Rapportage Waarschuwingen 2021
Over deze publicatie
In dit rapport worden de resultaten beschreven van het onderzoek naar het aantal waarschuwingen dat door gemeenten is gegeven in 2021 in het kader van de Fraudewet en de Participatiewet. Het gaat om waarschuwingen vanwege schending van de inlichtingenplicht, niet voldoen aan de eis tegenprestatie, niet voldoen aan de arbeids- of re-integratieverplichting, tekortschietend besef van verantwoordelijkheid en overige waarschuwingen. Dit onderzoek is uitgevoerd in samenwerking met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW).
Samenvatting
Om een beeld te krijgen van het aantal waarschuwingen dat in 2021 in het kader van de Fraudewet en Participatiewet is gegeven, is naar alle gemeenten in Nederland een enquête gestuurd. Met de antwoorden op deze enquête is een berekening gemaakt van het totale aantal waarschuwingen.
Voor de gemeenten die niet hebben gerespondeerd, is het aantal waarschuwingen geschat op basis van de antwoorden van gemeenten die wel hebben gerespondeerd. Hieruit blijkt dat er in 2021 ongeveer 8,4 duizend waarschuwingen zijn gegeven: naar schatting 6,8 duizend vanwege het schenden van de inlichtingenplicht, ongeveer 850 vanwege het niet voldoen aan de arbeids- en/of re-integratieverplichting, circa 50 vanwege tekortschietend besef van verantwoordelijkheid en ongeveer 680 vanwege een overige reden. Het aantal waarschuwingen vanwege het niet voldoen aan de eis tegenprestatie werd op minder dan 50 geschat. De coronapandemie heeft, net als in 2020, een dempende invloed gehad op het aantal gegeven waarschuwingen.
1. Inleiding
1.1 Aanleiding onderzoek
Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) wil graag inzicht in het aantal waarschuwingen dat gemeenten geven in het kader van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Fraudewet) en de Participatiewet.
Sinds 1 januari 2016 is de aangepaste Fraudewet van kracht. In de Fraudewet is de maximale boete afhankelijk van het al dan niet opzettelijk overtreden van de ‘inlichtingenplicht’. Verder is de mogelijkheid uitgebreid om een waarschuwing te geven in plaats van een boete1).
Volgens de Fraudewet kan een waarschuwing worden gegeven bij verminderde verwijtbaarheid en bij een zeer klein of geen benadelingsbedrag (nulfraude). De waarschuwing kan slechts eenmaal worden gegeven in een periode van twee jaar. Als er in een periode van twee jaar voorafgaand aan de schending van de inlichtingenplicht al een boete of waarschuwing is opgelegd, kan niet meer worden volstaan met het geven van een waarschuwing. In dat geval moet meteen een bestuurlijke boete worden opgelegd.
Waarschuwingen kunnen bijvoorbeeld ook gegeven worden bij het niet voldoen aan de arbeids- of re-integratieverplichting of de opgedragen plicht tot tegenprestatie (Participatiewet). In deze situaties kan een waarschuwing voorafgaan aan een maatregel waarbij de bijstand wordt verlaagd.
Het aantal gegeven waarschuwingen wordt niet uitgevraagd in de Bijstandsdebiteuren en –fraudestatistiek (BDFS) of de Bijstandsuitkeringenstatistiek (BUS). Daarom heeft het CBS in 2017, 2018, 2019, 2020 en 2021 een enquête uitgezet bij gemeenten om inzicht te krijgen in het aantal waarschuwingen dat in respectievelijk 2016, 2017, 2018, 2019 en 2020 is afgegeven. Dit onderzoek is herhaald voor het verslagjaar 2021.
1.2 Doel van het onderzoek
Het doel van dit onderzoek is om vast te stellen hoeveel waarschuwingen alle Nederlandse gemeenten in 2021 tezamen hebben gegeven in het kader van de Fraudewet en Participatiewet. Daarbij wordt de volgende uitsplitsing gemaakt naar de aard van de waarschuwing:
- schending van de inlichtingenplicht,
- niet voldoen aan de opgedragen plicht tot het leveren van een tegenprestatie,
- niet voldoen aan de arbeids- en/of re-integratieverplichting,
- tekortschietend besef van verantwoordelijkheid,
- overige waarschuwingen.
1.3 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt de onderzoeksmethode beschreven. Na een toelichting op de enquête wordt de berekeningswijze van het aantal waarschuwingen besproken. Daarna worden de representativiteit van de respons (hoofdstuk 3) en het resultaat van de schatting van het aantal waarschuwingen behandeld (hoofdstuk 4). In hoofdstuk 5 worden de conclusies gegeven.
