Uitgaven aan energie door bedrijven en huishoudens, 2010 – 2019; herziene versie
Technische toelichtingOver deze publicatie
De publicatie ‘Uitgaven aan energie door bedrijven en huishoudens 2010-2019’ is een herziene versie van de gelijknamige eerdere publicatie. Naar aanleiding van vervolgonderzoek in het kader van de Klimaat en Energieverkenning zijn een aantal inconsistenties in de cijfers aan het licht gekomen. Deze zijn in de huidige toelichting en herziene tabellenset aangepast. Het betreft aanpassingen in de energiedragers biomassa en kernenergie, de voorraadheffing over aardolieproducten en de verdeling van de emissierechten over bedrijfstakken. Deze aanpassingen komen terug in de tabellen 1.2, 1.3, 3.2 en 5.1.
Deze herziene technische toelichting geeft achtergrondinformatie bij een set van 11 tabellen die inzage geven in het energieverbruik en de kosten daarvan in de Nederlandse economie tussen 2010 (deels 2015) en 2019. Gekeken is naar het verbruik in PetaJoules door huishoudens en bedrijven, met een verbijzondering naar type energiedrager. Voorts omvatten de tabellen informatie over uitgaven aan energie door bedrijven en huishoudens, en uitgaven door verschillende typen huishoudens. Daarnaast zijn uitsplitsingen gemaakt naar de aard van de kosten, zoals nettarieven, accijnzen en belastingen.
1. Context en gebruik van de tabellen
In Nederland en de rest van Europa wordt ingezet op een verduurzaming van de energieproductie en het verhogen van de efficiëntie van energiegebruik als onderdeel van de energietransitie. Om deze transitie mogelijk te maken worden grote investeringen gedaan om zowel de opwekking als het verbruik van energie te verduurzamen. In het kader van deze energietransitie wordt een antwoord gezocht op de vraag; wat zijn de omvang en de kosten van het huidige energieverbruik? Hoeveel energie verbruiken huishoudens en hoeveel betalen zij hiervoor? En hoe verhoudt zich dat tot het verbruik en de kosten voor bedrijven? Welke typen huishoudens betalen relatief veel of juist weinig? En in welke vorm komen deze kosten bij de verbruikers van energie tot uiting? Op verzoek van het Ministerie van Financiën heeft CBS onderzoek gedaan naar een aantal verschillende aspecten van energieverbruik – en kosten in Nederland. Dit onderzoek beoogt daarmee bij te dragen aan de beantwoording van bovenstaande en hieraan gerelateerde vragen. In deze technische toelichting worden de resultaten hiervan kort beschreven en worden gebruikte bronnen en berekeningen nader toegelicht. De tabellen zijn 'hier' te vinden.
CBS beschikt over een groot aantal verschillende informatiebronnen met betrekking tot energieverbruik en -gebruik, waarvan in dit rapport gebruik is gemaakt. Dit heeft als voordeel dat over veel aspecten van het energieverbruik gedetailleerde gegevens beschikbaar zijn, zoals over verbruik en gebruik door bedrijven, verschillende soorten belastingen en accijnzen en energiekosten voor huishoudens. Echter, deze bronnen zijn niet alle onderling vergelijkbaar. Met name de economische cijfers afkomstig uit de aanbod en gebruiktabellen en input-output tabellen zijn met een ander (macro-economisch) doel gemaakt dan de veel specifiekere energiebalans en de berekeningen van kosten voor verschillende typen huishoudens. In het kader van dit onderzoek was het niet mogelijk om de verschillende inconsistenties tussen de databronnen geheel op te lossen. Daarnaast is voor de tabellen die specifiek gaan over de huishoudens (tabellen 2.1, 2.2 en 2.4, alsmede 4.1) een temperatuurcorrectie doorgevoerd. Daardoor worden uitbijters veroorzaakt door afwijkende wintertemperaturen meer uitgemiddeld, waardoor de invloed daarvan op de resultaten veel geringer is. Voor de overige bronnen was deze temperatuurcorrectie echter niet mogelijk in het kader van dit project. Meer informatie over de vergelijking van gegevens uit verschillende bronbestanden is gegeven in paragraaf 2.1.3.
Om deze redenen is het niet raadzaam om de resultaten in tabellen met een verschillende databron in detail met elkaar te vergelijken. De resultaten binnen iedere tabel zijn echter wél consistent en vergelijkbaar, evenals tabellen gebaseerd op dezelfde bron. In deze technische toelichting worden de belangrijkste verschillen toegelicht en opvallende resultaten benoemd.
2. Technische toelichting bij de tabellen
2.1 Toelichting bij Tabel 1.1
Tabel 1.1: Bruto energiegebruik en netto energieverbruik voor een selectie van economische sectoren naar type energiedrager, in Petajoule, 2018
2.1.1 Brondata
Gebruikt voor tabel 1.1 zijn de cijfers voor intermediair en huishoudelijk verbruik en netto energieverbruik uit de Energierekeningen voor het jaar 2018.
2.1.2 Definities
Bruto energiegebruik: totale hoeveelheid energieproducten gebruikt door Nederlandse bedrijven (intermediair verbruik) en huishoudens (finale consumptie). Inclusief het gebruik van energieproducten voor de transformatie in andere energieproducten (bijvoorbeeld de inzet van aardgas voor de productie van elektriciteit).
Het bruto energieverbruik kan direct vergeleken worden met de energie uitgaven (tabel 1.2).
Netto energieverbruik: Het eindgebruik van energie door Nederlandse bedrijven en huishoudens. Het netto verbruik energie is gelijk aan het finale energieverbruik voor energetische en niet-energetische doeleinden (bijvoorbeeld het gebruik van smeeroliën) en daarbij opgeteld de omzettingsverliezen (bijvoorbeeld de energieverliezen die optreden bij het omzetten van steenkool in elektriciteit door energiebedrijven).
Het bruto energiegebruik omvat dus alle energieproducten die bedrijven gebruiken in hun productieproces. Omdat sommige bedrijven deze energie gebruiken om andere energieproducten te maken (bijvoorbeeld elektriciteitsbedrijven of raffinaderijen) die vervolgens weer door andere bedrijven of huishoudens wordt gebruikt, is het bruto energiegebruik veel hoger dan het netto energieverbruik.
Sectoren
Bedrijven: SBI A t/m U
In de tabel zijn opgenomen de volgende individuele bedrijfstakken (met SBI aanduiding):
A. Landbouw, bosbouw en visserij
B. Delfstofwinning en D energievoorziening (samentelling)
C. Industrie
H. Vervoer en opslag.
Energiedragers
Kolen = steenkool, bruinkool, turf en overige koolproducten
Motorbrandstoffen = de fossiele component van de brandstoffen diesel, benzine stookolie en kerosine. LPG valt onder overige olieproducten.
Overige olieproducten* = NAFTA, gasolie en lichte stookolie, petroleum, raffinaderijgas, ethaan en LPG en overige
Biomassa = hout, houtafval, houtskool, biobrandstoffen en biogas
Warmte = warmte en warm water
2.1.3 Cijfers energieverbruik nader toegelicht
Energieverbruik kan op verschillende manieren worden gedefinieerd. In deze paragraaf worden de verschillende definities nader toegelicht en wordt beschreven in welke context deze het beste kunnen worden gebruikt. In tabel 1.1 staan het bruto energiegebruik en netto energieverbruik weergegeven op basis van de energierekeningen. De energierekeningen beschrijven het energie aanbod (winning, productie, import) en het energie verbruik (verbruik door huishoudens en bedrijven, export) door Nederlandse economische activiteiten. Deze cijfers zijn consistent met de monetaire cijfers uit de Nationale rekeningen. Hierdoor kunnen de fysieke cijfers uit tabel 1.1 en 3.1 direct worden vergeleken met de monetaire cijfers over energieverbruik uit tabel 1.2 en 1.3 die ontleend zijn uit de Nationale rekeningen.
