van volledige consistentie worden daarom de clusterbedragen van de gemeenten vermenigvuldigd met een correctiefactor om ervoor te zorgen dat de som van de afzonderlijke clusterbedragen overeenkomt met het totaalbedrag bijzondere bijstand.

Betrouwbaarheid en nauwkeurigheid van de regressiemodellen

De kwaliteit van de regressiemodellen is beoordeeld aan de hand van de correlatiecoëfficiënt R² in combinatie met nauwkeurigheidsmarges. R² is een statistische maat die aangeeft welk deel van de totale variantie wordt verklaard door het model. 

Daarnaast gaan de modellen gepaard met een zekere onzekerheid. Uit de modellen kunnen betrouwbaarheidsintervallen worden berekend, waarbij de uitkomsten met 95 procent betrouwbaarheid vastgesteld kunnen worden. In voorgaande jaren werden marges weergegeven als indicatie voor de nauwkeurigheid van de schattingen. 

Als de correlatiecoëfficiënt van een regressiemodel een bepaalde waarde of hoger is – in dit geval 0,50 – wordt het betreffende model beschouwd als voldoende betrouwbaar om te gebruiken voor een statistisch-methodologisch verantwoorde bijschatting van ontbrekende gegevens. Een R² van 0,50 houdt in dat het gebruikte model 50 procent van de spreiding in de responsdata rond de regressielijn kan verklaren. 

Om de betrouwbaarheid van de modellen te verhogen, is een correctie uitgevoerd op uitbijters van bedrag y die volgden uit de regressies uitgevoerd op de ongecorrigeerde data: bedragen die uitzonderlijk hoog of laag zijn en de verklarende kracht van het model duidelijk verminderen. Voor zowel het totaalbedrag als alle afzonderlijke clusters is vóór het nogmaals toepassen van de regressiemodellen, gecorrigeerd voor de uitbijters. 

De uitbijters zijn geïdentificeerd aan de hand van hun afstand ten opzichte van de regressielijn: als de afstand van een punt minimaal 3 standaarddeviaties afwijkt van het gemiddelde voor de hele populatie, wordt het punt beschouwd als uitbijter. Voor de uitbijters is het bedrag, zoals ingevuld in de enquête, vervangen door de voorspelde waarde (op basis van het regressiemodel) plus een correctiefactor ter grootte van maximaal 2 maal de standaarddeviatie. Hierdoor worden de uitbijters in feite op een willekeurige positie in het 95%-betrouwbaarheidsinterval geplaatst. Voor clusters waarbij de R² van het regressiemodel na de correctie van de uitbijters lager is dan 0,50, is het regressiemodel niet gebruikt voor het bijschatten van de non-respons.

Schatting kosten beschermingsbewind en woninginrichting

In het huidige onderzoek zijn, net als in de voorgaande onderzoeken over verslagjaren 2017 tot en met 2021, de kosten die gemeenten maken voor het beschermingsbewind of woninginrichting apart in kaart gebracht. De kosten voor beschermingsbewind en woninginrichting zijn echter niet apart opgenomen in de BUS, maar worden door de gemeenten verschillend geboekt onder de clusters. Hierdoor is het niet mogelijk om een bijschatting te maken voor de non-respons volgens de methode zoals gebruikt voor het totaalbedrag en de clusters. In plaats daarvan is gebruik gemaakt van quotiëntschatters: bij deze methode is aangenomen dat de verhouding tussen deze kostenposten en het totaalbedrag aan bijzondere bijstand voor en na ophoging gelijk blijft. 