2. Onderzoeksmethode
Om een beeld te krijgen van het aantal en de aard van de waarschuwingen die in 2021 zijn gegeven, is een extra uitvraag in de vorm van een korte enquête aan alle Nederlandse gemeenten gestuurd. Voor de gemeenten die niet hebben gerespondeerd, is het aantal waarschuwingen geschat op basis van de antwoorden van gemeenten die wel hebben gerespondeerd.
2.1 Enquête
Het onderzoek is uitgevoerd middels een enquête die naar alle gemeenten in Nederland is verstuurd. Deze enquête is opgenomen als bijlage. In overleg met het ministerie van SZW is de vraagstelling in 2021 iets aangepast en uitgebreid ten opzichte van de onderzoeken in de jaren daarvoor. Mede aanleiding hiervoor was het hoge aantal ‘overige waarschuwingen’ in het onderzoek over verslagjaar 2019. Voor een deel ligt de oorzaak van het hoge aantal ‘overige waarschuwingen’ in het feit dat gemeenten waarschuwingen niet registeren zoals het CBS ze uitvraagt. Voor zover gemeenten waarschuwingen wél naar soort registeren, zijn ze geholpen met een zo logisch en duidelijk mogelijke omschrijving van de antwoordcategorieën die aansluit bij de gemeentelijke praktijk.
In overleg met SZW en op basis van opmerkingen die berichtgevers hebben gemaakt in het onderzoek over 2019 is besloten om de antwoordcategorie ‘niet voldoen aan de arbeidsverplichting’ aan te passen naar ‘niet voldoen aan de arbeids- en/of re-integratieverplichting’. Daarnaast is de antwoordcategorie ‘tekortschietend besef van verantwoordelijkheid’ toegevoegd. Om meer inzicht te krijgen in het soort waarschuwingen dat nog steeds onder ‘overig’ wordt opgegeven, is bij deze antwoordcategorie een open vraag toegevoegd. Daarin wordt verzocht om te vermelden welke waarschuwingen onder 'overig' zijn opgegeven.
De gemeenten zijn per email benaderd via de berichtgevers van de BDFS en de BUS. Een berichtgever is een gemeente of een dienst die door een aantal gemeenten is opgezet en die de gegevens voor de BDFS en/of de BUS levert aan het CBS. Een berichtgever kan gegevens verstrekken over verschillende gemeenten, maar het omgekeerde komt ook voor: verschillende berichtgevers kunnen over één gemeente rapporteren.
In de enquête is een automatische controle ingebouwd, waarbij wordt nagegaan of de ingevulde aantallen onder de verschillende soorten waarschuwingen (schending inlichtingenplicht, niet voldoen aan de eis tegenprestatie, niet voldoen aan de arbeids- en/of re-integratieverplichting, tekortschietend besef van verantwoordelijkheid en overig) exact overeenkomen met het opgegeven totale aantal waarschuwingen. Wanneer deze optelling niet klopt, verschijnt een melding in beeld om de respondent hierop te wijzen. Daarnaast werd aan gemeenten gevraagd om de invulvakjes leeg te laten als het gevraagde aantal onbekend was en een ‘0’ (nul) in te vullen als het gevraagde niet is voorgekomen. Op deze manier kon onderscheid worden gemaakt tussen het niet registreren en het niet opleggen van waarschuwingen.
De enquête is begin maart 2022 verstuurd naar alle berichtgevers, met het verzoek om deze binnen vier weken terug te sturen. Na het verstrijken van de deadline is begin april een herinneringsmail verstuurd naar de berichtgevers die nog niet hadden gerespondeerd, met het verzoek de gegevens alsnog binnen drie weken terug te sturen. Omdat het responspercentage na die termijn nog aan de lage kant was, is begin mei een tweede rappel uitgestuurd. Daardoor werd de responstermijn nog eens met drie weken verlengd. De respons kwam uiteindelijk op 77 procent (afgelopen verslagjaar was dat 81 procent).
