Auteur: Ellen Webbink, Monica Deschinger, Petra Molenaar-Cox, Jeremy Weidum

Vermogensonderzoeken in het buitenland 2020 en 2021

Over deze publicatie

In dit rapport worden de resultaten beschreven van het onderzoek naar vermogensonderzoeken in het buitenland door gemeenten in 2020 en 2021. Het doel van dit onderzoek is het in kaart brengen van het aantal gemeenten dat in 2020 en in 2021 een vermogensonderzoek in het buitenland is gestart en hoe vaak dit leidt tot een vordering en/of boete wegens schending van de inlichtingenplicht in de bijstand. Dit onderzoek is uitgevoerd in samenwerking met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW).

Samenvatting

Het doel van dit onderzoek is in kaart te brengen hoe vaak gemeenten in 2020 en 2021 een vermogensonderzoek in het buitenland zijn gestart en hoe vaak dit heeft geleid tot een vordering en boete wegens schending van de inlichtingenplicht in de bijstand. 

Om deze informatie te achterhalen is naar alle gemeenten in Nederland een enquête gestuurd. In 2020 waren er in Nederland 355 gemeenten, daarvan hebben er 250 gerespondeerd (70 procent).  Van de 352 gemeenten in 2021 hebben er 247 gerespondeerd (70 procent). Voor de gemeenten die niet hebben gerespondeerd zijn door middel van imputatie de aantallen geschat op basis van gemeenten die wel hebben gerespondeerd. Op deze manier is voor alle gemeenten in Nederland tezamen een schatting gemaakt van het aantal gemeenten dat vermogensonderzoeken is gestart in 2020/2021, het aantal gestarte vermogensonderzoeken in het buitenland, constateringen, vorderingen en boetes.

Uit de analyses blijkt dat met 95 procent zekerheid kan worden gezegd dat er in 2020 door 80 tot 100 gemeenten vermogensonderzoeken in het buitenland zijn gestart. Samen zijn deze gemeenten 1 560 tot 1 960 onderzoeken gestart. In verslagjaar 2021 zijn met 95 procent zekerheid door 50 tot 70 gemeenten vermogensonderzoeken in het buitenland gestart, wat neerkomt op 1 080 tot 1 250 gestarte onderzoeken. Dit betekent dat er zowel in 2020 als in 2021 meer vermogensonderzoeken in het buitenland zijn gestart dan in de jaren daarvoor. Het aantal gemeenten dat vermogensonderzoeken in het buitenland is gestart was in 2020 hoger dan in 2018 en 2019, maar in 2021 was het juist lager. Hierbij lijkt de coronapandemie een rol te hebben gespeeld.

Naar aanleiding van vermogensonderzoeken in het buitenland zijn in 2020 in totaal 20 tot 40 overtredingen van de inlichtingenplicht geconstateerd en in 2021 in totaal 30 tot 50. Er zijn 10 tot 20 vorderingen en 5 tot 15 boetes opgelegd met een datum besluit in 2020 (met 95 procent zekerheid). Er zijn 15 tot 20 vorderingen en maximaal 10 boetes opgelegd met een datum besluit in 2021. Van de beginschulden van deze vorderingen en boetes kon geen betrouwbaar model voor ophoging worden bepaald. Voor deze variabelen zijn daarom in deze publicatie alleen de gegevens van de responderende gemeenten beschreven. De totale beginschuld van de vorderingen van responderende gemeenten in 2020 was bijna 189 duizend euro en in 2021 ruim 434 duizend euro. De beginschuld van de boetes was in 2020 ongeveer 4,3 duizend euro en in 2021 bijna duizend euro.

1. Inleiding

1.1 Achtergrond

Iemand die bijstand aanvraagt moet alle feiten en omstandigheden doorgeven waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Hieronder valt ook het hebben van inkomen, vermogen of onroerend goed in het buitenland. Deze inlichtingenplicht geldt niet alleen bij de aanvraag, maar ook gedurende de bijstandsuitkering. Gemeenten kunnen een onderzoek instellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens. Dit geldt ook voor onderzoeken naar inkomen en vermogen in het buitenland. Door middel van steekproeven en op basis van indicatoren en signalen kunnen bijstandsgerechtigden worden geselecteerd voor zo’n onderzoek. Het onderzoek mag bijvoorbeeld gebaseerd zijn op het criterium ‘een ander land van herkomst dan Nederland’ of ‘veelvuldig bezoek aan hetzelfde land’ (Kamerbrief 28 juni 2018). Deze criteria mogen echter niet in strijd zijn met het discriminatieverbod. Wanneer in het onderzoek niet gemeld vermogen in het buitenland wordt geconstateerd, wordt het recht op bijstand herzien en volgt mogelijk een terugvordering en een boete.

Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) wil meer inzicht in de uitvoering van vermogensonderzoeken in het buitenland door gemeenten en de omvang hiervan. Hiertoe heeft het CBS in samenspraak met SZW eind 2019/begin 2020 voor het eerst middels een enquête onder alle gemeenten in Nederland in kaart gebracht hoe vaak zij in 2018 een vermogensonderzoek in het buitenland zijn gestart, hoe vaak dit heeft geleid tot een (boete)vordering en hoe groot de totale beginschuld is die hiermee gemoeid is. Voor het verslagjaar 2019 is dit onderzoek in 2021 herhaald.

Voor het waarnemen van mogelijke trends of het vaststellen van beleidseffecten is meerjarig onderzoek nodig. Daarom heeft het CBS op verzoek van SZW het onderzoek nu ook voor de verslagjaren 2020 en 2021 uitgevoerd.

1.2 Onderzoeksvragen

SZW wil graag inzicht in de mate waarin gemeenten in Nederland vermogensonderzoeken in het buitenland starten en de vorderingen die hieruit voortkomen. Meer specifiek wil SZW daarbij voor 2020 en 2021, net als voor 2018 en 2019 een beeld krijgen van: 

  1. Hoeveel gemeenten vermogensonderzoeken startten in het buitenland wegens schending van de inlichtingenplicht;
  2. Hoe vaak zij dit deden;
  3. Hoe vaak dit soort onderzoeken hebben geleid tot vorderingen en boetes wegens schending van de inlichtingenplicht;
  4. De totale beginschuld (het totale oorspronkelijke bedrag dat aan de gemeenten moet worden (terug)betaald) van deze vorderingen en boetes.

Het doel van dit onderzoek is om bovenstaande vragen te beantwoorden, middels een enquête onder alle gemeenten in Nederland.