De cijfers over het bruto energiegebruik en netto energieverbruik uit tabel 1.1 en 3.1 verschillen van de cijfers zoals gerapporteerd in de energiebalans die het CBS publiceert. Het netto energieverbruik komt qua definitie overeen met het ‘totaal energieverbruik’ zoals gerapporteerd in de energiebalans. Er zijn echter twee belangrijke verschillen tussen het energieverbruik op basis van de energiebalans en de energierekeningen. Ten eerste beschrijven de energierekeningen het energieverbruik door Nederlandse economische activiteiten terwijl de energiebalans het energieverbruik op het Nederlands grondgebied weergeeft. Dat betekent bijvoorbeeld dat het energieverbruik door Nederlandse activiteiten dat buiten de landsgrenzen plaatsvindt, zoals door de luchtvaart of zeevaart, wel onderdeel uitmaken van de energierekeningen maar niet van de energiebalans. Vice versa maakt het energieverbruik door niet-ingezetenen in Nederland (bijvoorbeeld buitenlandse toeristen) wel deel van de cijfers in de energiebalans maar niet van de energierekeningen. Het tweede belangrijke verschil is dat de toewijzing van het energieverbruik naar sectoren verschilt. De energiebalans gebruikt (gedeeltelijk) een andere sectorindeling dan de energierekeningen en de Nationale rekeningen. Zo wordt het energieverbruik door voertuigen in de energiebalans toegewezen aan de sector ‘binnenlands vervoer’ en in de energierekeningen aan de specifieke bedrijfstakken en huishoudens waar het verbruik plaatsvindt. De cijfers uit de energiebalans worden gebruikt voor het monitoren van allerlei nationale en internationale energiedoelen, die o.a. worden gerapporteerd in de jaarlijkse Klimaat en energie verkenning (KEV).
Tabel 6 ‘vergelijking energieverbruik’ geeft voor 2018 de verschillende cijfers voor het energieverbruik weer volgens de energierekeningen (verbruik door Nederlandse economische activiteiten) en de energiebalans (energieverbruik op het Nederlands grondgebied. Het totale verbruik volgens de energierekeningen is groter dan dat van de energiebalans omdat per saldo Nederlandse activiteiten meer energie in het buitenland verbruiken (Nederlandse transportbedrijven) dan andersom. Uit de tabel blijkt ook de andere sectorindeling. Bijvoorbeeld in de energierekeningen wordt de sector huishoudens onderscheiden (verbruik van aardgas, elektriciteit, motorbrandstoffen, etc.) terwijl in de energiebalans woningen worden onderscheiden. In de energiesector volgens de energiebalans zit ook de raffinaderijen en de cokesfabrieken die in de energierekeningen tot de industrie worden gerekend. In tabel 6 is hiervoor gecorrigeerd om de gegevens uit de energiebalans en de Nationale rekeningen zo vergelijkbaar mogelijk te presenteren. Vervoer en opslag omvat in de energierekeningen alleen de transportsector (i.e. de bedrijven die zich uitsluitend met vervoer en transport bezighouden) terwijl binnenlands vervoer in de energiebalans al het binnenlands vervoer en transport door bedrijven en huishoudens omvat.
2.1.4 Belangrijkste resultaten tabel 1.1
Van het totale bruto energieverbruik in Nederland in 2018 werd het overgrote deel (92%) gebruikt door bedrijven, terwijl huishoudens 8% voor hun rekening namen. Binnen de categorie bedrijven nam de industrie meer dan de helft van het gebruik voor haar rekening. Als gekeken wordt naar de bron van deze energie valt op dat oliegrondstoffen en producten gezamenlijk ca. twee derde van de gebruikte energie leverden, terwijl biomassa (1%), warmte (1%) en elektriciteit (5%) een relatief klein aandeel innamen. Van het totale netto energieverbruik nemen bedrijven 80% voor hun rekening en huishoudens 20%.
2.2 Toelichting bij tabellen 1.2 en 1.3
Tabel 1.2: Uitgaven aan energie door een selectie van economische sectoren, naar type energiedrager, 2019* (mln euro, excl. btw)
Tabel 1.3: Uitgaven aan energie voor een selectie van economische sectoren, verbijzonderd voor belastingen, subsidies en emissierechten, 2019* (miljoen euro, excl. btw)
2.2.1 Brondata
Nationale Rekeningen (NR).
De uitgaven aan energie zijn gemeten door de kosten van inkopen van energiedragers. Hierin zijn inbegrepen (zie ook paragraaf “Definities”): inkoop van energiedragers tegen basisprijzen; net- en loondiensten energie; energiegerelateerde belastingen, heffingen en accijnzen; emissierechten; marges; en invoerrechten. Niet inbegrepen is de btw.
Sectoren
Huishoudens = consumptie ingezetenen (directe en indirecte binnenlandse bestedingen, en import).
Bedrijven = SBI sectie A t/m N (landbouw, industrie en commerciële diensten) *zie Annex 1 voor de SBI indeling.
In de tabel zijn opgenomen de volgende individuele bedrijfstakken (met SBI aanduiding):
A. Landbouw, bosbouw en visserij
B. Delfstofwinning en D energievoorziening (samentelling)
C. Industrie
H. Vervoer en opslag.
Energiedragers
Kolen = kolen en koolproducten (o.a. cokesovenproducten)
Olie = aardoliegrondstoffen en aardolieproducten.
Aardoliegrondstoffen (bedrijven) = ruwe aardolie en aardgascondensaat
Motorbrandstoffen (huishoudens) = autogas (lpg), benzine, diesel
Motorbrandstoffen (bedrijven) = autogas (lpg), benzine, kerosine, diesel en bunker diesel, lichte en zware stookolie
Overige aardolieproducten (huishoudens) = vloeibaar propaan, butaan e.d., petroleum, smeerolie, briketten en overige aardolieproducten
Overige aardolieproducten (bedrijven) = vloeibaar propaan, butaan e.d., restgassen uit olie, nafta’s, gasoliegrondstoffen en -verwarming, petroleum, smeerolie, briketten en overige aardolieproducten
Warmte = stoom, warm water, stadsverwarming e.d.
Uitgavencategorieën
De uitgaven aan energie zijn gemeten door de kosten van inkopen van energiedragers. Hierin zijn inbegrepen: inkoop van energiedragers tegen basisprijzen; net- en loondiensten energie; energiegerelateerde belastingen, heffingen en accijnzen; emissierechten; marges; en invoerrechten. Niet inbegrepen is de btw.
Volume = inkopen tegen basisprijzen, incl. marges en invoerrechten. Marges en invoerrechten zijn ten hoogste 5% van het totaal uitgaven. Voor de overzichtelijkheid zijn deze meegenomen in de kolom 'volume' in plaats van ze apart te zetten.
Nettarieven = kosten van net- en loondiensten voor energievoorziening
Energiegerelateerde belastingen = energiegerelateerde belastingen en accijnzen, maar geen btw.