Allereerst is de verhouding berekend tussen het opgegeven bedrag aan beschermingsbewind en het totaalbedrag aan bijzondere bijstand uit de enquête vóór ophoging (niet-opg). Dit totaalbedrag is de som van het bedrag uit de vragenlijst van responderende gemeentelijke eenheden en het BUS-bedrag wanneer er geen respons was. Vervolgens is deze fractie vermenigvuldigd met het totaalbedrag aan bijzondere bijstand ná ophoging (opg) om te komen tot het opgehoogde bedrag aan beschermingsbewind. Dit totaalbedrag is het bedrag uit de vragenlijst van de responderende gemeentelijke eenheden plus het geschatte bedrag van de gemeentelijke eenheden die de vragenlijst niet hebben ingevuld. In een formule:

$$beschermingsbewind _{opg}= \frac{beschermingsbewind _{niet-opg}}{bijzondere \ bijstand _{niet-opg}} \ \times \ bijzondere \ bijstand _{opg}$$

Dezelfde berekening is uitgevoerd voor woninginrichting: 

$$woninginrichting _{opg}= \frac{woninginrichting _{niet-opg}}{bijzondere \ bijstand _{niet-opg}} \ \times \ bijzondere \ bijstand _{opg}$$

Omdat bovenstaande verhouding tussen het niet-opgehoogde bedrag aan beschermingsbewind en woninginrichting en het niet-opgehoogde totaalbedrag aan bijzondere bijstand duidelijk blijkt te verschillen tussen gemeenten van verschillende grootte, is deze berekening uitgevoerd voor alle gemeentegrootteklassen afzonderlijk om tot een nauwkeuriger resultaat te komen. De volgende grootteklassen zijn onderscheiden:

  • minder dan 10 000 inwoners;
  • 10 000 tot 20 000 inwoners;
  • 20 000 tot 50 000 inwoners;
  • 50 000 tot 250 000 inwoners;
  • 250 000 inwoners of meer (G4).

De bedragen zijn vervolgens opgeteld om tot een totaal voor alle gemeenten te komen.

1) Van 1 januari tot 24 maart 2022 telde Nederland 345 gemeenten. Vanaf 24 maart 2022 telt Nederland 344 gemeenten omdat Weesp door een herindeling vanaf dat moment tot de gemeente Amsterdam toebehoort.
2) Zie: Richtlijnen en documentatie (BUS).

3. Resultaten extra uitvraag

In dit hoofdstuk (paragrafen 3.2 en 3.3) worden de resultaten besproken van de extra uitvraag naar de bedragen aan bijzondere bijstand zoals uitgegeven door gemeenten in 2022. De ramingen van de kosten die gemeenten maken voor beschermingsbewind en woninginrichting worden in paragraaf 3.4 beschreven. In paragraaf 3.5 worden de resultaten van de extra controlevragen over de studietoeslag, leefgeld Oekraïners en energietoeslag beschreven.

3.1 Respons 

Van de 431 uitgestuurde vragenlijsten aan gemeentelijke eenheden over het verslagjaar 2022 zijn er 317 teruggestuurd. Dit komt overeen met een respons van 74 procent. Op het niveau van gemeenten hebben 275 van de in totaal 344 gemeenten gerespondeerd. Dit komt overeen met een respons van 80 procent. De grootste gemeenten hebben alle vier gerespondeerd, net als voor de verslagjaren 2019 tot en met 2021. De verdeling van de respons naar grootteklasse ziet er vrijwel hetzelfde uit als de werkelijke verdeling van gemeenten naar grootteklasse. Dat houdt in dat de representativiteit naar grootteklasse goed is.

3.2 Betrouwbaarheid van de regressiemodellen 

De kwaliteit van de regressiemodellen is beoordeeld aan de hand van de correlatiecoëfficiënt R². 

In tabel 3.2.1 zijn de uitkomsten opgenomen, waarbij een R² van minimaal 0,50 als eis is gekozen voor het accepteren van een regressiemodel. Indien aan deze eis is voldaan, wordt het model gebruikt om de non-respons te schatten. Bij deze methode zijn, vooraf aan het toepassen van de regressie, uitbijters in de respons gecorrigeerd. Zie paragraaf 2.2 voor de wijze waarop de uitbijters zijn geïdentificeerd en gecorrigeerd. Zoals eerder vermeld zijn de regressiemodellen niet toegepast op de vier grote gemeenten. 