1.3 Leeswijzer

Deze publicatie beschrijft de methode en resultaten van dit onderzoek naar vermogensonderzoeken in het buitenland. In het volgende hoofdstuk wordt de onderzoeksmethode beschreven. Dit is uitgesplitst naar een deel over de enquête en een deel over de schatting van de aantallen. Daarna worden in hoofdstuk 3 de resultaten besproken voor de respons en in hoofdstuk 4 de resultaten voor de schattingen van de aantallen. In hoofdstuk 5 worden de conclusies en aanbevelingen gegeven.

2. Methode

Om een beeld te krijgen van de aantallen met betrekking tot vermogensonderzoeken in het buitenland in 2020 en 2021, is een enquête aan alle Nederlandse gemeenten gestuurd. De vraagstelling was identiek aan de onderzoeken over 2018 en 2019. Wel is deze keer expliciet in de toelichting bij de vragenlijst vermeld dat ook informatie gewenst is over vermogensonderzoeken die gemeenten uitbesteed hebben aan het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF), dat onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Voor de gemeenten die niet hebben gerespondeerd zijn, voor zover de respons dit toeliet, de aantallen geschat op basis van gemeenten die wel hebben gerespondeerd. In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de manier van uitvragen en de gebruikte ophoogmethode.

2.1 Enquête

Het onderzoek is uitgevoerd middels een enquête die naar alle gemeenten in Nederland is verstuurd. Deze enquête is te vinden in bijlage 1. De gemeenten zijn benaderd via de berichtgevers van de Bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek (BDFS). Een berichtgever is een gemeente of een door een aantal gemeenten opgezette dienst die de gegevens voor de BDFS aanlevert aan het CBS. Een berichtgever kan dus gegevens verstrekken over verschillende gemeenten, maar het omgekeerde komt ook voor: verschillende berichtgevers kunnen over één gemeente rapporteren. 

In de enquête zijn de volgende aantallen en bedragen uitgevraagd:

  • Het aantal gestarte vermogensonderzoeken in het buitenland in 2020 en 2021.
  • Het aantal geconstateerde overtredingen van de inlichtingenplicht in 2020 en 2021 wegens het verzwijgen van vermogen in het buitenland. Het gaat hier om alle overtredingen die in 2020 en 2021 zijn geconstateerd, ongeacht het jaar waarin het onderzoek is gestart en de sanctie die hierop volgde.
  • Het aantal opgelegde boetes en vorderingen in dit kader, met een datum besluit in 2020 en 2021 en de totale beginschuld hiervan. Ook hier geldt dat het bijbehorende onderzoek niet in 2020 of 2021 hoeft te zijn gestart.

De enquête is begin april 2022 verstuurd naar alle berichtgevers met het verzoek om deze binnen drie weken terug te sturen. Na het verstrijken van de deadline is eind april 2022 een rappelmail verstuurd naar de berichtgevers die nog niet hadden gerespondeerd, met het verzoek de gegevens alsnog binnen vier weken terug te sturen. 

2.2 Schatting totale aantallen

2.2.1 Multiple imputation

Om een landelijk beeld te krijgen moet de non-respons worden bijgeschat. De non-respons omvat enerzijds gemeenten die de enquête niet hebben ingevuld en anderzijds gemeenten die wel gerespondeerd hebben, maar geen (volledige) informatie konden geven. Voor de ophoging voor niet-responderende gemeenten en missende waarden is gebruik gemaakt van een methode die goed om kan gaan met het feit dat de aantallen die gemeenten verstrekken vaak zeer laag of nul zijn: Multiple Imputation (Random Hot Deck Imputation, methode predictive mean matching). Hiermee kan de respons worden aangevuld met een schatting, om zo een totaalbeeld te krijgen over de gevraagde cijfers. Bij deze statistische methode wordt bij elke non-respons-gemeente een gelijkende responderende gemeente (donorgemeente) gezocht. Vervolgens wordt de door de responderende gemeente ingevulde waarde geïmputeerd bij de non-respons-gemeente. Deze procedure leidt tot een volledig gevulde dataset. Om een zo betrouwbaar mogelijke schatting te krijgen, wordt de imputatieprocedure meerdere keren herhaald, wat leidt tot meerdere volledig gevulde datasets. De daarop volgende analyse om totaalcijfers voor Nederland te bepalen wordt gebaseerd op het gemiddelde van alle volledig gevulde datasets. De schattingsmethode is uitgevoerd met het statistisch programma R, en specifieker met de package Multivariate imputation by chained equations (MICE). 
Bovenstaande analyse is uitgevoerd voor de gevraagde aantallen in de enquête. Het aantal gemeenten dat vermogensonderzoeken is gestart in 2020 en 2021 (onderzoeksvraag 1), is vervolgens afgeleid op basis van de (geïmputeerde) antwoorden op de vraag naar het aantal gestarte vermogensonderzoeken in het buitenland in 2020 en 2021 (onderzoeksvraag 2). De gemeenten met een (geïmputeerd) aantal hoger dan 0, tellen mee voor het aantal gemeenten dat vermogensonderzoeken is gestart in 2020 en 2021. Deze berekening is uitgevoerd voor alle geïmputeerde datasets. Door middel van de totalen van deze datasets kon ook voor dit aantal een schatting worden berekend, op dezelfde manier als voor de aantallen uit de enquête.

Het analyseproces omvat drie stappen.

Stap 1: Controle en correctie
De eerste stap van het analyseproces is het controleren en eventueel corrigeren van de enquêtedata. Bij enquêtes met deels ontbrekende antwoorden zijn deze, indien mogelijk, afgeleid op basis van de overige antwoorden. Wanneer bijvoorbeeld het aantal opgelegde vorderingen 0 was, is de totale beginschuld van de vorderingen ook op 0 gezet, indien deze ontbrak.

Stap 2: Imputatie met behulp van donorgemeente
Voor gemeenten die niet hebben gerespondeerd, is een donorgemeente gezocht die lijkt op de gemeente qua:

  • het totale aantal vorderingen wegens schending van de inlichtingenplicht (ontstaansgrondcodes 51 tot en met 56 in de BDFS), met een datum besluit in 2020 respectievelijk 2021;
  • gemeentegrootteklasse;
  • het aandeel personen met een migratieachtergrond;
  • bevolkingsdichtheid. 