- Energiebelasting en ODE: De energiebelasting is een heffing op aardgas, elektriciteit en andere verwarmingsbrandstoffen (huisbrandolie, petroleum, lpg voor zover niet gebruikt voor het aandrijven van motorrijtuigen en pleziervaartuigen). Ook de Opslag Duurzame Energie (ODE), een heffing op het verbruik van aardgas en elektriciteit, zit erbij inbegrepen. De cijfers naar bedrijfstak moeten voorzichtig worden geïnterpreteerd, zie de kanttekeningen in paragraaf 2.2.3 voor een toelichting.
- Accijns en brandstoffenbelasting: Accijns is de belasting op verbruik van benzine en overige brandstoffen. De brandstoffenbelasting is heffing voor de aflevering of het gebruik van kolen. De brandstoffenbelasting is grotendeels verdwenen na de invoering van de Europese richtlijn Energiebelastingen per 1 januari 2004. Alleen voor kolen, waar een wetswijziging binnen een korte termijn niet mogelijk was, bleef de brandstoffenbelasting voorlopig bestaan.
- De door gebruikers (bedrijven en huishoudens) daadwerkelijk ontvangen energiegerelateerde productgebonden subsidies zijn niet voorhanden in de NR, in tegenstelling tot daadwerkelijk betaalde (productgebonden) belastingen en accijnzen. De NR heeft gegevens over een specifieke subsidie op elektriciteit. Dit is subsidie op duurzame energie, ofwel de regelingen MEP, SDE en SDE+ (tot en met 2019), vooral voor windparken. Maar deze subsidie wordt alleen door producenten daadwerkelijk ontvangen, niet door gebruikers van elektriciteit (bedrijven of huishoudens). Door de SDE regeling zijn elektriciteitsproducenten wel in staat om tegen een lagere prijs groene stroom te leveren aan hun klanten, wat zich dan uit in de inkoopkosten van deze klanten. De gebruikers van energie ontvangen zeer waarschijnlijk wel energiegerelateerde niet-productgebonden energiesubsidies, maar dit is niet af te leiden uit de NR.
Emissierechten = Inkomsten van de overheid uit veilingen van emissierechten. Bedrijven die deelnemen aan het Europese emissiehandelssysteem (EU ETS) moeten voor elke ton CO2 die zij uitstoten een emissierecht inleveren, om daarmee de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Tekorten kunnen zij eventueel aanvullen door extra rechten aan te kopen op de veiling. Onderlinge handel tussen bedrijven zelf is niet inbegrepen in de NR. De cijfers naar bedrijfstak moeten voorzichtig worden geïnterpreteerd, zie de kanttekeningen in paragraaf 2.2.3 voor een toelichting.
De kosten voor net- en loondiensten energie en emissierechten zijn in de NR niet op te splitsen naar energiedrager; daarom staan deze posten in aparte kolommen in de tabel. De net- en loondiensten voor energievoorziening zijn gerelateerd aan de uitgaven aan de energiedragers gas, elektriciteit en warmte.
2.2.3 Kanttekeningen bij de interpretatie
Een eerste algemene kanttekening behorend bij tabellen 1.2, 1.3, maar ook bij 3.2 en 5.1 is, dat deze cijfers voor huishoudens bevatten die afkomstig zijn uit de NR. Deze cijfers zijn niet rechtstreeks te vergelijken met de cijfers voor huishoudens die getoond worden in tabel 4.1, welke afkomstig zijn uit de energiebalans. Ten eerste worden in de tabellen 1.2, 1.3, 3.2 en 5.1 de uitgaven van huishoudens aan motorbrandstoffen meegenomen, hetgeen niet het geval is in de andere tabellen. Daarnaast zijn de eerstgenoemde tabellen niet temperatuurgecorrigeerd, waar dat voor tabellen 2 en 4.1 wél het geval is. Tot slot verschilt de definitie van huishoudens in de nationale rekeningen van die in de energiebalans, waardoor een rechtstreeks vergelijking verder bemoeilijkt wordt.
In de tabellen 1.2 en 1.3 is bij bedrijven geen onderscheid mogelijk tussen inkoop ten bate van eigen verbruik en inkoop van energiedragers als input in productie/verdere bewerking en handel (gebruik). Met name bij de aardolie-industrie en energiebedrijven is het grootste deel van inkoop van energiedragers bestemd voor verdere bewerking of omzetting in productie. In tabellen 1.1, 1.2 en 5.1 is onderscheid gemaakt naar aardoliegrondstoffen, motorbrandstoffen en overige aardolieproducten. Daarnaast is het zo dat een klein deel van de zelf geproduceerde energiedragers ook verbruikt wordt binnen de bedrijfstakken zelf. Ook dit kan niet rechtstreeks uit de NR cijfers afgeleid worden.
Met de NR cijfers voor energiedragers is het niet mogelijk om onderscheid te maken tussen energetisch en niet-energetisch gebruik binnen een bepaalde goederengroep. Briketten bijvoorbeeld kunnen gezien worden als energetisch product, maar overige aardolieproducten zoals bitumen voor asfaltering van wegen niet. Deze twee producten vallen echter binnen één goederengroep in de NR, en een goederengroep is niet opsplitsbaar.
Daarnaast zijn in de NR geen gegevens beschikbaar over 'hernieuwbare' energiedragers. De keten van verbruik is ook bij hernieuwbare energie niet goed meetbaar in de NR. Veel inkopen van energie komen tot uiting in inkopen van elektriciteit en warmte; hoe deze zijn gegenereerd wordt niet gemeten in de NR. De huidige fysieke energiegegevens van het CBS meten dit wel, zoals de energiebalans.
Tot slot is de verdeling van de tarieven naar verbruiker feitelijk vastgesteld op basis van (gereviseerde) niveaus van peiljaar 2015. De tarieven in de jaren daarna worden verdeeld naar rato van het jaar ervoor. Daarnaast is de verdeling van energiebelastingen en emissierechten naar bedrijfstak en huishoudens in de NR nog voor verbetering vatbaar. De totalen aan energiebelastingen en emissierechten zijn wel herleidbaar naar de databron. Er zal een kwaliteitsslag gemaakt worden in de komende revisie van de NR (peiljaar 2021). Daarom is nu voorzichtigheid geboden bij interpretatie van de ontwikkeling van de tarieven over de jaren heen, en de verdeling van de energiebelasting en emissierechten over de bedrijfstakken en huishoudens.
2.2.4 Belangrijkste resultaten
Tabel 1.2
Huishoudens besteedden voor ruim 19 miljard aan energie in 2019*, en de energiegerelateerde kosten van bedrijven bedroegen bijna 64 miljard. Iets meer dan de helft van de energiegerelateerde consumptie van de huishoudens ging naar motorbrandstoffen zoals benzine en lpg, en een klein deel ging naar overige aardolieproducten. De rest werd uitgegeven aan gas, elektriciteit, warmte en de gerelateerde netdiensten. Daarbij maakten de nettarieven zo’n 22 procent uit van deze resterende uitgaven.
Bij bedrijven zat meer dan 70 procent van de kosten in de ingekochte aardoliegrondstoffen en –producten. Vooral in de industrie (met name aardoliegrondstoffen in de aardolieproducten-industrie en olieproducten voor de chemische industrie) en in vervoer en opslag (vooral motorbrandstoffen) draaide het hierom. Gas was daarentegen relatief belangrijk in landbouw, bosbouw en visserij, en de samentelling ‘delfstoffenwinning en energievoorziening’. Voor alle bedrijven samen bedroegen de nettarieven een kwart van de totale uitgaven aan gas, elektriciteit, warmte en nettarieven.