Bij twaalf van de in totaal dertien clusters bleek het model voldoende betrouwbaar om ontbrekende gegevens te kunnen bijschatten. Bij het samenstellen van de uitkomsten van de afzonderlijke clusterbedragen bleek dat voor één cluster de R² te laag bleef om het bijbehorende regressiemodel te kunnen gebruiken voor het schatten van het bedrag voor de non-respons. Het ging om het cluster Collectieve aanvullende ziektekostenverzekering (m), waar de uiteindelijke R² uitkwam op 0,16. De lage R² van het cluster Collectieve aanvullende ziektekostenverzekering (m) is te verklaren door het feit dat het opgegeven bedrag voor dit cluster in de BUS vaak rond de 0 ligt (weinig variantie). De collectieve aanvullende ziektekostenverzekering wordt door gemeenten vaak projectmatig ingekocht, waardoor dit moeilijk in de BUS kan worden opgegeven. De bedragen volgens de teruggestuurde vragenlijsten zijn aanzienlijk hoger. Op basis van dergelijke uitgangswaarden kan geen goed passend regressiemodel worden opgesteld.

3.2.1 Kwaliteit regressiemodellen en coëfficienten per cluster bijzondere bijstand 2022
R2ab
Totaal0,99750 9641,02
Cluster
Directe levensbehoeften (a)0,99742 7141,01
Voorzieningen voor het huishouden (b)1,00091,00
Voorzieningen voor wonen (c)0,84369 9570,40
Voorzieningen voor opvang (d)0,997801,01
Kosten uit maatschappelijke zorg (e)1,0008501,00
Financiële transacties (f)0,9993 0321,01
Uitstroombevordering (g)0,9996120,99
Medische dienstverlening (h)1,000821,00
Overige kostensoorten (i)0,9991081,01
Kosten wel in statistiek maar geen bijzondere bijstand (j)0,981-3 2050,89
Individuele inkomenstoeslag (k)1,0002 0731,00
Individuele studietoeslag (l)0,9891241,00
Collectieve aanvullende ziektekostenverzekering1) (m)0,158--
Bron: CBS
1) Het regressiemodel voor dit cluster is van onvoldoende kwaliteit (R² < 0,50).

3.3 Bijzondere bijstand in 2022

Uit het onderzoek blijkt dat de Nederlandse gemeenten in 2022 in totaal bijna 2 miljard (ongeveer 1 970 miljoen) euro aan bijzondere bijstand hebben uitgegeven. Dit bedrag is inclusief projectmatige verstrekkingen en betalingen in natura. De uitgaven aan bijzondere bijstand in 2022 waren daarmee ongeveer 200 procent hoger dan in 2021, toen het totaalbedrag uitkwam op bijna 647 miljoen euro (zie figuur 3.3.1). Dit is het hoogst gemeten bedrag sinds de start van dit jaarlijkse onderzoek in 2010. Het grootste deel van dit hogere bedrag is toe te schrijven aan de energietoeslag die voor een groot deel vanuit de bijzondere bijstand is uitgegeven (zie verder paragraaf 3.5). 

De vier grootste gemeenten van het land hebben in totaal bijna 564 miljoen euro aan bijzondere bijstand uitgegeven. Dat komt overeen met 29 procent van het totale bedrag. 

Figuur 3.3.1 Totaal uitgekeerd bedrag aan bijzondere bijstand
Categories1,Totaal uitgekeerd bedrag 2010,412 2011,375 2012,348 2013,374 2014,442 2015,428 2016,525 2017,558 2018,546 2019,582 2020,564 2021,647 2022,1972 Totaal uitgekeerd bedrag (x mln euro)
2010412
2011375
2012348
2013374
2014442
2015428
2016525
2017558
2018546
2019582
2020564
2021647
20221972
 

De verdeling van uitgaven bijzondere bijstand naar cluster is voor zowel 2021 als 2022 weergegeven in figuur 3.3.2. De op basis van de uitvraag voor 2022 geschatte bedragen per cluster zijn opgenomen in tabel 3.3.3. Voor het verkrijgen van volledige consistentie zijn de clusterbedragen van de gemeenten vermenigvuldigd met een correctiefactor. Zodoende is ervoor gezorgd dat de som van de afzonderlijke clusterbedragen overeenkomt met het totaalbedrag bijzondere bijstand. 