2.2 Schatting aantal waarschuwingen
2.2.1 Multiple imputation
Om een landelijk beeld te krijgen van de in de enquête gevraagde aantallen moet de non-respons worden bijgeschat. De non-respons omvat enerzijds gemeenten die de enquête niet hebben ingevuld en anderzijds gemeenten die wel gerespondeerd hebben, maar geen volledige informatie konden geven (partiële non-respons). Voor de ophoging voor niet-responderende gemeenten en missende waarden is gebruik gemaakt van een methode die goed om kan gaan met het feit dat de aantallen die gemeenten verstrekken vaak zeer laag of nul zijn: Multiple Imputation (Random Hot Deck Imputation, methode predictive mean matching). Hiermee kan de respons worden aangevuld met een schatting, om zo een totaalbeeld te krijgen over de gevraagde cijfers. Bij deze statistische methode wordt bij elke non-respons-gemeente een gelijkende responderende gemeente (donorgemeente) gezocht. Vervolgens wordt de door de responderende gemeente ingevulde waarde geïmputeerd bij de non-respons-gemeente. Deze procedure leidt tot een volledig gevulde dataset. Om een zo betrouwbaar mogelijke schatting te krijgen, wordt de imputatieprocedure meerdere keren herhaald, wat leidt tot meerdere volledig gevulde datasets. De daaropvolgende analyse om totaalcijfers voor Nederland te bepalen, wordt gebaseerd op het gemiddelde van alle volledig gevulde datasets. De schattingsmethode is uitgevoerd met het statistisch programma R, en specifieker met de package Multivariate Imputation by Chained Equations (MICE). Dit pakket is in 2021 voor het eerst gebruikt en verschilt van de software die vóór 2021 in voorgaande onderzoeken werd gebruikt. Hier is voor gekozen omdat de voorheen gebruikte software (SPSS) minder goed om blijkt te gaan met de spreiding in de waarden2).
Het analyseproces omvat drie stappen.
Stap 1: Controle en correctie
De eerste stap van het analyseproces is het controleren en eventueel corrigeren van de enquêtedata. Bij enquêtes met deels ontbrekende antwoorden (partiële non-respons) zijn deze, indien mogelijk, afgeleid op basis van de overige antwoorden. Daarbij geldt op basis van logische gronden een aantal regels. Zo moet bijvoorbeeld het totale aantal waarschuwingen een optelling zijn van het aantal waarschuwingen in verband met schending inlichtingenplicht, niet voldoen aan de eis tegenprestatie, niet voldoen aan de arbeids- en/of re-integratieverplichting, tekortschietend besef van verantwoordelijkheid en overige waarschuwingen. Daarnaast geldt dat wanneer het totaal aantal gegeven waarschuwingen nul is, de aantallen van de uitsplitsingen ook nul moeten zijn.
Stap 2: Imputatie met behulp van donorgemeente
Gemeenten die wel gerespondeerd hebben, maar geen waarschuwingen registreren (en daardoor op alle vragen missende waarden hebben), zijn in de analyse behandeld als non-respons. Voor de selectie van een donorgemeente voor de gemeenten die niet hebben gerespondeerd of die geen waarschuwingen registreren, is gebruik gemaakt van hulpvariabelen.
Voor elke non-respons gemeente is een donorgemeente gezocht die lijkt op de gemeente qua:
- inwoneraantal (gemeentegrootte) en
- het aantal ingestroomde fraudevorderingen in 2021.
De twee achtergrondkenmerken zijn gekozen op basis van inhoudelijke gronden en op basis van ervaring uit de voorgaande onderzoeken. Ze zijn voor alle gemeenten bekend, ook voor de gemeenten die de enquête niet hebben ingestuurd. De achtergrondkenmerken worden gebruikt als hulpvariabelen om de ontbrekende enquêtedata (de doelvariabelen) te kunnen invullen (imputeren). Naast deze achtergrondkenmerken worden ook de enquêtevariabelen die worden geïmputeerd, gebruikt als hulpvariabelen. Voor het schatten van het aantal waarschuwingen in verband met bijvoorbeeld schending van de inlichtingenplicht, wordt naast de achtergrondkenmerken ook gebruik gemaakt van de aantallen waarschuwingen voor het niet voldoen aan de eis tegenprestatie, het niet voldoen aan de arbeids- en/of re-integratieverplichting, tekortschietend besef van verantwoordelijkheid en overige waarschuwingen.
Na de imputaties heeft nog een correctie plaatsgevonden, om ervoor te zorgen dat per gemeente de uitsplitsingen blijven optellen tot het totaal aantal waarschuwingen. Deze aanpak is identiek aan die van de eerder uitgevoerde onderzoeken.
De imputatie van de ontbrekende waarden op basis van een donorgemeente is 100 keer uitgevoerd. In totaal heeft dit geleid tot 100 volledig gevulde datasets plus de originele dataset. Bij elke imputatieronde is opnieuw een donorgemeente gezocht, waardoor de geïmputeerde datasets van elkaar verschillen. Voor elke dataset is een populatietotaal voor de doelvariabelen geschat. De uiteindelijke schattingen van de aantallen zijn de gemiddelden van de 100 schattingen.
Bij de imputatie van de ontbrekende waarden op basis van een donorgemeente is één gemeente uitgesloten, omdat deze als representatieve uitbijter geïdentificeerd werd op één van de enquêtevragen. Dat betekent dat de ingevulde aantallen van deze gemeente wel juist zijn, maar niet representatief voor andere gemeenten in dezelfde grootteklasse. Bij de berekening van de onzekerheidsmarges is de betreffende gemeente wel meegenomen.