Tabel 1.3
Huishoudens besteedden voor ruim 19 miljard aan energie in 2019*, en de energiegerelateerde kosten van bedrijven bedroegen bijna 64 miljard. De energiebelastingen en ODE worden betaald bij de levering van energie. Voor huishoudens bedroegen deze belastingen in 2019* ruim 40 procent van hun totale uitgaven aan warmte, gas, elektriciteit en nettarieven (zie tabel 1.2, en ook 5.1). De accijns op motorbrandstoffen was de helft van de uitgaven hieraan.
Voor bedrijven bedroeg het volume de bulk (bijna 85 procent) van hun uitgaven. De industrie is hierbij een uitschieter met meer dan 95 procent. De energiebelastingen en ODE besloegen in 2019* minder dan 15 procent van de totale uitgaven aan warmte, gas, elektriciteit en nettarieven door bedrijven (zie tabel 1.2 en 5.1). De accijns vormde 28 procent van de uitgaven aan motorbrandstoffen in 2019*. Emissierechten werden vooral betaald door de bedrijven in de energievoorziening, met ruim 400 miljoen euro in 2019* (waarbij we een voorzichtige kanttekening plaatsen zoals beschreven in paragraaf 2.2.3).
2.3 Toelichting bij tabellen 2.1, 2.2 en 2.3
Tabel 2.1 Inkomensverdeling van huishoudens met een bekend inkomen, uitgesplitst naar huishoudens die een woning niet delen met een ander huishouden, 2018,
Tabel 2.2 Energierekening, energieverbruik van huishoudens met een bekend en plausibel gas- en elektriciteitsverbruik naar besteedbaar huishoudinkomen, type woning en oppervlakte van de woning, 2018,
Tabel 2.3 Elektriciteitsverbruik en -rekening van huishoudens met stadsverwarming naar besteedbaar huishoudinkomen, type woning en oppervlakte van de woning, 2018
2.3.1 Bronbestanden
Voor het vullen van deze tabellen is een onderzoeksbestand samengesteld met gegevens over 2018 uit de volgende bronnen:
- Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG): woningen en woonoppervlakte op 1 januari 2018. Alleen woningen die geschikt waren voor bewoning en een woonoppervlakte hebben van minimaal 2 m2 en maximaal 9999 m2 zijn meegenomen in dit onderzoek. Deze afbakening is ook gebruikt in de maatwerktabel over de energierekening naar huishoudprofiel die in opdracht van het ministerie van Financiën is gemaakt;
- Basisregistratie Personen (BRP): aan de woningen zijn personen gekoppeld. Op deze manier is bepaald welke woningen werden bewoond en welke leeg stonden op 1 januari 2018. Alleen bewoonde woningen zijn meegenomen in dit onderzoek;
- Inkomen van huishoudens: van de huishoudens in de bewoonde woningen is het besteedbare huishoudinkomen bepaald. De belangrijkste bron hiervoor zijn gegevens van de Belastingdienst. Alleen huishoudens met een bekend inkomen zijn meegenomen in dit onderzoek. Huishoudens met een onvolledig of onrealistisch inkomen zijn niet meegenomen. Dit komt bijvoorbeeld vaker voor bij studentenhuishoudens, die een studielening ontvangen. Hierover heeft het CBS geen gegevens;
- Klantenbestanden van energienetbedrijven: uit deze bestanden is het aardgas- en elektriciteitslevering, het aandeel stadsverwarming en het type woning van particuliere woningen afgeleid. Voor tabel 2.2 geldt dat de (spreiding van de) energierekening uitgesplitst naar gas- en elektriciteitsrekening en de spreiding van het gas- en elektriciteitsverbruik alleen is weergegeven voor woningen met een bekend en plausibel gas- en elektriciteitsverbruik. Als een aansluiting gedeeld wordt door meerdere woningen of als de schrijfwijze van het adres niet overeenkomt, kan het gebeuren dat aan een woning ten onrechte geen aansluiting wordt toegekend. Daarnaast is alleen het gasverbruik bekend als een woning niet is aangesloten op stadsverwarming. Het CBS heeft geen gegevens over het verbruik of de kosten van stadsverwarming, alleen over of een woning is aangesloten op stadsverwarming. Daarom is in tabel 2.3 (de spreiding van) het elektriciteitsverbruik en – kosten opgenomen voor woningen die zijn aangesloten op stadsverwarming en een bekend en plausibel elektriciteitsverbruik hebben.
- De energietarieven voor het berekenen van de energierekening zijn afkomstig van de StatLine-tabel ‘Gemiddelde energietarieven voor consumenten‘. In deze tabel zijn de gemiddelde energieprijzen over 2018 voor consumenten in het desbetreffende jaar opgenomen. In tabel 2.2 is de energierekening in opgesplitst in gas- en elektriciteit, en verder in alle onderdelen, namelijk: transporttarief gas, vast leveringstarief gas, variabel leveringstarief gas, opslag duurzame energie gas, energiebelasting gas, transporttarief elektriciteit, vast leveringstarief elektriciteit, variabel leveringstarief elektriciteit, opslag duurzame energie elektriciteit, energiebelasting elektriciteit, vermindering energiebelasting. In tabel 2.3. is alleen de elektriciteitsrekening opgenomen, uitgesplitst naar de losse onderdelen. Alle bedragen zijn inclusief btw.
2.3.2 Definities in de tabellen
Besteedbaar huishoudensinkomen
Het besteedbare inkomen is het bruto-inkomen verminderd met betaalde inkomensoverdrachten, premies inkomensverzekeringen, premies ziektekostenverzekeringen en belastingen op inkomen en vermogen. Betaalde inkomensoverdrachten bestaan uit overdrachten tussen huishoudens zoals de alimentatie betaald aan de ex-echtgeno(o)t(e). Premies inkomensverzekeringen betreffen premies betaald voor verzekering in verband met werkloosheid, ziekte, arbeidsongeschiktheid en pensioen. Premies ziektekostenverzekeringen omvatten de premies zorgverzekering en de premie AWBZ.
Elektriciteitsverbruik
Het jaarverbruik in 2018 voor elektriciteit op individuele aansluitingen van particuliere woningen, zoals berekend vanuit de aansluitingenregisters van de energienetbedrijven. Voor woningen met eigen opwekking van elektriciteit, bijvoorbeeld met zonnepanelen, is niet duidelijk of teruglevering is gesaldeerd met de elektriciteitslevering. Verder is het collectieve verbruik van bijvoorbeeld liftinstallaties of hal-/galerijverlichting niet meegeteld bij de berekening. Het elektriciteitsverbruik is alleen berekend voor de woningen waaraan een elektriciteitsverbruik gekoppeld kon worden. Er heeft geen weging plaatsgevonden om te corrigeren voor een eventuele bias die ontstaat wanneer miskoppelingen een specifieke groep betreffen. Impliciet wordt aangenomen dat miskoppelingen random hebben plaatsgevonden. Naast het gemiddelde en mediane elektriciteitsverbruik is ook de spreiding van het elektriciteitsverbruik binnen een huishoudprofiel weergegeven door het verbruik van de laagste 10 procent en de hoogste 10 procent huishoudens weer te geven.