In 2022 werd het grootste bedrag uitgegeven aan het cluster Directe levensbehoeften (a), namelijk 73 procent (ruim 1,4 miljard euro) van het totale bedrag dat is uitgegeven aan bijzondere bijstand. Dit verschilt van voorgaande jaren waar het grootste bedrag werd uitgegeven aan het cluster Financiële transacties (f). Figuur 3.3.2 laat zien dat het aandeel van het cluster Directe levensbehoeften (a) in 2022 dertig keer zo hoog was als in 2021. Dit is toe te schrijven aan uitgaven in het kader van de energietoeslag (zie verder paragraaf 3.5). Alleen in het cluster Directe levensbehoeften (a) was zowel een stijging van het aandeel als het bedrag ten opzichte van 2021. In 2022 ging ook een groot deel naar het cluster Financiële transacties (f); 10 procent (198,3 miljoen euro). Het aandeel van Financiële transacties (f) was lager dan in 2021 maar het bedrag was vergelijkbaar (196,7 miljoen euro in 2021). 

Daarnaast zijn met name zowel het aandeel als het bedrag voor het cluster Voorzieningen wonen (c) in 2022 lager dan in 2021. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het aflopen van de noodmaatregel TONK, waarbij in 2021 bijna 90 procent van de gemeenten aangaf de TONK onder cluster c te registreren. De clusters Overige kostensoorten (i), Kosten wel in statistiek maar geen bijzondere bijstand (j) en Individuele studietoeslag (l) laten ten opzichte van 2021 ook een lichte daling zien in zowel bedrag als aandeel. Voor de individuele studietoeslag is dit te verklaren door de komst van de nieuwe studietoeslag per 1 april 2022, welke buiten de bijzondere bijstand valt. 

Figuur 3.3.2 Aandeel uitgaven bijzondere bijstand per cluster
volgnr,2022,2021 Directe levensbehoeften (a),72,7 Financiële transacties (f),10,30 Individuele inkomenstoeslag (k),5,14 Voorzieningen voor wonen (c),4,18 Collectieve aanvullende
ziektekostenverzekering (m),3,10 Kosten wel in statistiek maar
geen bijzondere bijstand (j),2,5 Overige kostensoorten (i),1,5 Kosten uit maatschappelijke zorg (e),1,4 Uitstroombevordering (g),1,1 Voorzieningen voor opvang (d),1,2 Individuele studietoeslag (l),0,2 Medische dienstverlening (h),0,1 voorzieningen voor het huishouden (b),0,0
2022 (%)2021 (%)
Directe levensbehoeften (a)727
Financiële transacties (f)1030
Individuele inkomenstoeslag (k)514
Voorzieningen voor wonen (c)418
Collectieve aanvullende
ziektekostenverzekering (m)
310
Kosten wel in statistiek maar
geen bijzondere bijstand (j)
25
Overige kostensoorten (i)15
Kosten uit maatschappelijke zorg (e)14
Uitstroombevordering (g)11
Voorzieningen voor opvang (d)12
Individuele studietoeslag (l)02
Medische dienstverlening (h)01
voorzieningen voor het huishouden (b)00