Deze kenmerken zijn voor alle gemeenten bekend, ook voor de gemeenten die de enquête niet hebben ingestuurd. De achtergrondkenmerken worden gebruikt als hulpvariabelen om de ontbrekende enquêtedata (de doelvariabelen) te kunnen invullen (imputeren) bij de twee typen non-respons-gemeenten (dat zijn enerzijds gemeenten die de enquête niet hebben ingevuld en anderzijds gemeenten die wel gerespondeerd hebben, maar geen (volledige) informatie konden geven). Naast deze achtergrondkenmerken worden ook de enquêtevariabelen die worden geïmputeerd gebruikt als hulpvariabelen. Voor het schatten van het aantal gestarte onderzoeken bijvoorbeeld wordt naast de achtergrondkenmerken gebruik gemaakt van het aantal constateringen, het aantal vorderingen, de beginschuld van de vorderingen, het aantal boetes en de beginschuld van de boetes. Deze aanpak is identiek aan die van het eerder uitgevoerde onderzoek.

De vier achtergrondkenmerken zijn op basis van inhoudelijke gronden en ervaring uit het voorgaande onderzoek over 2018 gekozen. Voor 2018 is met behulp van verkennende analyses (correlaties, chikwadraattoetsen en variantieanalyses), gebaseerd op gemeenten waarvan alle informatie bekend is, geconcludeerd dat deze vier kenmerken de beste bijdrage leveren aan het imputatieproces.

De imputatie van de ontbrekende waarden op basis van een donorgemeente is 100 keer uitgevoerd. In totaal heeft dit geleid tot 100 volledig gevulde datasets plus de originele dataset. Bij elke imputatieronde is opnieuw een donorgemeente gezocht, waardoor de geïmputeerde datasets van elkaar verschillen. Voor elke dataset is een populatietotaal voor de doelvariabele geschat. De uiteindelijke schattingen van de aantallen zijn de gemiddelden van de 100 schattingen. Bij de imputatie van de ontbrekende waarden op basis van een donorgemeente is voor zowel 2020 als voor 2021 één gemeente uitgesloten, omdat deze als een representatieve uitbijter geïdentificeerd kon worden op de variabele 'aantal vermogensonderzoeken in het buitenland'. Dat betekent dat de ingevulde responswaarde van deze gemeente wel juist is, maar niet representatief voor andere gemeenten van dezelfde grootteklasse. Bij de berekening van de aantallen en onzekerheidsmarges is de betreffende gemeente wel meegenomen voor beide verslagjaren.

Stap 3: Onzekerheidsmarges berekenen
Omdat de aantallen die in deze publicatie gepresenteerd worden voor een deel geschat zijn, hebben de uitkomsten een bepaalde onzekerheidsmarge. 
Op basis van de spreiding in de 100 verschillende schattingen kan een onzekerheidsmarge worden bepaald van de uiteindelijke schatting van de aantallen. Voor de schattingen zijn marges en relatieve marges berekend om uitspraken te kunnen doen over de nauwkeurigheid van de schattingen. De onzekerheidsmarges zijn op de volgende manier berekend:

Marge = $$\sqrt{\left( \frac{\sum(y-\bar{y})^{2}}{n-1} \right) * (1 + \frac{1}{n})} * 1,96$$

Waarbij:
y  =  schatting in geïmputeerde dataset
ӯ  =  gemiddelde aantal van alle schattingen (puntschatting)
n  =  aantal imputaties

De marges zijn vervolgens gebruikt om een 95%-betrouwbaarheidsinterval voor de schatting te construeren. Het 95%-betrouwbaarheidsinterval wil zeggen dat in 95 van de 100 gevallen het werkelijke aantal binnen dit interval valt. Dit betekent dat er een kleine kans is dat het werkelijke aantal hoger of lager dan dit interval is. Hoe breder het interval is, hoe minder nauwkeurig de schatting. De relatieve marges zijn berekend door de marge te delen door de puntschatting. 

Om te bepalen of de schattingen betrouwbaar zijn, wordt naast de marges ook gekeken naar het waardenbereik van de doelvariabelen. Een klein aantal verschillende waarden met daarbij een grote spreiding, maakt het moeilijker om een betrouwbaar model samen te stellen waarmee kan worden bijgeschat voor de non-respons.

2.3 Gebruikte bronnen

Naast de gegevens die uit de enquête beschikbaar zijn gekomen, is ook gebruik gemaakt van informatie uit de Bijstandsdebiteuren en -fraudestatistiek (BDFS) en van cijfers op gemeenteniveau afkomstig van CBS StatLine. 

Bijstandsdebiteuren en -fraudestatistiek (BDFS)
Voor het bepalen van het totale aantal vorderingen wegens schending van de inlichtingenplicht met een datum besluit in 2020 of 2021 is de BDFS gebruikt. De BDFS is een maandstatistiek en bevat informatie die door gemeenten en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) wordt aangeleverd over de in Nederland openstaande schulden die ontstaan zijn vanuit de algemene- en bijzondere bijstand, IOAW, IOAZ en Bbz. Maandelijks worden bestanden met gegevens over afzonderlijke vorderingen door de gemeenten en de SVB aan het CBS verstrekt. Gegevens van de SVB zijn in de analyse niet meegenomen. In de analyse zijn per gemeente alle vorderingen met codes 51 tot en met 56 en 58 op het kenmerk Ontstaansgrond vordering en een datum besluit in 2020 of 2021 meegenomen. 

Er is gebruik gemaakt van transactiebestanden. De term transactiebestand wordt gebruikt voor de bestanden waarin de administratief vertraagde informatie voor de twee verslagmaanden volgend op een bepaalde verslagmaand wordt gebruikt om de data voor die verslagmaand te verbeteren.

CBS StatLine
De overige gegevens die zijn gebruikt in de ophogingsmethode (gemeentegrootteklasse, het aandeel personen met een migratieachtergrond en de bevolkingsdichtheid) zijn ontleend aan tabellen op gemeenteniveau die zijn gepubliceerd op CBS StatLine1).

1) Bronnen:
Regionale kerncijfers Nederland 2020/2021
Gebieden in Nederland 2020
Gebieden in Nederland 2021
 

3. Respons

In 2021 telde Nederland 352 gemeenten. Over verslagjaar 2021 hebben 247 gemeenten gerespondeerd, wat neerkomt op een respons van 70 procent. In 2020 waren er 355 gemeenten. Over dit verslagjaar bestond de respons uit 250 gemeenten, eveneens 70 procent. In het onderzoek over 2019 was de respons 81 procent en in het onderzoek over 2018 was het 73 procent.