Gasverbruik
Het jaarverbruik in 2018 voor aardgas van particuliere woningen, zoals berekend uit de aansluitingenregisters van de energienetbedrijven. Het gasverbruik is alleen berekend voor de woningen waaraan een gasverbruik gekoppeld kon worden en geen sprake is van stadsverwarming. Bij de koppeling van verschillende bestanden kan niet voor alle woningen in de populatie de bijbehorende aansluitingen worden geïdentificeerd. Daarom vindt een plausibiliteitscheck plaats om te bepalen of de gekoppelde levering plausibel is. Een methodiek is ontwikkeld in de klantenbestanden om blokverwarmingsaansluitingen en bijbehorende woningen te identificeren. Bij blokverwarming wordt de gaslevering van de blokaansluiting evenredig verdeeld over de bijbehorende woningen. Er heeft geen weging plaatsgevonden om te corrigeren voor een eventuele bias die ontstaat wanneer miskoppelingen een specifieke groep betreffen. Impliciet wordt aangenomen dat miskoppeling random heeft plaatsgevonden. Het gasverbruik is daarbij gecorrigeerd voor het feit dat 2018 een relatief warm jaar was en dus iets hoger dan het daadwerkelijke verbruik in 2018. Naast het gemiddelde en mediane gasverbruik is ook de spreiding van het gasverbruik binnen een huishoudprofiel weergegeven door het verbruik van de laagste 10 procent en de hoogste 10 procent huishoudens weer te geven.
Energierekening
De energierekening is berekend aan de hand van het geregistreerde gas- en elektriciteitsverbruik en de gemiddelde energieprijzen over 2018 voor consumenten in het desbetreffende jaar. De gemiddelde energieprijzen zijn afkomstig van de StatLine-tabel Gemiddelde energietarieven voor consumenten.
In de berekening van de energierekening in tabel 2.2 zijn alleen woningen meegenomen waaraan zowel een gas- als een elektriciteitsverbruik gekoppeld kon worden en die niet aangesloten zijn op een warmtenet. Er is temperatuurcorrectie toegepast, zie onder bij begrippen of hierboven bij gasverbruik. In tabel 2.3 zijn alleen woningen die zijn aangesloten op een warmtenet en waarbij een elektriciteitsaansluiting is gevonden, meegenomen in de berekening van de elektriciteitsrekening. Afhankelijk van de energieleverancier en het soort contract kan de werkelijke energierekening hoger of lager uitvallen dan deze berekening.
Naast de gemiddelde en mediane energierekening is ook de spreiding van de energierekening binnen een huishoudprofiel weergegeven door de rekening van de laagste 10 procent en de hoogste 10 procent huishoudens weer te geven.
Temperatuurcorrectie gasverbruik
Het grootste deel van het gasverbruik wordt gebruikt voor ruimteverwarming. In een jaar met een zachte winter gebruiken huishoudens hierdoor gemiddeld minder gas dan in een jaar met een strenge winter. Bij het berekenen van prijseffecten en de mogelijkheden voor energiebesparing wordt daarom vaak gewerkt met het voor temperatuur gecorrigeerde gasverbruik. Hierbij wordt het daadwerkelijk gasverbruik omgerekend naar de hoeveelheid aardgas die verbruikt zou zijn als de temperatuur in een jaar gemiddeld geweest zou zijn. Er zijn diverse correctiemethoden ontwikkeld (Niessink 2017). De gasleveringen in dit artikel zijn gecorrigeerd voor temperatuur volgens de methode van de Nationale Energieverkenning (NEV) 2017 en de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) 2019. Dit wijkt af van StatLinetabellen met aardgasleveringen die veelal daadwerkelijke gasleveringen weergeven. De correctiefactor voor 2018 op basis van graaddagen in De Bilt, is verkregen via het Planbureau voor de Leefomgeving.
2.3.3 Kanttekeningen bij de interpretatie
In tabel 2.2 is het energieverbruik en –kosten van woningen met een bekende en plausibele gas- en elektriciteitslevering weergegeven en in tabel 2.3 het elektriciteitsverbruik en –kosten van woningen aangesloten op een warmtenet opgenomen. Deze gegevens zijn uitgesplitst naar combinaties van het besteedbare huishoudinkomen in kwartielen, type woning (appartement, rijwoning of vrijstaand) en woonoppervlakte (2 m2 tot 100 m2, 100-150 m2 en 150 tot 10000 m2 of meer). Deze gegevens kunnen alleen berekend worden voor een deel van de huishoudens / woningen in Nederland, namelijk alleen voor huishoudens met een bekend inkomen en woningen waarin niet meer dan één huishouden woont én die een bekend en plausibel gasverbruik hebben (tabel 2.2) of aangesloten is op stadsverwarming en een bekende elektriciteitsaansluiting hebben (tabel 2.3). Als in een woning namelijk meer dan één huishouden woont, kun je niet bepalen welk huishouden welk deel van het energieverbruik heeft. Omdat in de tabellen 2.2 en 2.3 een deel van de woningen en huishoudens in Nederland ontbreekt, is tabel 2.1 opgenomen. Aan de hand van deze tabel wordt inzichtelijk gemaakt welke huishoudens met een bekend inkomen niet zijn meegenomen in de tabellen 2.2 en 2.3 door de selectie op woningen met één huishouden. In tabel 2.2 en 2.3 is daarnaast opgenomen welk deel van de woningen met één huishouden en met een bekend inkomen niet is meegenomen in de berekening van de energierekening en –kosten (tabel 2.2) en elektriciteitsrekening en –kosten (tabel 2.3) door de aanvullende selectie op respectievelijk huishoudens met een bekend en plausibele gas- en elektriciteitsverbruik en huishoudens aangesloten op stadsverwarming en een bekend en plausibel elektriciteitsverbruik. Omdat het ontbreken van gegevens over energieverbruik en inkomens niet aselect is, kunnen de gemiddelde uitgaven per huishouden niet vermenigvuldigd worden met het totaal aantal huishoudens om te komen tot dezelfde totale uitgaven als in tabel 4.1. Daarnaast zijn in tabel 4.1 ook de kosten van elektriciteit voor gemeenschappelijke ruimten zoals liften en galerijverlichting meegenomen.
Bescherming van persoonsgegevens
Hoewel de uitkomsten gebaseerd zijn op waarnemingen van een groot deel van de populatie, zitten er toch onnauwkeurigheden in. Daarom zijn de cijfers over het energieverbruik en -kosten afgerond op 10-tallen. Daarnaast zijn de gegevens over energieverbruik en –kosten in de tabellen 2.2 en 2.3 alleen weergegeven voor combinaties van huishoudens naar inkomen x type woning x oppervlakte als er minimaal 10 woningen vallen in een categorie in kolom E van beide tabellen. Tot slot, er is mogelijk sprake van een vertekening, omdat we een selectief deel van de populatie niet kunnen waarnemen. Het gaat hierbij in de eerste plaats om woningen waar geen aansluiting aan gekoppeld kon worden; dit zijn vaker kleine woningen (bv. een verdieping) of juist grote woningen waarbij ook sprake is van bedrijfsactiviteit (bv. een boerenbedrijf). Daarnaast vallen huishoudens die samen op één adres wonen en huishoudens zonder bekend inkomen buiten te populatie; dit zijn vaker kleine huishoudens, met een laag inkomen en een laag energieverbruik.
2.3.4 Belangrijkste resultaten
Voor 85 procent van de huishoudens en woningen in Nederland geldt dat er sprake is van een bekend besteedbaar huishoudinkomen, het huishouden de woning alleen bewoond en er een bekende gas- en elektriciteitsaansluiting bij de woning is gevonden. De gemiddelde energierekening van deze huishoudens bedraagt 1720 euro, waarbij de gasrekening gemiddeld 1190 euro bedraagt en de elektriciteitsrekening 530 euro.
In aanvulling hierop geldt dat bij 5 procent van de huishoudens en woningen in Nederland sprake is van een bekend besteedbaar huishoudinkomen, het huishouden de woning alleen bewoond en de woning is aangesloten op een warmtenet én een bekende elektriciteitsaansluiting heeft. De gemiddelde elektriciteitsrekening van deze huishoudens bedraagt 510 euro.