Stap 3: Onzekerheidsmarges berekenen
Omdat de aantallen die in dit rapport gepresenteerd worden voor een deel geschat zijn, hebben de uitkomsten een bepaalde onzekerheidsmarge.
Op basis van de spreiding in de 100 verschillende schattingen kan een onzekerheidsmarge worden bepaald van de uiteindelijke schatting van de aantallen gegeven waarschuwingen. Voor de schattingen zijn marges en relatieve marges berekend om uitspraken te kunnen doen over de nauwkeurigheid van de schattingen. De onzekerheidsmarges zijn op de volgende manier berekend:
Marge = \(\sqrt{\left( \frac{\sum(y-\bar{y})^{2}}{n-1} \right) * (1 + \frac{1}{n})} * 1,96\)
Waarbij:
y = schatting in geïmputeerde dataset
ӯ = gemiddelde aantal van alle schattingen (puntschatting)
n = aantal imputaties
De marges zijn vervolgens gebruikt om een 95%-betrouwbaarheidsinterval voor de schatting te construeren. Het 95%-betrouwbaarheidsinterval wil zeggen dat in 95 van de 100 gevallen het werkelijke aantal binnen dit interval valt. Dit betekent dat er een kleine kans is dat het werkelijke aantal hoger of lager dan dit interval is. Hoe breder het interval is, hoe minder nauwkeurig de schatting. De relatieve marges zijn berekend door de marge te delen door de puntschatting.
Om te bepalen of de schattingen betrouwbaar zijn, wordt naast de marges ook gekeken naar het aantal verschillende waarden van de doelvariabelen en de spreiding hiervan. Een klein aantal verschillende waarden met daarbij een grote spreiding, maakt het moeilijker om een betrouwbaar model samen te stellen waarmee kan worden bijgeschat voor de non-respons.
2.3 Gebruikte bronnen
Naast de gegevens die uit de enquête beschikbaar zijn gekomen, is ook gebruik gemaakt van informatie uit de Bijstandsdebiteuren en -fraudestatistiek (BDFS) en van cijfers op gemeenteniveau afkomstig van CBS StatLine.
Bijstandsdebiteuren en -fraudestatistiek (BDFS)
Om voor de niet-responderende gemeenten het aantal waarschuwingen te schatten, is het aantal ingestroomde fraudevorderingen in 2021 gebruikt als hulpvariabele. Deze gegevens zijn afkomstig uit de BDFS. De BDFS is een maandstatistiek en bevat informatie die door gemeenten en de SVB wordt aangeleverd over de in Nederland openstaande schulden die ontstaan zijn vanuit de algemene- en bijzondere bijstand, IOAW, IOAZ en het Bbz. Maandelijks worden bestanden met gegevens over afzonderlijke vorderingen door de gemeenten en de SVB aan het CBS verstrekt. Gegevens van de SVB zijn in de analyse niet meegenomen. In de analyse zijn per gemeente alleen de vorderingen meegenomen die ontstaan zijn vanuit de algemene bijstand op grond van de Participatiewet. Dit betekent dat de vorderingen die ontstaan zijn vanuit de IOAZ, de IOAW, het Bbz (inclusief Tozo) en de aanvullende bijstandsuitkeringen (bijzondere bijstand) buiten beschouwing zijn gelaten.
Er is gebruik gemaakt van transactiebestanden. De term transactiebestand wordt gebruikt voor bestanden waarin administratief vertraagde informatie voor de twee verslagmaanden volgend op een bepaalde verslagmaand wordt gebruikt om de data voor die verslagmaand te verbeteren. Op die manier wordt alle beschikbare, recente informatie meegenomen voor de berekening van de aantallen fraudevorderingen.
CBS StatLine
Het inwoneraantal per gemeente (gemeentegrootte) is ontleend aan tabellen op gemeenteniveau die zijn gepubliceerd op CBS StatLine3).
3) Bron: Regionale kerncijfers Nederland https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/70072ned/table?dl=52A08
3. Respons
In 2021 waren er 352 gemeenten in Nederland. Hiervan hebben er 272 de enquête geretourneerd. Dit komt overeen met een respons van 77 procent. Van de 272 gemeenten die hebben gerespondeerd, hebben er 20 aangegeven geen waarschuwingen te registreren. Deze respons is niet bruikbaar voor het schatten van het totale aantal waarschuwingen en daarom zijn deze gemeenten in de analyse behandeld als non-respons. Dit betekent dat het aantal waarschuwingen voor 100 gemeenten (80 non-respons plus 20 zonder registratie) is geschat op basis van de respons van 252 gemeenten.