In tabel 3.3.3 worden, naast de geschatte bedragen per cluster op basis van de uitvraag, ook de bedragen vanuit de BUS weergegeven en de verhouding tussen beide bedragen.
Voor het cluster Collectieve aanvullende ziektekostenverzekering (m) kon geen betrouwbare uitkomst worden geschat voor de non-respons. Dit cluster is dus niet opgehoogd voor de non-respons middels een regressiemodel. In plaats daarvan is bij non-respons het BUS-bedrag overgenomen. Indien er wel respons was, is het bedrag uit de enquête aangehouden. Net als in vorige onderzoeken valt op dat de uitkomsten voor dit cluster relatief hoog zijn in vergelijking met de bedragen volgens de BUS. Waarschijnlijk komt dit doordat de BUS voor dit cluster geen goed beeld geeft van de daadwerkelijk gemaakte kosten. Het kan namelijk voorkomen dat gemeenten afspraken maken met verzekeraars waarbij de gemeenten, bijvoorbeeld in verband met de aanvullende ziektekostenverzekering, jaarlijks een groot bedrag betalen. Dit bedrag is bestemd voor een aantal bijstandsontvangers in de desbetreffende gemeente, waarbij deze premie niet op persoonsniveau geregistreerd wordt. Dit leidt in de BUS tot een onderschatting van zowel het aantal verstrekkingen bijzondere bijstand, als van het daaraan totaal uitgegeven bedrag (het opgegeven bedrag voor dit cluster in de BUS is vaak 0). Maar in dergelijke gevallen kunnen deze gemeentelijke eenheden wel het totaal betaalde bedrag voor dit cluster opgeven in de extra uitvraag van dit onderzoek. In tabel 3.3.3 is dit te zien in de kolom ‘Verhouding’. Bij het cluster Collectieve aanvullende ziektekostenverzekering (m) is het bedrag dat in de extra uitvraag is opgegeven ruim 8,7 keer zo hoog als het in de BUS opgenomen bedrag.

Zoals genoemd in paragraaf 2.2, gaan de regressiemodellen die gebruikt zijn voor het schatten van het totaalbedrag en de clusters bijzondere bijstand van de non-respons, gepaard met een zekere onzekerheidsmarge. Zoals blijkt uit tabel 3.3.3, zijn de betrouwbaarheidsintervallen van de uiteindelijke uitkomsten smal. 

3.3.3 Uitgaven bijzondere bijstand naar cluster, 2022
Extra uitvraag (mln euro)BUS (mln euro)VerhoudingOndergrens4)Bovengrens4)
Totaal uitgekeerd bedrag1)1 971,91 802,61,091 969,441 974,35
Cluster
Directe levensbehoeften (a)1 418,71 339,81,061 416,391 420,98
Voorzieningen voor het huishouden (b)1,41,41,011,391,39
Voorzieningen voor wonen (c)77,681,60,9577,1378,11
Voorzieningen voor opvang (d)9,98,71,159,8010,08
Kosten uit maatschappelijke zorg (e)27,523,11,1927,4327,59
Financiële transacties (f)198,3194,31,02198,05198,52
Uitstroombevordering (g)10,4101,0410,4010,44
Medische dienstverlening (h)6,46,416,436,45
Overige kostensoorten (i)28,119,91,4128,0128,10
Kosten wel in statistiek maar geen bijzondere bijstand (j)38,121,41,7837,8638,27
Individuele inkomenstoeslag (k)89,281,81,0989,0789,26
Individuele studietoeslag (l)87,41,087,898,07
Collectieve aanvullende ziektekostenverzekering2) (m)58,46,78,74--
Kosten beschermingsbewind3)187,5----
Kosten woninginrichting3)47,7----
Bron: CBS
1) Door afronding kan de optelling van de onderliggende categorieën afwijken van het totaal.
2) Het bedrag is niet opgehoogd wegens een te grote variantie in het regressiemodel. Het bedrag is dus gebaseerd op de respons, voor zover beschikbaar, en anders op het bedrag vanuit de BUS.
3) Niet geschat door middel van een regressiemodel.
4) Op basis van een 95%-betrouwbaarheidsinterval

3.4 Kosten beschermingsbewind en woninginrichting

In het huidige onderzoek zijn, net zoals in de onderzoeken over verslagjaar 2017 tot en met 2021 de kosten die gemeenten maken voor het beschermingsbewind en woninginrichting apart in kaart gebracht.

Beschermingsbewind

Na ophoging volgens de in paragraaf 2.3 beschreven methode blijkt dat de Nederlandse gemeenten in 2022 in totaal 187,5 miljoen euro hebben uitgegeven aan beschermingsbewind (tabel 3.3.3). Dit is 58 miljoen meer dan in 2021, wat neerkomt op een stijging van 45 procent ten opzichte van de uitgaven in 20213). Het in 2022 uitgegeven bedrag aan beschermingsbewind is 10 procent ten opzichte van het totaal uitgegeven bedrag aan bijzondere bijstand. In 2021 was dit 20 procent.