2.4 Toelichting bij tabel 3.1
Tabel 3.1: Bruto Energiegebruik en netto energieverbruik naar energiedrager voor de jaren 2014 - 2018, in Petajoule
2.4.1 Brondata
Gebruikt voor tabel 3.1 zijn de cijfers voor intermediair en huishoudelijk verbruik en netto energieverbruik uit de Energierekeningen voor het jaar 2018.
2.4.2 Definities
Bruto energiegebruik
Totale hoeveelheid energieproducten gebruikt door Nederlandse bedrijven (intermediair verbruik) en huishoudens (finale consumptie). Inclusief het gebruik van energieproducten voor de transformatie in andere energieproducten (bijvoorbeeld de inzet van aardgas voor de productie van elektriciteit).
Het bruto energieverbruik kan direct vergeleken worden met de energie uitgaven (tabel 1.2).
Netto energieverbruik
Het eindgebruik van energie door Nederlandse bedrijven en huishoudens. Het netto verbruik energie is gelijk aan het finale energieverbruik voor energetische en niet-energetische doeleinden (bijvoorbeeld het gebruik van smeeroliën) en daarbij opgeteld de omzettingsverliezen (bijvoorbeeld de energieverliezen die optreden bij het omzetten van steenkool in elektriciteit door energiebedrijven).
Het bruto energiegebruik omvat dus alle energieproducten die bedrijven gebruiken in hun productieproces. Omdat sommige bedrijven deze energie gebruiken om andere energieproducten te maken (bijvoorbeeld elektriciteitsbedrijven of raffinaderijen) die vervolgens weer door andere bedrijven of huishoudens wordt gebruikt, is het bruto energiegebruik veel hoger dan het netto energieverbruik.
Energiedragers
Kolen = steenkool, bruinkool, turf en overige koolproducten
Motorbrandstoffen* = de fossiele component van brandstoffen zoals diesel, benzine en kerosine
Overige olieproducten* = NAFTA, gasolie en lichte stookolie, petroleum, raffinaderijgas, ethaan en LPG en overige
Biomassa = hout, houtafval, houtskool, biobrandstoffen en biogas
Warmte = warmte en warm water
2.4.3 Belangrijkste resultaten
Het totale bruto energiegebruik nam tussen 2014 en 2018 met 12 % gestaag toe. Met name het gebruik van motorbrandstoffen is gestegen. Het gebruik van biomassa lijkt vanaf 2016 toe te nemen, data voor recentere jaren zijn echter benodigd om te zien of deze trend doorzet in recentere jaren. Het gebruik van steenkool en steenkoolproducten nam af. Het totale netto energieverbruik door Nederlandse economische activiteiten nam in deze periode met 3% toe.
2.5 Toelichting bij tabel 3.2
Tabel 3.2: Uitgaven aan energie door huishoudens resp. door bedrijven, naar energiedrager, 2015-2019* (miljoen euro lopende prijzen, excl. btw)
2.5.1 Brondata
Brondata: Nationale Rekeningen (NR).
De uitgaven aan energie zijn gemeten door de kosten van inkopen van energiedragers. Hierin zijn inbegrepen: inkoop van energiedragers tegen basisprijzen; net- en loondiensten energie; energiegerelateerde belastingen, heffingen en accijnzen; emissierechten; marges; en invoerrechten. Niet inbegrepen is de btw.
2.5.2 Definities
Sectoren
Huishoudens = consumptie ingezetenen (directe en indirecte binnenlandse bestedingen, en import).
Bedrijven = SBI sectie A t/m N (landbouw, industrie en commerciële diensten) *zie Annex 1 voor de SBI indeling.
Energiedragers
Kolen = kolen en koolproducten (o.a. cokesovenproducten). Alleen door bedrijven ingekocht.
Olie = aardoliegrondstoffen (ruwe olie en condensaat) en aardolieproducten (o.a. brandstoffen zoals benzine en lpg, en overige aardolieproducten zoals nafta’s, petroleum en smeerolie). Aardoliegrondstoffen worden ingekocht door alleen bedrijven.
Warmte = stoom, warm water, stadsverwarming e.d.
Uitgavencategorieën
Nettarieven = kosten van net- en loondiensten voor energievoorziening
Emissierechten = Inkomsten van de overheid uit veilingen van emissierechten. Bedrijven die deelnemen aan het Europese emissiehandelssysteem (EU ETS) moeten voor elke ton CO2 die zij uitstoten een emissierecht inleveren, om daarmee de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Tekorten kunnen zij eventueel aanvullen door extra rechten aan te kopen op de veiling. Onderlinge handel tussen bedrijven zelf is niet inbegrepen in de NR. De cijfers naar bedrijfstak moeten voorzichtig worden geïnterpreteerd, zie de kanttekeningen in paragraaf 2.2.3 voor een toelichting.
De kosten voor net- en loondiensten energie en emissierechten zijn in de NR niet op te splitsen naar energiedrager; daarom staan deze posten in een aparte rij in de tabel. De net- en loondiensten voor energievoorziening zijn gerelateerd aan de uitgaven aan de energiedragers gas, elektriciteit en warmte.
2.5.3 Kanttekeningen bij de interpretatie
Zie tabel 1.2 en 1.3, en paragraaf 2.2.3, voor kanttekeningen behorend bij de interpretatie van data uit deze bronnen.
2.5.4 Belangrijkste resultaten
Tussen 2015 en 2019* zijn de uitgaven van huishoudens aan energie toegenomen van iets minder dan 18 miljard naar ruim 19 miljard (lopende prijzen). Vooral de consumptie van aardolieproducten (hoofdzakelijk motorbrandstoffen) is gestegen met bijna 1 miljard euro van 9 miljard in 2015 naar bijna 10 miljard euro in 2019*. Elektriciteit daarentegen schommelt wat, en warmte neemt relatief weinig toe. De nettarieven voor de huishoudens zijn gestegen in deze periode.
Tussen 2015 en 2019* zijn de inkopen van bedrijven aan energie toegenomen van iets meer dan 53 naar bijna 64 miljard (lopende prijzen). Dat komt vooral door de stijging van uitgaven aan aardoliegrondstoffen en –producten (met ruim 11 miljard). De uitgaven aan overige energiedragers zijn daarbij vergeleken relatief stabiel of schommelen wat in deze periode. De kosten van netdiensten voor energievoorziening zijn voor bedrijven enigszins gedaald gedurende deze periode.
2.6 Toelichting bij tabel 4.1
Tabel 4.1: Uitgaven aan energie (elektriciteit, warmte en aardgas) door huishoudens, naar aard van kosten, in mln euro, 2010-2019*
2.6.1 Gebruikte bronbestanden
Brondata voor de energieverbruiken van huishoudens zijn afkomstig uit de Energiebalans.
De berekeningen voor 2019 gaan uit van voorlopige cijfers voor energieleveringen. Dit wordt aangegeven met 2019*.
Voor aardgas is uitgegaan van leveringen gecorrigeerd voor temperatuur. Hierbij is uitgegaan van de temperatuurcorrectiemethode van de KEV (correctiefactoren afkomstig van PBL).
Voor elektriciteit is uitgegaan van de netto elektriciteitslevering, dus na saldering van opwek van elektriciteit door (met name) zonnestroom: finaal elektriciteitsverbruik minus bruto productie panelen. Dit wijkt af van de tabellen die zijn gebaseerd op de NR, zoals tabel 1.2 en 1.3.