Om vast te kunnen stellen of de responderende gemeenten representatief zijn voor heel Nederland, is voor de hulpvariabelen (zie paragraaf 2.2) bekeken in hoeverre de verdeling van deze gemeenten overeenkomt met de verdeling van alle Nederlandse gemeenten op:
- inwoneraantal, ofwel gemeentegrootteklasse;
- het aantal ingestroomde fraudevorderingen in 2021, ontstaan vanuit de algemene bijstand op grond van de Participatiewet.
3.1 Representativiteit naar gemeentegrootteklasse
De grootteklasse van een gemeente wordt bepaald op basis van het aantal inwoners. De gemeenten zijn ingedeeld in acht grootteklassen:
- Minder dan 5 000 inwoners
- 5 000 tot 10 000 inwoners
- 10 000 tot 20 000 inwoners
- 20 000 tot 50 000 inwoners
- 50 000 tot 100 000 inwoners
- 100 000 tot 150 000 inwoners
- 150 000 tot 250 000 inwoners
- 250 000 inwoners of meer
Het responspercentage was het laagst in de grootteklasse 10 000 tot 20 000 inwoners, namelijk 74 procent. Bij de G4, de vier grootste gemeenten, was de respons 100 procent.
Om te bepalen of de respons representatief is voor heel Nederland, is de verdeling van de grootteklassen van de responderende gemeenten vergeleken met die van alle gemeenten in Nederland.
In figuur 3.1.1 is te zien dat de relatieve verdeling van de responderende gemeenten over de grootteklassen nagenoeg overeenkomt met de relatieve verdeling van alle gemeenten over deze klassen. Dit betekent dat de responderende gemeenten qua inwonertal representatief zijn voor alle gemeenten van Nederland.
Aantal inwoners | Geen respons (N=80) (%) | Respons (N=272) (%) | Totaal (N=352) (%) |
---|---|---|---|
minder dan 5 000 | 1,3 | 1,5 | 1,4 |
5 000 tot 10 000 | 2,5 | 1,8 | 2 |
10 000 tot 20 000 | 21,3 | 17,6 | 18,5 |
20 000 tot 50 000 | 57,5 | 51,8 | 53,1 |
50 000 tot 100 000 | 13,8 | 16,5 | 15,9 |
100 000 tot 150 000 | 1,3 | 4,8 | 4 |
150 000 tot 250 000 | 2,5 | 4,4 | 4 |
250 000 of meer | 0 | 1,5 | 1,1 |
In figuur 3.1.2 is per grootteklasse het totaal aantal gemeenten weergegeven, hoeveel gemeenten daarvan hebben gerespondeerd en hoeveel gemeenten daarvan (volgens de opgave in de enquête) waarschuwingen hebben geregistreerd in 2021.
Aantal inwoners | Totaal (N=352) | Respons (N=272) | Registereren waarschuwingen (N=252) |
---|---|---|---|
minder dan 5 000 | 5 | 4 | 4 |
5 000 tot 10 000 | 7 | 5 | 5 |
10 000 tot 20 000 | 65 | 48 | 43 |
20 000 tot 50 000 | 187 | 141 | 131 |
50 000 tot 100 000 | 56 | 45 | 41 |
100 000 tot 150 000 | 14 | 13 | 12 |
150 000 tot 250 000 | 14 | 12 | 12 |
250 000 of meer | 4 | 4 | 4 |
3.2 Representativiteit naar aantal ingestroomde fraudevorderingen
In figuur 3.2.1 zijn de gemeenten op basis van het aantal nieuw ingestroomde fraudevorderingen in 2021 in vier ongeveer gelijke groepen ingedeeld: kwartielgroepen. Deze informatie is afkomstig uit de BDFS4). De 25 procent gemeenten met het kleinste aantal nieuwe fraudevorderingen in 2021 zijn ingedeeld in de eerste categorie en de 25 procent gemeenten met het grootste aantal nieuwe fraudevorderingen zijn ingedeeld in de vierde categorie. Op deze manier bevat elke categorie ongeveer een kwart van de Nederlandse gemeenten. In de figuur is te zien hoeveel van alle gemeenten in elke kwartielgroep vallen, hoeveel hiervan gerespondeerd hebben en hoeveel daarvan (volgens hun opgave in de enquête) waarschuwingen registreren.
Het aandeel gemeenten dat gerespondeerd heeft ligt in de groep gemeenten met de meeste fraudevorderingen het hoogst (87 procent). Groep 1, de gemeenten met de minste ingestroomde fraudevorderingen, heeft met 67 procent het laagste aandeel responderende gemeenten.