3.1 Representativiteit van de respons

Om te kunnen vaststellen of de responderende gemeenten representatief zijn voor heel Nederland, is voor een aantal achtergrondkenmerken bekeken in hoeverre de verdeling van deze gemeenten overeenkomt met de verdeling van alle Nederlandse gemeenten in het verslagjaar dat bekeken wordt. Gekozen is voor de kenmerken die als hulpvariabele zijn gebruikt in de imputatie-analyse (zie paragraaf 2.2):

  • Gemeentegrootteklasse in 2020 of 2021;
  • Het totale aantal vorderingen wegens schending van de inlichtingenplicht (ontstaansgrondcodes 51 tot en met 56 in de BDFS), met een datum besluit in 2020 of 2021;
  • Het aandeel personen met een migratieachtergrond in 2020 of 2021;
  • De bevolkingsdichtheid in 2020 of 2021.

Gemeentegrootteklasse
De grootteklasse van een gemeente wordt bepaald op basis van het aantal inwoners. De gemeenten zijn ingedeeld in acht grootteklassen:

  1. Minder dan 5 000 inwoners
  2. 5 000 tot 10 000 inwoners
  3. 10 000 tot 20 000 inwoners
  4. 20 000 tot 50 000 inwoners
  5. 50 000 tot 100 000 inwoners
  6. 100 000 tot 150 000 inwoners
  7. 150 000 tot 250 000 inwoners
  8. 250 000 inwoners of meer

In verslagjaar 2020 varieerde de respons per grootteklasse tussen de 61 en 100 procent, in 2021 tussen de 62 en 100 procent. De respons van 100 procent hoort in beide jaren bij de vier grootste gemeenten, met 250 duizend inwoners of meer. De laagste respons werd in beide jaren waargenomen bij de gemeenten met 10 tot 20 duizend inwoners. 

In figuur 3.1.1 is te zien dat de relatieve verdeling van de responderende gemeenten over de grootteklassen zowel voor 2020 als voor 2021 nagenoeg overeenkomt met de relatieve verdeling van alle gemeenten over deze klassen. Dit betekent dat de responderende gemeenten qua inwonertal in beide verslagjaren voldoende representatief zijn voor alle gemeenten van Nederland.

3.1.1 Gemeenten: aantal inwoners 2020 en 2021
Aantal inwonersminder dan 5 000 (%)5 000 tot 10 000 (%)10 000 tot 20 000 (%)20 000 tot 50 000 (%)50 000 tot 100 000 (%)100 000 tot 150 000 (%)150 000 tot 250 000 (%)250 000 of meer (%)
Respons 2020 (n=250)1,62,816,451,2184,83,61,6
Totaal 2020 (n=355)1,42,518,952,415,83,93,91,1
Respons 2021 (n=247)1,6216,251,818,24,93,61,6
Totaal 2021 (n=352)1,4218,553,115,9441,1

Aantal vorderingen
Het totale aantal vorderingen wegens schending van de inlichtingenplicht (ontstaansgrondcodes 51 tot en met 56 in de BDFS), met een datum besluit in 2020 dan wel in 2021, loopt per gemeente uiteen van nul tot meer dan tienduizend. Ten behoeve van de representativiteitsanalyse is een indeling in klassen gemaakt. Deze indeling is te zien in figuur 3.1.2.

De figuur toont dat er in de verdeling van het totale aantal vorderingen in beide verslagjaren geen grote verschillen bestaan tussen de gemeenten die respondeerden en alle Nederlandse gemeenten. Dat betekent dat ook wat betreft het aantal vorderingen de responderende gemeenten in beide jaren representatief zijn voor alle gemeenten van Nederland.

3.1.2 Gemeenten: aantal vorderingen 2020 en 2021
Aantal vorderingen code 51 t/m 560 (%)maximaal 10 (%)11-50 (%)51 - 100 (%)101 - 200 (%)201 - 500 (%)501 - 1 000 (%)meer dan 1 000 (%)
Respons 2020 (n=250)4,46,822,818,416,816,468,4
Totaal 2020 (n=355)6,25,925,119,415,214,96,56,8
Respons 2021 (n=247)3,67,720,218,618,214,27,79,7
Totaal 2021 (n=352)5,77,421,318,818,813,16,88,2

Aandeel personen met migratieachtergrond
Per gemeente varieert het aandeel inwoners met een migratieachtergrond in beide verslagjaren tussen de 4 en 56 procent. Ook bij dit kenmerk is voor de representativiteitsanalyse een indeling in klassen gemaakt, van minder dan 5 tot meer dan 25 procent.

Figuur 3.1.3 laat zien dat de responderende gemeenten ook representatief zijn voor alle gemeenten van Nederland op het aandeel personen met een migratieachtergrond. Bij enkele klassen bestaan weliswaar verschillen, maar die zijn klein.

3.1.3 Gemeenten: inwoners met migratieachtergrond 2020 en 2021
Aandeel met migratieachtergrondminder dan 5% (%)5 - 10% (%)10 - 15% (%)15 - 20% (%)20 - 25% (%)meer dan 25% (%)
Respons 2020 (n=250)1,62427,620,810,415,6
Totaal 2020 (n=355)1,423,430,419,29,915,8
Respons 2021 (n=247)1,622,327,921,110,916,2
Totaal 2021 (n=352)1,421,92920,710,816,2

Bevolkingsdichtheid
De bevolkingsdichtheid wordt gemeten in het aantal inwoners per vierkante kilometer. In 2020 en 2021 varieert dit aantal in Nederland per gemeente van 23 tot 6 650. Ook hier is ten behoeve van de representativiteitsanalyse dus een indeling in klassen nodig. Figuur 3.1.4 toont deze indeling en ook hoe de responderende gemeenten en alle Nederlandse gemeenten verdeeld zijn over de klassen van bevolkingsdichtheid in respectievelijk 2020 en 2021.

Opnieuw bestaan er alleen kleine verschillen, waarmee ook op dit kenmerk de respons als representatief voor Nederland beschouwd mag worden.

3.1.4 Gemeenten: inwoners per km2 2020 en 2021
Inwoners per km2maximaal 100 (%)101 - 200 (%)201 - 300 (%)301 - 400 (%)401 - 500 (%)501 - 750 (%)751 - 1 000 (%)1 001 - 1 500 (%)1 501 - 2 000 (%)meer dan 2 000 (%)
Respons 2020 (n=250)5,215,217,289,69,29,610,8411,2
Totaal 2020 (n=355)5,113,815,88,79,911,67,910,45,411,6
Respons 2021 (n=247)4,515178,98,99,79,710,54,511,3
Totaal 2021 (n=352)4,613,615,99,19,411,9810,25,711,7

3.2 Bruikbare respons

Verslagjaar 2020
Van de 250 gemeenten die hebben gerespondeerd, zijn er 28 die de enquête in zijn geheel leeg hebben teruggestuurd. Van deze gemeenten is voor het CBS onbekend in hoeverre zij vermogensonderzoeken zijn gestart in 2020. Deze respons is daarom niet-bruikbaar. Deze 28 gemeenten zijn in de analyses behandeld als non-respons. Dit betekent dat de respons van 222 gemeenten bruikbaar is voor verdere analyse. Dit brengt de bruikbare respons op 63 procent. In het onderzoek over 2019 was de bruikbare respons 74 procent, in het onderzoek over 2018 was het 61 procent.