In deze elektriciteitsleveringen zijn de leveringen aan gemeenschappelijke ruimten zoals liften of galerijverlichting inbegrepen. Dit wijkt af berekeningen van gemiddelde energieverbruiken en kosten per huishouden in tabellen 2.1, 2.2 en 2.3.
Brondata voor het aantal (bewoonde) woningen is afkomstig uit de tabel ‘Voorraad woningen; standen en mutaties vanaf 1921’ en voor het aandeel bewoonde woningen daarbinnen de tabel ‘Voorraad woningen; eigendom, type verhuurder, bewoning, regio’.
Het aandeel woningen met stadswarmte is afkomstig uit de tabel ‘Energieverbruik particuliere woningen; woningtype en regio's’. De peildatum voor het vastgoed in deze tabel is 31-12. Dit wijkt af van de andere tabellen. Voor de waarde van 1-1 is daarom de waarde van 31-12 van het voorgaande jaar gebruikt.
De tarieven van aardgas en elektriciteit zijn voor 2010-2017 afkomstig van Energiecijfers.databank.nl. Dit is ook de bron voor de tarieven van stadswarmte voor de periode 2010-2019. De tarieven van aardgas en elektriciteit zijn voor 2018-2019 afkomstig van de tabel ‘Gemiddelde energietarieven voor consumenten’.
Het hoge BTW-tarief is op 1-10-2012 verhoogd van 19% naar 21%. Voor 2012 is gerekend met een gemiddeld BTW-tarief van 19,5%.
2.6.2 Definities
Er is uitgegaan van de energieleveringen aan de sector huishoudens aan aardgas, elektriciteit en warmte.
Voor een schatting van het aantal aansluitingen is uitgegaan van het aantal bewoonde woningen op 1-1 van elk jaar.
De vaste leveringskosten worden betaald aan de energieleverancier. Dit vastrecht is een bedrag dat per maand, kwartaal of jaar in rekening wordt gebracht.
Energieleveranciers zijn vrij in het in rekening brengen van vastrecht en in het bepalen van de hoogte van het tarief.
De vaste transporttarieven omvatten:
a. Vaste transportkosten (vastrecht): vastrecht is een bedrag dat per maand, kwartaal of jaar in rekening wordt gebracht. Ook de huur van de elektriciteits- en de gasmeter wordt hiertoe gerekend.
b. Capaciteitstarief: een vast transporttarief per jaar dat is gebaseerd op de capaciteit van de elektriciteits- en gasaansluiting van een kleinverbruiker.
Het capaciteitstarief voor kleinverbruikers is op 1 januari 2009 ingevoerd. Tegelijkertijd is het variabele transporttarief per kWh elektriciteit en per kubieke meter voor kleinverbruikers vervallen.
De variabele leveringskosten worden betaald aan de energieleverancier voor de hoeveelheid geleverd gas/elektriciteit en omvatten:
a. Variabele leveringskosten: de kosten worden bepaald aan de hand van de hoeveelheid kubieke meter gas of kWh elektriciteit die het huishouden per jaar verbruikt.
b. Daarnaast wordt voor gas nog een extra transporttoeslag geheven. Sinds 2005 geldt een toeslag op de kubieke meterprijs voor het transport van gas over het landelijk transportnet van de Gasunie.
Dit is de transporttoeslag gaslevering. De toeslag is afhankelijk van energieleverancier en regio.
Voor de variabele warmtetarieven is geen onderscheid mogelijk tussen de leveringstarieven en energiebelasting/ODE.
Elektriciteit = netto elektriciteitslevering aan huishoudens, dus na saldering van opwek van elektriciteit door (met name) zonnestroom.
Gas = aardgaslevering aan huishoudens.
Warmte = stadsverwarming, levering aan huishoudens.
2.6.3 Kanttekeningen bij de interpretatie
Voor de berekening van de variabele uitgaven is uitgegaan van de totale energieleveringen aan huishoudens. Deze zijn vermenigvuldigd met de tarieven voor de variabele componenten van de energieprijzen. Daar waar mogelijk is gebruik gemaakt van het onderscheid naar leveringskosten en belastingen. Voor de uitgaven aan stadswarmte is geen onderscheid mogelijk naar leveringskosten en belastingen (EB/ODE; BTW is wel apart). Er is daarvoor geen correctie toegepast, waardoor de totale uitgaven aan EB/ODE voor gas, elektriciteit en stadswarmte mogelijk te laag worden ingeschat en de uitgaven aan leveringskosten voor warmte mogelijk te hoog.
Voor de berekening van de vaste kosten is uitgegaan van het aantal bewoonde woningen op 1-1 van elk jaar als benadering voor het aantal aansluitingen. Deze vaste kosten bestaan uit vaste leveringskosten en transport- of netwerkkosten. Tot 2018 is daartussen geen onderscheid te maken, voor 2018 en 2019* wel. De tarieven voor de vaste componenten van de energieprijzen zijn vermenigvuldigd met het aantal bewoonde woningen. Voor aardgas zijn daarbij de woningen met stadswarmte niet meegenomen. Andersom zijn voor stadswarmte alleen de aantallen bewoonde woningen met stadswarmte meegenomen. Hierbij is aangenomen dat het aandeel bewoond/onbewoond gelijk is voor woningen met aardgas of stadswarmte. Indien zou uitgegaan worden van alle woningen als benadering voor het aantal aansluitingen (en de bijbehorende uitgaven per aansluiting) zouden de totale uitgaven aan belastingen iets lager uitvallen (doordat de teruggave EB plaatsvindt per elektriciteitsaansluiting) en de uitgaven aan vaste leverings- en transport/netwerkkosten iets hoger.
De tarieven voor aardgas, elektriciteit en stadswarmte zijn afkomstig uit een andere bron die dan gebruikt wordt voor de NR. Dit is nodig om de gewenste uitsplitsing te kunnen maken naar uitgaven voor levering, transport/transport en belastingen. De gebruikte bronnen voor tarieven komen overeen met die welke voor de NEV/KEV gebruikt zijn. Op het niveau van de totale uitgaven ontstaan er hierdoor echter verschillen met de tabellen die gebaseerd zijn op de NR.
Voor de elektriciteitsleveringen is uitgegaan van de netto leveringen, dus na aftrek van eigen opwek door (voornamelijk) zonnepanelen. De aanname hierbij is dat alle opwek direct zelf verbruikt wordt en het restant volledig gesaldeerd. In situaties waarbij er meer opwek plaatsvindt dan eigen verbruik is de vergoeding voor de extra teruggeleverde elektriciteit echter lager.Tot slot geldt hier de kanttekening dat met de huidige registraties niet altijd duidelijk is of de bruto elektriciteitsleveringen echt bruto zijn of al (gedeeltelijk) gesaldeerd. Denk hierbij aan de situatie met oude meters. Maar ook netbeheerders kunnen verschillende cijfers aanleveren. Pas vanaf rapportagejaar 2020 zal in de gegevens die het CBS ontvangt van netbeheerders onderscheid gemaakt worden tussen leveringen en terugleveringen.
2.6.4 Belangrijkste resultaten
De uitgaven van huishoudens aan aardgas, elektriciteit en warmte lopen op van 11,8 mld euro in 2010 naar 13,6 mln euro in 2019*. Het betreft lopende prijzen, dus niet gecorrigeerd voor inflatie en de aardgas- en warmteverbruiken zijn gecorrigeerd voor het temperatuurverloop in een jaar. Het aandeel belastingen (incl. BTW en inclusief de teruggave EB) binnen deze uitgaven liep op van 4,0 miljard (34,7%) in 2010 naar bijna 5,9 miljard euro (43,4%) in 2019*. Het aandeel vaste leverings- en transportkosten (excl. belastingen en BTW) liep daarbij op van 2,4 miljard euro (21,0%) in 2010 naar 3,5 miljard (25,7%) in 2019*, terwijl de variabele leveringskosten (excl. belastingen en BTW) terugliepen van 5,1 mld euro (44,3%) in 2010 naar 4,2 mld euro (30,9%) in 2019*.