Ook in de relatieve aandelen van de responderende gemeenten die waarschuwingen registreren, zijn kleine verschillen zichtbaar. In de eerste kwartielgroep zijn er relatief de minste registrerende gemeenten (60 procent). In de overige drie groepen is dat aandeel tussen de 66 en 84 procent.
Al eerder is opgemerkt dat in totaal 252 van de 272 responderende gemeenten, dus 93 procent, waarschuwingen registreren. In alle kwartielgroepen ligt het percentage responderende gemeenten dat waarschuwingen registreert hoog: 90 procent in de eerste groep, 89 procent in de tweede groep, 94 procent in de derde groep en 96 procent in de vierde groep.
Aantal inwoners | Totaal (N=352) | Respons (N=272) | Registereren waarschuwingen (N=252) |
---|---|---|---|
1 Minste instroom | 90 | 60 | 54 |
2 | 86 | 64 | 57 |
3 | 89 | 72 | 68 |
4 Meeste instroom | 87 | 76 | 73 |
1)Gemeenten zijn ingedeeld in 4 categorieën wat betreft het aantal ingestroomde fraudevorderingen in 2021. In categorie 1 zijn de gemeenten ingedeeld met de minste instroom en in categorie 4 de gemeenten met de meeste instroom. |
Samenvattend kan geconstateerd worden dat de respons representatief is voor gemeenten van verschillende grootteklassen en voor gemeenten met een verschillend aantal ingestroomde fraudevorderingen volgens de BDFS.
4. Uitkomsten imputatie-analyse
Op basis van de respons op de enquête en de ophoging met behulp van de imputatiemethode zijn schattingen gemaakt voor het totaal aantal waarschuwingen en de verschillende soorten waarschuwingen in Nederland in 2021. De resultaten worden weergegeven in tabel 4.1.1a. Hierin zijn ook de cijfers van het onderzoek over 2020 opgenomen. De cijfers van alle onderzoeken, over de jaren 2016 tot en met 2021, staan in tabel 4.1.1b in bijlage 2. De schattingen gaan gepaard met een bepaalde onzekerheid, uitgedrukt in de relatieve marge. De relatieve marge geeft aan hoeveel procent het werkelijke aantal kan afwijken van de puntschatting. Met behulp van deze marges zijn de 95%-betrouwbaarheidsintervallen bepaald.
4.1 Aantal waarschuwingen 2021 en eerder
Uit tabel 4.1.1a blijkt dat de Nederlandse gemeenten in 2021 in totaal naar schatting 8,4 duizend waarschuwingen hebben gegeven. De schattingen gaan gepaard met een relatieve onzekerheidsmarge van 6 procent. Daardoor heeft het 95%-betrouwbaarheidsinterval voor het totale aantal waarschuwingen als ondergrens 8 duizend en als bovengrens 8,9 duizend waarschuwingen. Dit betekent dat in 95 van de 100 gevallen het werkelijke totale aantal waarschuwingen binnen deze range zal liggen. Er is een kleine kans dat het aantal hoger of lager ligt. Het totaal aantal geschatte waarschuwingen in 2021 is lager dan in 2020. In dat jaar kwam het totaal op 9 duizend uit. Zie tabel 4.1.1a.
Aantal in 2020 | Relatieve marge in 2020 | 95% betrouwbaar-heidsinterval in 2020 | Aantal in 2021 | Relatieve marge in 2021 | 95% betrouwbaar-heidsinterval in 2021 | |
---|---|---|---|---|---|---|
Totaal waarschuwingen | 9 000 | 6% | [8 400:9 600] | 8 400 | 6% | [8 000:8 900] |
waarvan | ||||||
Schending van de inlichtingenplicht | 7 300 | 3% | [7 000:7 500] | 6 800 | 6% | [6 400:7 300] |
Niet voldoen aan eis tegenprestatie | <50 | - | - | <50 | - | - |
Niet voldoen aan arbeids- en/of | ||||||
re-integratieverplichting2) | 240 | 12% | [210:270] | 850 | 6% | [800:900] |
Tekortschietend besef van | ||||||
verantwoordelijkheid3) | 40 | 35% | [30:50] | 50 | 43% | [30:70] |
Overig | 1 400 | 33% | [1 000:1 900] | 680 | 13% | [600:770] |
Bron: CBS. 1) De geschatte aantallen waarschuwingen en de betrouwbaarheidsintervallen zijn afgerond op honderd- c.q. tientallen. 2) Vóór 2020 geformuleerd als 'niet voldoen aan arbeidsverplichting'. 3) Vanaf 2020 toegevoegd. |
Omdat het aantal in 2020 gegeven waarschuwingen opvallend lager was dan in 2019, is vorig jaar aan de grootste gemeenten gevraagd of zij konden aangeven wat de reden daarvoor was. Zij meldden dat de oorzaak niet ligt in een andere beleidslijn. Meest voor de hand liggend is dat het lagere aantal waarschuwingen een indirect gevolg is van de coronapandemie. Hierdoor was de druk op de uitvoeringsmedewerkers hoog (onder andere omdat zij de Tozo5) moesten uitvoeren), waardoor zij minder tijd hadden voor reguliere werkzaamheden. Uit de opmerkingen uit de enquête over verslagjaar 2021 kwam bij enkele gemeenten naar voren dat dit in 2021 ook speelde. Een gemeente formuleerde dit als volgt: “Aantal inlichtingenplicht is in 2021 aanzienlijk lager dan voorgaande jaren omdat dit personeel destijds is ingezet voor afhandeling TOZO aanvragen”.