De 222 gemeenten hebben echter niet allemaal alle enquêtevragen beantwoord. Daardoor verschilt de bruikbare respons per vraag. Verder heeft bij elke vraag een relatief groot aantal gemeenten het antwoord '0' gegeven. Om dit inzichtelijk te maken, geeft tabel 3.2.1 voor 2020 per vraag weer wat de bruikbare respons (in aantal gemeenten) is per enquêtevraag en hoeveel van deze gemeenten de betreffende vraag met '0' beantwoordden. 

3.2.1 Respons (aantal gemeenten) per enquêtevraag, 2020
Bruikbare responswaaronder > 0waaronder 0
1. Aantal gestarte vermogensonderzoeken in het buitenland22232 (14,4%)190 (85,6%)
2. Aantal constateringen van overtreding van de inlichtingenplicht1)20914 (6,7%)195 (93,3%)
3. Aantal vorderingen wegens overtreding van de inlichtingenplicht1)2027 (3,5%)195 (96,5%)
4. Beginschuld van vorderingen2)2005 (2,5%)195 (97,5%)
5. Aantal boetes wegens overtreding van de inlichtingenplicht1)2036 (3,0%)197 (97,0%)
6. Beginschuld van boetes2)2014 (2,0%)197 (98,0%)
Bron: CBS.
1) Vanwege het verzwijgen van vermogen in het buitenland.
2) Wegens overtreding van de inlichtingenplicht, vanwege het verzwijgen van vermogen in het buitenland.

Tabel 3.2.1 laat zien dat de bruikbare respons per vraag varieert van 200 tot 222 gemeenten. Voor zowel de aantallen als de bedragen geldt dat de meeste gemeenten een '0' (nul) hebben opgegeven. Het aandeel gemeenten dat als antwoord '0' gaf, loopt op van bijna 86 procent bij vraag 1 tot 98 procent bij vraag 6. De opgegeven aantallen (vragen 1 t/m 3 en vraag 5) boven 0 liggen in verreweg de meeste gevallen dicht bij elkaar. In de opgegeven bedragen (vraag 4 en 6) boven 0 zit daarentegen relatief wel veel spreiding.

Verslagjaar 2021
Van de 247 gemeenten die hebben gerespondeerd, zijn er ook hier 28 die de enquête in zijn geheel leeg hebben teruggestuurd. Van deze gemeenten is voor het CBS onbekend in hoeverre zij vermogensonderzoeken zijn gestart in 2021. Deze respons is daarom niet-bruikbaar. Deze 28 gemeenten zijn in de analyses behandeld als non-respons. Dit betekent dat de respons van 219 gemeenten bruikbaar is voor verdere analyse. Dit brengt de bruikbare respons op 62 procent.

De 219 gemeenten hebben echter niet allemaal alle enquêtevragen beantwoord. Daardoor verschilt de bruikbare respons per vraag. Ook voor 2021 heeft bij elke vraag een relatief groot aantal gemeenten het antwoord '0' gegeven. Tabel 3.2.2 geeft voor 2021 per vraag weer wat de bruikbare respons is (in aantal gemeenten) per enquêtevraag en hoeveel van deze gemeenten de betreffende vraag met '0' beantwoordden. 

3.2.2 Respons (aantal gemeenten) per enquêtevraag, 2021
Bruikbare responswaaronder > 0waaronder 0
1. Aantal gestarte vermogensonderzoeken in het buitenland21937 (16,9%)182 (83,1%)
2. Aantal constateringen van overtreding van de inlichtingenplicht1)20815 (7,2%)193 (92,8%)
3. Aantal vorderingen wegens overtreding van de inlichtingenplicht1)2088 (3,8%)200 (96,2%)
4. Beginschuld van vorderingen2)2077 (3,4%)200 (96,6%)
5. Aantal boetes wegens overtreding van de inlichtingenplicht1)2044 (2,0%)200 (98,0%)
6. Beginschuld van boetes2)2022 (1,0%)200 (99,0%)
Bron: CBS.
1) Vanwege het verzwijgen van vermogen in het buitenland.
2) Wegens overtreding van de inlichtingenplicht, vanwege het verzwijgen van vermogen in het buitenland.

Tabel 3.2.2 laat zien dat de bruikbare respons per vraag varieert van 202 tot 219 gemeenten. Voor zowel de aantallen als de bedragen geldt dat de meeste gemeenten een '0' (nul) hebben opgegeven. Het aandeel gemeenten dat als antwoord '0' gaf, loopt op van 83 procent bij vraag 1 tot 99 procent bij vraag 6. De opgegeven aantallen (vragen 1 t/m 3 en vraag 5) boven 0 liggen in verreweg de meeste gevallen dicht bij elkaar. In de opgegeven bedragen (vraag 4 en 6) boven 0 zit daarentegen relatief wel veel spreiding.

Het beeld in beide verslagjaren van een klein aantal verschillende bedragen met daarbij veel spreiding is zeer vergelijkbaar met de vorige onderzoeken. Dit heeft tot gevolg dat er voor de bedragen, net als in de eerdere onderzoeken, geen betrouwbaar model kan worden bepaald om de bedragen op te hogen voor de non-respons. In plaats daarvan worden de antwoorden van de responderende gemeenten beschreven (zie hoofdstuk 4).

4. Uitkomsten

4.1 Aantallen

Op basis van de respons op de enquête en de ophoging door middel van de imputatiemethode zijn per vraag schattingen gemaakt voor de totale aantallen van alle gemeenten in Nederland in 2020 en 2021. De resultaten zijn weergegeven in tabel 4.1.1a. Bijlage 2 bevat tabel 4.1.1b, waarin de resultaten van alle onderzoeken zijn opgenomen, over 2018 tot en met 2021. De schattingen gaan gepaard met een bepaalde onzekerheid, uitgedrukt in de relatieve marge. De relatieve marge geeft aan hoeveel het werkelijke aantal kan afwijken van de puntschatting. Door middel van deze marges zijn de 95%-betrouwbaarheidsintervallen bepaald. Per vraag wordt een ondergrens en een bovengrens aangegeven, waarbij geldt dat het gevraagde aantal met 95 procent zekerheid tussen deze twee grenzen ligt.