2.7 Toelichting bij tabel 5.1
Tabel 5.1: Uitgaven aan energie door huishoudens resp. bedrijven, verbijzonderd voor belastingen en subsidies, 2015-2019* (mln euro lopende prijzen, excl. Btw)
2.7.1 Gebruikte brondata
Brondata: Nationale Rekeningen (NR).
De uitgaven aan energie zijn gemeten door de kosten van inkopen van energiedragers. Hierin zijn inbegrepen (zie ook paragraaf “Definities”): inkoop van energiedragers tegen basisprijzen; net- en loondiensten energie; energiegerelateerde belastingen, heffingen en accijnzen; emissierechten; marges; en invoerrechten. Niet inbegrepen is de btw.
2.7.2 Definities
Sectoren
Huishoudens = consumptie ingezetenen (directe en indirecte binnenlandse bestedingen, en import).
Bedrijven = SBI sectie A t/m N (landbouw, industrie en commerciële diensten) *zie Annex 1 voor de SBI indeling.
Energiedragers
Kolen = kolen en koolproducten (o.a. cokesovenproducten)
Olie = aardoliegrondstoffen en aardolieproducten.
Gas = aardgas
Warmte = stoom, warm water, stadsverwarming e.d.
Motorbrandstoffen (huishoudens) = autogas (lpg), benzine, diesel
Motorbrandstoffen (bedrijven) = autogas (lpg), benzine, kerosine, diesel en bunker diesel, lichte en zware stookolie
Overige aardolieproducten (huishoudens) = vloeibaar propaan, butaan e.d., petroleum, smeerolie, briketten en overige aardolieproducten
Overige aardolieproducten (bedrijven) = vloeibaar propaan, butaan e.d., restgassen uit olie, nafta’s, gasoliegrondstoffen en -verwarming, petroleum, smeerolie, briketten en overige aardolieproducten
Aardoliegrondstoffen (bedrijven) = ruwe aardolie en aardgascondensaat
Uitgavencategorieën
De uitgaven aan energie zijn gemeten door de kosten van inkopen van energiedragers. Hierin zijn inbegrepen: inkoop van energiedragers tegen basisprijzen; net- en loondiensten energie; energiegerelateerde belastingen, heffingen en accijnzen; emissierechten; marges; en invoerrechten. Niet inbegrepen is de btw.
Nettarieven = kosten van net- en loondiensten voor energievoorziening
Energiegerelateerde belastingen = energiegerelateerde belastingen en accijnzen, maar geen btw.
- Energiebelasting en ODE: De energiebelasting is een heffing op aardgas, elektriciteit en andere verwarmingsbrandstoffen (huisbrandolie, petroleum, lpg voor zover niet gebruikt voor het aandrijven van motorrijtuigen en pleziervaartuigen). Ook de Opslag Duurzame Energie (ODE), een heffing op het verbruik van aardgas en elektriciteit, zit erbij inbegrepen. De cijfers naar bedrijfstak moeten voorzichtig worden geïnterpreteerd, zie de kanttekeningen in paragraaf 2.2.3 voor een toelichting.
- Accijns en brandstoffenbelasting: Accijns is de belasting op verbruik van benzine en overige brandstoffen. De brandstoffenbelasting is heffing voor de aflevering of het gebruik van kolen. De brandstoffenbelasting is grotendeels verdwenen na de invoering van de Europese richtlijn Energiebelastingen per 1 januari 2004. Alleen voor kolen, waar een wetswijziging binnen een korte termijn niet mogelijk was, bleef de brandstoffenbelasting voorlopig bestaan.
- Energiesubsidies: zie toelichting bij tabel 1.2 en 1.3.
Emissierechten = Inkomsten van de overheid uit veilingen van emissierechten. Bedrijven die deelnemen aan het Europese emissiehandelssysteem (EU ETS) moeten voor elke ton CO2 die zij uitstoten een emissierecht inleveren, om daarmee de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Tekorten kunnen zij eventueel aanvullen door extra rechten aan te kopen op de veiling. Onderlinge handel tussen bedrijven zelf is niet inbegrepen in de NR. De cijfers naar bedrijfstak moeten voorzichtig worden geïnterpreteerd, zie de kanttekeningen in paragraaf 2.2.3 voor een toelichting.
De kosten voor net- en loondiensten energie en emissierechten zijn in de NR niet op te splitsen naar energiedrager; daarom staan deze posten in aparte rijen in de tabel. De net- en loondiensten voor energievoorziening zijn gerelateerd aan de uitgaven aan de energiedragers gas, elektriciteit en warmte.
2.7.3 Kanttekeningen bij de interpretatie
Zie kanttekeningen bij het gebruik van data uit de NR bij tabel 1.2 en 1.3, en paragraaf 2.2.3. Let met name op de kanttekening over de oorzaken voor de verschillen in resultaten voor huishoudens in tabel 4.1 en 5.1.
2.7.4 Belangrijkste resultaten
Tussen 2015 en 2019* zijn de uitgaven van huishoudens aan energie (incl. motorbrandstoffen, niet-temperatuurgecorrigeerd) toegenomen van iets minder dan 18 miljard naar meer dan 19 miljard (lopende prijzen). De uitgaven aan de energiedragers warmte, gas en elektriciteit namen met 275 miljoen toe naar ruim 7 miljard euro in 2019. In dezelfde periode gaven de huishoudens echter nog meer uit aan motorbrandstoffen, van iets minder dan 9 miljard in 2015 naar bijna 10 miljard in 2019*.
De kosten van de motorbrandstoffen bestaan voor de huishoudens voor de helft uit accijns. Bij de totale uitgaven aan warmte, gas, elektriciteit plus nettarieven zijn de kosten van energiebelasting en ODE gestegen van 27 procent van de uitgaven in 2015 naar 41 procent in 2019* (waarbij we een voorzichtige kanttekening plaatsen zoals beschreven in paragraaf 2.2.3). Daarnaast zijn de nettarieven in absolute zin gestegen voor de huishoudens.
Tussen 2015 en 2019* zijn de inkopen van bedrijven aan energie gestegen van iets meer dan 53 naar bijna 64 miljard (lopende prijzen). Warmte, gas en elektriciteit bedroegen gemiddeld 20 procent van de inkoopkosten. Het aandeel van de motorbrandstoffen was eveneens relatief stabiel, met gemiddeld ruim 17 procent. De aardoliegrondstoffen daarentegen namen ruim éénderde van de uitgaven in beslag. Maar het is vooral de categorie ‘overige aardolieproducten’ (zoals nafta’s) dat procentueel toenam, van 10 naar 17 procent.
Bij motorbrandstoffen zijn de uitgaven aan accijns relatief laag in vergelijking met huishoudens, en dalend van 31 procent van de uitgaven aan motorbrandstoffen in 2016 naar 28 procent in 2019* . Bij de totale uitgaven aan warmte, gas, elektriciteit plus nettarieven is het aandeel van de energiebelastingen en ODE toegenomen van 10 naar 14 procent (met de voorzichtige kanttekening zoals beschreven in paragraaf 2.2.3). De nettarieven schommelen van 26 procent in 2015 naar 29 procent in het jaar erop, en ten slotte dalend naar 25 procent in 2019*.