Zoals elk jaar zijn de meeste waarschuwingen gegeven vanwege het schenden van de inlichtingenplicht: in 2021 naar schatting 6,8 duizend met een relatieve marge van 6 procent.
Om het voor gemeenten zo duidelijk mogelijk te maken onder welke soort zij waarschuwingen in de enquête kunnen opgeven, is de antwoordcategorie ‘niet voldoen aan de arbeidsverplichting’ vorig jaar aangepast naar ‘niet voldoen aan de arbeids- en/of re-integratieverplichting’. Naar schatting ging het in 2021 om 850 waarschuwingen. De relatieve marge is 6 procent, wat neerkomt op een ondergrens van 800 en een bovengrens van 900. In 2020 was het aantal waarschuwingen in de categorie ‘niet voldoen aan de arbeids- en/of re-integratieverplichting’ met 240 een stuk lager. Mogelijk had de nieuwe categorie aanlooptijd nodig om goed geregistreerd te worden. Ook zou het effect van de coronapandemie op het aantal waarschuwingen in deze categorie in 2020 groter kunnen zijn geweest dan in 2021. Vermoedelijk was het vooral in 2020 minder of nauwelijks mogelijk om te voldoen aan de arbeids- en/of re-integratieverplichting en zijn er hierdoor in veel gemeenten minder of geen waarschuwingen gegeven die in deze categorie vallen.
De antwoordcategorie ‘tekortschietend besef van verantwoordelijkheid’ is vorig jaar voor het eerst in de enquête opgenomen. Naar schatting is dit type waarschuwing in 2021 in totaal 50 keer gegeven. De bij dit aantal behorende relatieve marge is met 43 procent vrij groot. Dat hangt samen met de kleine opgegeven aantallen. In absolute zin is de marge beperkt; in de praktijk zal het aantal waarschuwingen dat is gegeven wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid tussen de 30 en de 70 liggen.
Het aantal waarschuwingen voor het niet voldoen aan de eis tot het leveren van een tegenprestatie is naar schatting aanzienlijk lager dan 50. Verreweg de meeste responderende gemeenten hebben aangegeven dat dergelijke waarschuwingen niet zijn gegeven. Het kwam slechts een enkele keer voor dat deze vraag werd ingevuld en indien het werd ingevuld, was het aantal waarschuwingen laag. Omdat waarschuwingen wegens het niet voldoen aan de eis tegenprestatie slechts sporadisch lijken voor te komen, is het niet mogelijk om een betrouwbare berekening te maken van het aantal en de onzekerheidsmarges. Daarom is net als in voorgaande jaren besloten de resultaten van de schatting niet te publiceren.
Tot slot zijn er in 2021 naar schatting 680 waarschuwingen gegeven die in de categorie 'overig' vallen, met een betrouwbaarheidsinterval van 600 tot 770. In het geschatte aantal waarschuwingen in de categorie ‘overig’ is in 2021 een daling te zien ten opzichte van 2020. In 2020 was het aandeel overige waarschuwingen nog 16 procent en in 2021 is dit aandeel gehalveerd tot 8 procent. De volgende paragraaf gaat hier verder op in.
4.2 Overige waarschuwingen en opmerkingen van gemeenten
Na de aanpassing en uitbreiding van de vraagstelling ten opzichte van de eerdere onderzoeken in verslagjaar 2020, viel in 2021 nog 8 procent van het geschatte totale aantal waarschuwingen onder de antwoordcategorie ‘overig’. Bij deze categorie is een open vraag toegevoegd waarin gemeenten konden vermelden welke soorten waarschuwingen onder 'overig' zijn opgegeven. Enkele gemeenten hebben dat gedaan, waarbij het antwoord betrekking had op een enkele waarschuwing. Dat geldt bijvoorbeeld voor ‘niet opvolgen advies arts’ en ‘Waarschuwing i.p.v. maatregel na ontslag op staande voet vanwege mentale problematiek’.