Van de gemeentelijke eenheden die konden aangeven onder welk cluster de kosten voor beschermingsbewind vielen, gaf 83 procent aan dat ze deel uitmaken van het cluster Financiële transacties (f). Elf procent van de gemeentelijke eenheden noemde het cluster Kosten uit maatschappelijke zorg (e) en 7 procent schaart kosten voor beschermingsbewind onder het cluster Overige kostensoorten (i). Omdat de kosten voor beschermingsbewind niet zijn geschat met het regressiemodel, is hiervoor geen betrouwbaarheidsinterval berekend.

Woninginrichting

Nederlandse gemeenten hebben in 2022 na ophoging in totaal 47,7 miljoen euro uitgegeven aan woninginrichting. Dit is 2 procent van het totale bedrag dat in 2022 is besteed aan bijzondere bijstand. In 2021 werd 35,2 miljoen euro uitgegeven aan woninginrichting, ongeveer 12,5 miljoen minder dan in 2022. Enkele gemeenten gaven in hun toelichting bij de enquête aan dat dit verschil verklaard kan worden door de aanvullende verstrekkingen, zoals de energietoeslag. 

Het overgrote deel van de kosten aan woninginrichting blijkt deel uit te maken van het cluster Voorzieningen voor wonen (c); 95 procent van de gemeentelijke eenheden die een cluster konden noemen, gaf dit aan (vergelijkbaar met 2021). 

Ook voor de kosten voor woninginrichting is geen marge berekend, omdat niet is geschat met een regressiemodel.

3.5 Nieuwe regelingen

Studietoeslag

Vanaf 1 april 2022 is de individuele studietoeslag onder cluster l, vervangen door studietoeslag en deze nieuwe regeling valt buiten de bijzondere bijstand. Aan (berichtgevers van) gemeenten is gevraagd om het bedrag voor de nieuwe studietoeslag op te geven. Ook is gevraagd een totaalbedrag op te geven. De bedragen voor de IST (cluster l) en de nieuwe studietoeslag opgeteld, zouden samen het opgegeven totaalbedrag moeten vormen. In tientallen gevallen telden de beide vormen van studietoeslag echter niet op tot het in de enquête opgegeven totaalbedrag. Daartoe is bij bijna alle gemeenten het oorspronkelijk in de BUS geregistreerde bedrag voor cluster l aangehouden als juiste bedrag. Bij enkele, overige gemeenten met grote bedragen is navraag gedaan over het juiste bedrag voor cluster l. 

Leefgeld Oekraïners

In de enquête is een controlevraag opgenomen over leefgeld aan vluchtelingen uit Oekraïne. Alle gemeenten die de enquête hebben ingevuld, geven aan dat leefgeld aan vluchtelingen uit Oekraïne niet aanwezig is in de bedragen. 

Energietoeslag

Ten aanzien van de energietoeslag is aan (berichtgevers van) gemeenten gevraagd om de energietoeslag onder cluster a te registreren. In de enquête is een controlevraag opgenomen waarbij gevraagd werd of alle energietoeslag die geboekt is onder de bijzondere bijstand onder cluster a aanwezig is. In de meeste gevallen is aangegeven dat dit het geval is. In enkele gevallen is aangegeven dat dit niet het geval is, maar er worden geen andere clusters genoemd waar de energietoeslag onder is geboekt. In de gevallen dat het wel onder een ander cluster is geboekt, wordt juist aangegeven dat het in de bedragen gecorrigeerd is naar cluster a. Gemeenten merken wel op dat de energietoeslag geheel of gedeeltelijk niet onder de bijzondere bijstand is geboekt, of dat niet alles via het softwarepakket is aangeleverd. Bij de gemeenten die wel aangeven dat alles onder cluster a is geboekt, merken ook verschillende gemeenten op dat een deel van de energietoeslag niet onder de bijzondere bijstand is geboekt. Daarbij wordt verschillende keren onderscheid gemaakt tussen de landelijke energietoeslag van 1300 euro en de lokale energietoeslag van 250 euro, waarbij alleen de landelijke energietoeslag onder de bijzondere bijstand is geboekt. Bij drie gemeenten is er specifiek een bedrag aan energietoeslag opgegeven dat niet onder de bijzondere bijstand is geboekt. Bij die drie gemeenten zijn de genoemde bedragen bij de opgegeven bedragen van cluster a opgeteld. 