4.1.1a Aantal vermogensonderzoeken door gemeenten in het buitenland, 2020 en 2021
95% betrouwbaarheids-interval in 20202)Relatieve marge in 2020 (%)95% betrouwbaarheids-interval in 20212)Relatieve marge in 2021 (%)
Aantal gemeenten dat vermogens-onderzoeken in het buitenland is gestart[80 : 100]13[50 : 70]14
Aantal gestarte vermogensonderzoeken in het buitenland[1 560 : 1 960]11[1 080 : 1 250]7
Aantal constateringen van overtredingen van de inlichtingenplicht1)[20 : 40]30[30 : 50]21
Aantal vorderingen wegens overtreding van de inlichtingenplicht1)[10 : 20]34[15 : 20]3)16
Aantal boetes wegens overtreding van de inlichtingenplicht1)[5 : 15]3)35[5 : 10]3)23
Bron: CBS.
1) Vanwege het verzwijgen van vermogen in het buitenland.
2) De aantallen zijn afgerond op tientallen.
3) Om te voorkomen dat de onder- en bovenmarge gelijk zijn, zijn deze aantallen afgerond op vijftallen.

Uit tabel 4.1.1a blijkt dat in 2020, van alle 355 gemeenten, naar schatting 80 tot 100 gemeenten vermogensonderzoeken in het buitenland zijn gestart. Dit blijkt uit het 95%-betrouwbaarheidsinterval. Dat betekent dat het werkelijke aantal in 95 van de 100 gevallen binnen deze grenzen ligt en dat in 5 op de 100 gevallen het aantal dus lager of hoger ligt. In 2021 telde Nederland nog 352 gemeenten. In dat jaar zijn naar schatting door 50 tot 70 van deze gemeenten vermogensonderzoeken gestart. 

Het totaal aantal gestarte vermogensonderzoeken door gemeenten in 2020 ligt, volgens het 95%-betrouwbaarheidsinterval, tussen 1 560 en 1 960. In 2021 zijn er minder onderzoeken naar vermogen in het buitenland gestart; en wel tussen 1 080 en 1 250

Dit betekent dat er zowel in 2020 als in 2021 meer vermogensonderzoeken in het buitenland zijn gestart dan in de jaren daarvoor. Uit eerder onderzoek (zie tabel 4.1.1b in bijlage 2) is namelijk gebleken dat het in 2019 om 520 tot 610 onderzoeken ging en in 2018 om 240 tot 390 onderzoeken. Ook het aantal gemeenten dat vermogensonderzoeken in het buitenland is gestart was in 2020 hoger dan in 2018 en 2019, maar in 2021 was het juist lager.

Op basis van vermogensonderzoeken in het buitenland zijn in zowel 2020 als 2021 enkele tientallen overtredingen van de inlichtingenplicht geconstateerd. In 2020 ging het naar schatting om 20 tot 40 overtredingen wegens het verzwijgen van vermogen in het buitenland, in 2021 om 30 tot 50. Het gaat hierbij om alle overtredingen die in een jaar zijn geconstateerd, ongeacht het jaar waarin het onderzoek is gestart en de sanctie die hierop volgde. 

De aantallen opgelegde vorderingen en boetes naar aanleiding van dergelijke constateringen komen lager uit. In 2020 zijn er naar schatting tussen de 10 en 20 vorderingen opgelegd en tussen de 5 en 15 boetes (steeds met 95 procent zekerheid). In 2021 ging het om praktisch vergelijkbare aantallen. Het aantal opgelegde vorderingen lag tussen de 15 en 20, het aantal boetes tussen de 5 en 10.

Hierbij moet worden opgemerkt dat een (boete)vordering met een datum besluit in een bepaald verslagjaar ook het resultaat kan zijn van een vermogensonderzoek dat is gestart vóór dat verslagjaar. Zo kan bijvoorbeeld een deel van het aantal geschatte (boete)vorderingen met een datum besluit in 2021 voortkomen uit vermogensonderzoeken die reeds vóór 2021 zijn gestart. Aan de andere kant kunnen er na 2021 nog (boete)vorderingen zijn opgelegd als resultaat van in 2021 gestarte vermogensonderzoeken. Deze vorderingen vallen echter buiten de schatting van het aantal (boete)vorderingen in dit onderzoek.

4.2 Bedragen

In de enquêtes is ook gevraagd naar de totale beginschuld van de in 2020 dan wel in 2021 opgelegde vorderingen en boetes in het kader van verzwegen vermogen in het buitenland.

De vraag naar de totale beginschuld van de vorderingen is voor 2020 door 200 gemeenten ingevuld, waarvan bijna 98 procent met een 0. Voor 2021 beantwoordden 207 gemeenten de vraag, waarbij bijna 97 procent ‘0’ invulde. De vraag naar de totale beginschuld van de boetes is voor 2020 door 201 gemeenten ingevuld, waarvan 98 procent met een 0. Voor 2021 beantwoordden 202 gemeenten deze vraag, waarbij 99 procent ‘0’ invulde.

Zoals al werd aangegeven in paragraaf 3.2 is voor beide jaren het aantal responderende gemeenten dat een beginschuld hoger dan 0 heeft ingevuld zeer laag, oftewel er zijn weinig waarden met een waarde boven 0. De spreiding in waarden van individuele gemeenten die niet 0 zijn, is bij de bedragen veel groter dan bij de gevraagde aantallen. Dit maakt het lastig om de bedragen bij te schatten voor gemeenten die niet responderen. Dit was in de eerdere onderzoeken ook het geval. Er kon dan ook wederom geen betrouwbaar model worden bepaald om de bedragen op te hogen voor de non-respons. In tabel 4.2.1 worden daarom de antwoorden beschreven van de gemeenten die in de enquête van minimaal één vordering respectievelijk boete een bedrag opgaven. Omdat dit slechts een klein aantal gemeenten betreft, zijn deze bedragen slechts ter indicatie.

4.2.1 Beginschuld van vorderingen en boetes met een bedrag hoger dan 0 euro, 2020 en 2021 (in euros)
Totale beginschuld van vorderingen in 20201)2)
N3) = 5
Totale beginschuld van boetes in 20201)2)
N3) = 4
Totale beginschuld van vorderingen in 20211)2)
N3) = 7
Totale beginschuld van boetes in 20211)2)
N3) = 2
Totaalbedrag188 7404 270434 340 980
Minimum6 550 707 320 460
Maximum63 4003 640236 770 520
Bron: CBS.
1) Wegens overtreding van de inlichtingenplicht, vanwege het verzwijgen van vermogen in het buitenland.
2) De bedragen zijn afgerond op tientallen.
3) Betreft het aantal vorderingen c.q. boetes.