Het antwoord dat door de meeste gemeenten werd gegeven, komt er op neer dat waarschuwingen niet zo gedetailleerd zijn geadministreerd dat de opdeling in soorten gemaakt kan worden. Dit betekent dat onder de overige waarschuwingen vaak ook waarschuwingen vallen vanwege het schenden van de inlichtingenplicht, het niet voldoen aan de eis tot het leveren van een tegenprestatie, het niet voldoen aan de arbeids- en/of re-integratieverplichting en tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.
Aanvullend heeft een aantal gemeenten gebruik gemaakt van de ruimte om een opmerking te maken bij de enquête. Deze zijn verdeeld in drie groepen:
- Gemeenten die geen waarschuwingen hebben opgegeven.
Bij een aantal gemeenten was het niet mogelijk om een aantal waarschuwingen op te geven omdat zij die niet registreren in hun systeem. - Gemeenten die naar eigen zeggen weinig waarschuwingen hebben opgegeven.
Bij een aantal andere gemeenten zijn de aantallen onvolledig, omdat niet altijd juist wordt geregistreerd. Meerdere gemeenten geven daarnaast zelden een waarschuwing omdat dat niet aan de orde is in hun uitvoeringspraktijk. Indien daartoe aanleiding bestaat, wordt de belanghebbende opgeroepen voor een gesprek waarin uitleg wordt gegeven over alle verplichtingen, zonder dat dat financiële gevolgen heeft. Een gemeente formuleerde dit als volgt:
“In het kader van re-integratie wordt de burger vanuit de reguliere re-integratie uitvoering gewaarschuwd om verplichtingen correct na te komen. Dit op basis van interactie met consulent en cliënt. Een formele waarschuwing komt dan ook zelden tot niet voor binnen de maatregel uitvoering. Ditzelfde geldt voor ongenoegzaam besef. Gezien dit veelal verbonden is met onrechtmatige uitkering komt een waarschuwing zelden voor.” - Gemeenten die niet naar (alle) soorten waarschuwingen konden uitsplitsen.
Meermaals werd aangegeven dat waarschuwingen uitsluitend worden toegepast bij schending van de inlichtingenplicht. Een aantal gemeenten geven aan dat de overige categorieën vallen onder een maatregel. In sommige andere gevallen wordt het soort waarschuwing niet geregistreerd, waardoor er alleen totaalaantallen gegeven kunnen worden.
Specifiek ten aanzien van waarschuwingen wegens het niet voldoen aan de eis tot het leveren van een tegenprestatie merkten meerdere gemeenten op dat zij de tegenprestatie niet uitvoeren en daarom hiervoor geen waarschuwingen geven.
5. Conclusie
Om zicht te krijgen op het aantal waarschuwingen dat gemeenten in 2021 hebben gegeven in het kader van de Fraudewet en de Participatiewet, is een enquête verstuurd naar alle Nederlandse gemeenten. Van de 352 gemeenten hebben er 272 gerespondeerd (77 procent). Er zijn 20 gemeenten die wel gerespondeerd hebben, maar aangaven geen waarschuwingen te registreren. Deze gemeenten zijn behandeld als non-respons, omdat het aantal waarschuwingen geschat moest worden. De respons was representatief met betrekking tot het inwonertal van gemeenten (gemeentegrootte) en het aantal ingestroomde fraudevorderingen volgens de BDFS.
Voor de ophoging van het aantal waarschuwingen vanwege non-respons is gebruik gemaakt van de imputatiemethode Random Hot Deck Imputation (predictive mean matching). Hierbij is voor de niet-responderende gemeenten een donorgemeente gezocht die lijkt op de gemeente qua inwoneraantal en het aantal ingestroomde fraudevorderingen.
In 2021 zijn ongeveer 8,4 duizend waarschuwingen gegeven door gemeenten in het kader van de Fraudewet en de Participatiewet. Dit aantal is lager dan in 2020. In dat jaar kwam het geschatte totaal op 9 duizend uit. De daling is waarschijnlijk met name te wijten aan de coronapandemie. Net als in eerdere jaren werd in 2021 het grootste gedeelte (6,8 duizend) van de waarschuwingen gegeven voor schending van de inlichtingenplicht. Daarnaast werden kleinere aantallen waarschuwingen gegeven wegens het niet voldoen aan de arbeidsverplichting, tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, het niet voldoen aan de eis tot het leveren van een tegenprestatie en overige waarschuwingen.
Bijlage 1: Enquête
Bijlage 2: Tabel
Tabel 4.1.1b Aantal waarschuwingen naar soort, 2016 tot en met 2021
Inlichtingen
Vragen over deze publicatie kunnen gestuurd worden aan het CBS onder vermelding van het referentienummer PR001182/3 BDFS-G.