3) Er is een fout gemaakt in de berekening van de kostensoort beschermingsbewind in 2021. Het rapport met de gecorrigeerde cijfers is te hier vinden.

4. Conclusie extra uitvraag bijzondere bijstand

Van de 431 aan gemeentelijke eenheden toegestuurde vragenlijsten over de uitgaven aan bijzondere bijstand in 2022 is 74 procent teruggestuurd. Dit komt overeen met een respons van 80 procent voor de 344 Nederlandse gemeenten. 

Op basis van deze uitvraag zijn ramingen gemaakt voor de uitgaven aan bijzondere bijstand in 2022. Nederlandse gemeenten hebben hieraan in 2022 in totaal bijna 2 miljard euro (ongeveer 1 970 miljoen) uitgegeven. Dit bedrag is inclusief projectmatige verstrekkingen en betalingen in natura. Het in 2022 uitgegeven bedrag is ongeveer 1,3 miljard euro hoger dan in 2021, toen de gemeenten bijna 647 miljoen euro uitgaven aan bijzondere bijstand. Voor een groot deel is dit hogere bedrag toe te schrijven aan de kosten voor de energietoeslag.

De uitgaven aan bijzondere bijstand in 2022 zijn onderverdeeld in 13 clusters. Voor 12 van de 13 clusters kon voor non-respons worden opgehoogd en een onzekerheidsmarge worden berekend, omdat een geschikt regressiemodel is gevonden voor het ramen van de non-respons. Anders dan in eerdere jaren werd het grootste bedrag uitgegeven aan het cluster voor Directe levensbehoeften (a): ruim 1,4 miljard euro. Daarna werd het meest uitgegeven aan het cluster Financiële transacties (f): ruim 198 miljoen euro. Het cluster f was in voorgaande jaren altijd het cluster waaraan het grootste bedrag werd uitgegeven en het bedrag was in 2022 (ruim 198 miljoen euro) bijna gelijk aan het bedrag in 2021 (bijna 197 miljoen euro). 

De verstrekkingen in het kader van de landelijke energietoeslag zijn in de Bijstandsuitkeringenstatistiek (BUS) voor een groot deel onder de bijzondere bijstand geregistreerd. Zoals voorgeschreven, hebben de meeste gemeenten deze kosten ondergebracht onder cluster a, en zo niet, hebben zij hiervoor gecorrigeerd in de enquête. Omdat een groot deel van de energietoeslag is geregistreerd onder de bijzondere bijstand onder cluster a, verklaart dit het grote aandeel van dit cluster in 2022 ten opzichte van 2021. 

Kosten in het kader van beschermingsbewind en woninginrichting zijn ook dit jaar als aparte categorie opgenomen in de extra uitvraag. In 2022 hebben gemeenten in totaal bijna 188 miljoen euro uitgegeven aan beschermingsbewind en bijna 48 miljoen euro aan woninginrichting. De meeste gemeentelijke eenheden rekenen de uitgaven in het kader van beschermingsbewind in de BUS onder het cluster Financiële transacties (f). Uitgaven met betrekking tot woninginrichting werden door het overgrote deel van de gemeentelijke eenheden bij het cluster Voorzieningen voor wonen (c) ingedeeld.

Bijlage: Enquête Bijzondere bijstand 2022

Screenshot enquete bijzondere bijstand 2022

Inlichtingen

Vragen over deze publicatie kunnen gestuurd worden aan het CBS onder vermelding van het referentienummer PR002329/ BUS-D.