Voor 2020 hebben vijf gemeenten in totaal vijf vorderingen in het kader van verzwegen vermogen in het buitenland met een beginschuld boven de 0 euro opgegeven. Zoals te zien is in tabel 4.2.1, was het totaalbedrag van die vijf vorderingen bijna 189 duizend euro. De maximale totale beginschuld van de vorderingen was ruim 63 duizend euro, het minimum was ruim 6,5 duizend euro.

Voor 2021 ging het om zeven gemeenten en ook om zeven vorderingen en waren al deze bedragen hoger: het totaal was ruim 434 duizend euro, het minimum was ongeveer 7,3 duizend euro en het maximale bedrag was bijna 237 duizend euro.

Als het om de beginschuld van de opgelegde boetes in het kader van verzwegen vermogen in het buitenland gaat, zijn er nog minder opgaven die hoger dan 0 euro waren; voor 2020 waren het vier gemeenten en vier boetes, voor 2021 slechts twee gemeenten en twee boetes. In 2020 was het totaalbedrag van de vier boetes ongeveer 4,3 duizend euro, met een minimum bedrag van 70 euro en een maximum van ruim 3,6 duizend euro. In 2021 was het totaalbedrag van de twee boetes bijna duizend euro, waarbij de laagste boete 460 euro bedroeg en de hoogste ongeveer 520 euro. 

4.3 Toelichting van gemeenten

Voor beide verslagjaren hebben bijna 70 responderende gemeenten gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een toelichting te geven bij de enquête. De aard van de toelichtingen was meestal voor beide verslagjaren gelijk, daarom worden ze voor beide jaren tezamen besproken. Daarbij zijn de gemeenten verdeeld in drie groepen:

  • gemeenten die in 2020 of 2021 vermogensonderzoeken in het buitenland zijn gestart,
  • gemeenten die in 2020 of 2021 geen vermogensonderzoeken in het buitenland zijn gestart,
  • gemeenten die geen informatie konden leveren over vermogensonderzoeken in het buitenland.

Gemeenten die in 2020 of 2021 vermogensonderzoeken in het buitenland zijn gestart
In 2020 waren er ongeveer 30 gemeenten die in de enquête aangaven dat zij in dat jaar vermogensonderzoeken in het buitenland zijn gestart en daarbij een opmerking maakten, in 2021 waren het er circa 40. Meestal betrof het een verklaring waarom de overige informatie (constateringen, vorderingen, boetes, bedragen) niet of slechts deels kon worden geleverd:

  • Het onderzoek (of een deel van de onderzoeken) was nog niet afgerond. Meerdere keren werd de coronapandemie als vertragende factor genoemd of als reden dat er minder onderzoeken werden uitgevoerd. Door het verwerken van aanvragen in het kader van de Tijdelijke Overbruggingsregeling Zelfstandige Ondernemers (Tozo) was minder personeel in de handhaving beschikbaar.
  • Terwijl het aantal gestarte onderzoeken wel opgegeven kon worden, was het niet mogelijk om de vervolgvragen te beantwoorden omdat die informatie niet geregistreerd wordt of omdat er sprake was van lopend bezwaar, waardoor nog geen boete opgelegd kon worden.
  • In sommige gevallen kon het onderzoek in het buitenland niet uitgevoerd worden of moest onvolledig afgerond worden omdat de benodigde gegevens niet of onvolledig werden verstrekt aan de gemeente of aan het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). De buitenlandse instanties werkten niet goed mee of de samenwerkingsmogelijkheden waren niet voldoende.

Ook werd meermaals genoemd dat het resultaat van het onderzoek was dat er geen vermogen in het buitenland was gevonden. Het onderzoek leverde in deze gevallen geen aanwijzingen voor vermogen in het buitenland op, er werden geen schendingen vastgesteld. 

Verder resulteerde het onderzoek over 2020 bij een klein aantal gemeenten erin dat de uitkering beëindigd werd zonder verdere consequenties voor de voormalige uitkeringsontvanger.

Een paar gemeenten lieten weten dat ze projecten hebben waarin zij meerdere onderzoeken naar vermogen in het buitenland tegelijkertijd verrichten. 

Gemeenten die in 2020 of 2021 geen vermogensonderzoeken in het buitenland zijn gestart
Het grootste deel van de responderende gemeenten heeft in 2020 en 2021 geen vermogensonderzoeken in het buitenland opgestart. Voor beide verslagjaren hebben daar ongeveer 30 gemeenten in de enquête een toelichting op gegeven.

Net als in 2019 legt een groot deel van hen vermogensonderzoeken in het buitenland niet apart vast, maar voor zover zij konden nagaan hebben deze onderzoeken in 2020 en 2021 ook niet plaatsgevonden en/of was er geen aanleiding om deze onderzoeken uit te voeren. Meerdere gemeenten gaven in dit kader aan de algemene term ‘vermogen’ te hanteren en vermogen in het buitenland niet specifiek te registreren. Daarnaast kwam uit de toelichtingen van sommige gemeenten naar voren dat zij alleen onderzoek naar vermogen in het buitenland verrichten als er een gerichte aanleiding voor is, bijvoorbeeld na ontvangst van een tipmelding.

De coronapandemie werd meerdere keren als reden aangevoerd dat er geen onderzoek naar vermogen in het buitenland is gedaan, voor 2021 iets vaker dan voor 2020. Ook het ontbreken van personeel werd als oorzaak aangewezen, maar het is in die gevallen niet bekend of dit een direct gevolg van de coronapandemie is.

Bovendien zijn een paar gemeenten in een eerder verslagjaar, lees vóór 2020, gestart met onderzoeken, die in 2020 en 2021 nog niet afgerond waren. Een enkele keer kon het onderzoek niet doorgaan vanwege de asielwet, omdat geen onderzoek gedaan kan worden in het land waaruit iemand gevlucht is. 

Een aantal gemeenten lieten weten dat zij wel van plan zijn om in de toekomst (weer) aan de slag te gaan met vermogensonderzoeken in het buitenland of dat zij hiervoor onlangs een samenwerking met het IBF zijn aangegaan.

Gemeenten die geen informatie konden leveren over vermogensonderzoeken in het buitenland
Bij de gemeenten die de vragenlijst leeg terug stuurden was de reden altijd dat zij in hun registratiesysteem aangaande vermogensonderzoeken in het buitenland geen specifieke codes hebben ingericht betreffende werkprocessen, vorderingen, overtredingen en boetes.

5. Conclusie

Het doel van dit onderzoek was om in kaart te brengen hoe vaak gemeenten in 2020 en in 2021 een vermogensonderzoek in het buitenland zijn gestart, hoeveel vorderingen en boetes er in 2020 en in 2021 zijn opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht in de bijstand met betrekking tot het verzwijgen van vermogen in het buitenland en hoe groot de totale beginschuld is die hiermee gemoeid is. Om deze gegevens in kaart te brengen, is een enquête gestuurd naar alle gemeenten in Nederland. 

In 2020 waren er in Nederland 355 gemeenten, daarvan hebben er 250 gerespondeerd (70 procent). Van de 352 gemeenten in 2021 hebben er 247 gerespondeerd (70 procent). De respons was voor beide verslagjaren lager dan die in het onderzoek over 2019 (81 procent) en was representatief voor alle gemeenten in Nederland voor wat betreft de verdeling van gemeentegrootteklassen, het aantal vorderingen wegens schending van de inlichtingenplicht in 2020 en 2021, de bevolkingsdichtheid en het aantal personen met een migratieachtergrond. Zowel in 2020 als in 2021 zijn er 28 gemeenten die wel gerespondeerd hebben, maar een lege enquête hebben teruggestuurd. Deze gemeenten zijn daarom behandeld als non-respons. De bruikbare respons komt daarmee voor verslagjaar 2020 uit op 63 procent en voor verslagjaar 2021 op 62 procent (in het onderzoek over 2019 was dat 74 procent).

Voor de gemeenten die niet hebben gerespondeerd zijn, door middel van imputatie, de aantallen geschat op basis van gemeenten die wel hebben gerespondeerd. Op deze manier is voor alle gemeenten in Nederland tezamen voor zowel 2020 als 2021 een schatting gemaakt van het aantal gestarte vermogensonderzoeken in het buitenland, constateringen, vorderingen en boetes. De onderzoeken over 2018 en 2019 volgden dezelfde werkwijze en methode, waardoor de cijfers van alle onderzoeken vergeleken kunnen worden. De cijfers over 2018 en 2019 zijn te vinden in tabel 4.1.1b in bijlage 2.

De resultaten laten zien dat het aantal gemeenten dat in 2020 vermogensonderzoeken in het buitenland is gestart, met 95 procent betrouwbaarheid tussen de 80 en 100 ligt. Deze gemeenten voerden in 2020 tezamen tussen de 1 560 en 1 960 onderzoeken uit. In verslagjaar 2021 zijn met 95 procent zekerheid door 50 tot 70 gemeenten vermogensonderzoeken in het buitenland gestart, wat neerkomt op 1 080 tot 1 250 gestarte onderzoeken. Dit betekent dat er zowel in 2020 als in 2021 meer vermogensonderzoeken in het buitenland zijn gestart dan in de jaren daarvoor. Uit voorgaand onderzoek is namelijk gebleken dat het in 2019 om 520 tot 610 onderzoeken ging en in 2018 om 240 tot 390 onderzoeken. Het aantal gemeenten dat vermogensonderzoeken in het buitenland is gestart was in 2020 hoger dan in 2018 en 2019, maar in 2021 was het juist lager. Hierbij lijkt de coronapandemie een rol te hebben gespeeld. 

In totaal werden in 2020 tussen de 20 en 40 schendingen van de inlichtingenplicht geconstateerd wegens het verzwijgen van vermogen in het buitenland. Vorderingen en boetes naar aanleiding van verzwegen vermogen in het buitenland kwamen minder voor: het aantal vorderingen met een datum besluit in 2020 lag tussen de 10 en 20 en het aantal boetes lag tussen de 5 tot 15 (met 95 procent zekerheid). In 2021 hebben gemeenten iets meer schendingen van de inlichtingenplicht geconstateerd wegens het verzwijgen van vermogen in het buitenland, namelijk tussen de 30 en 50. Dit resulteerde in 2021 met 95 procent zekerheid tussen de 15 en 20 opgelegde vorderingen en maximaal 10 boetes.

Voor beide verslagjaren kon de totale beginschuld van de vorderingen en boetes niet worden opgehoogd voor de non-respons, omdat er sprake was van een klein aantal waarnemingen (bedragen hoger dan nul euro) in combinatie met veel spreiding in de bedragen. Daarom zijn ter indicatie alleen de antwoorden van de responderende gemeenten beschreven. In 2020 ging het bij de vorderingen om vijf gemeenten en bij de boetes om vier. In 2021 waren er zeven gemeenten die bij de vorderingen een bedrag opgaven, bij de boetes waren dat er twee.

In de toelichting die berichtgevers in de enquête konden geven liet een aantal weten dat zij van plan zijn om in de toekomst (weer) aan de slag te gaan met vermogensonderzoeken in het buitenland of dat zij hiervoor onlangs een samenwerking met het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) zijn aangegaan.

Bijlage 1

Bijlage 2

4.1.1b Aantal vermogensonderzoeken door gemeenten in het buitenland, 2018 tot en met 2021
95% betrouwbaarheids-interval in 20182)Relatieve marge in 2018 (%)95% betrouwbaarheids-interval in 20192)Relatieve marge in 2019 (%)95% betrouwbaarheids-interval in 20202)Relatieve marge in 2020 (%)95% betrouwbaarheids-interval in 20212)Relatieve marge in 2021 (%)
Aantal gemeenten dat vermogens-onderzoeken in het buitenland is gestart[70 : 90]14[60 : 80]11[80 : 100]13[50 : 70]14
Aantal gestarte vermogensonderzoeken in het buitenland[240 : 390]23[520 : 610]8[1 560 : 1 960]11[1 080 : 1 250]7
Aantal constateringen van overtredingen van de inlichtingenplicht1)[60 : 130]39[60 : 80]11[20 : 40]30[30 : 50]21
Aantal vorderingen wegens overtreding van de inlichtingenplicht1)[20 : 30]28[20 : 30]17[10 : 20]34[15 : 20]3)16
Aantal boetes wegens overtreding van de inlichtingenplicht1)[0 : 10]41[15 : 25]3)22[5 : 15]3)35[5 : 10]3)23
Bron: CBS.
1) Vanwege het verzwijgen van vermogen in het buitenland.
2) De aantallen zijn afgerond op tientallen.
3) Om te voorkomen dat de onder- en bovenmarge gelijk zijn, zijn deze aantallen afgerond op vijftallen.

Inlichtingen

Vragen over deze publicatie kunnen gestuurd worden aan het CBS onder vermelding van het referentienummer PR001182/4 BDFS-L.