Monitor fosfaat- en stikstofexcretie in dierlijke mest, tweede kwartaal 2022
Over deze publicatie
In opdracht van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) stelt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) na afloop van elk kwartaal van 2022 een berekening op van de fosfaat- en stikstofexcretie van de Nederlandse veestapel. De kwartaalrapportages vormen de basis voor een driemaandelijks ijkmoment.
Deze rapportage is de tweede kwartaalrapportage van 2022 en bevat een momentopname van de fosfaat- en stikstofexcretie naar de stand van de rundveestapel op 1 juli 2022.
1. Inleiding
In opdracht van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) maakt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) na afloop van elk kwartaal van 2022 een prognose van de fosfaat- en stikstofexcretie van de Nederlandse veestapel. Het gaat om momentopnames waarbij de omvang van de rundveestapel is gebaseerd op het aantal dieren in het Identificatie & Registratiesysteem (I&R) na afloop van ieder kwartaal.
In het kader van de stikstofproblematiek hebben de overheid en verschillende sectorpartijen in de melkveehouderij in 2021 afgesproken om op sectorniveau het ruw-eiwitgehalte in het melkveevoerrantsoen in de komende jaren stapsgewijs te verlagen tot maximaal 160 gram ruw-eiwit per kilogram droge stof in 20251). De melkveestapel bestaat uit melkkoeien en het bijbehorende vrouwelijke jongvee. Op verzoek van het ministerie van LNV en sectorpartijen is met ingang van de tweede kwartaalrapportage van 2022 de rapportage uitgebreid met een prognose van het ruw-eiwitgehalte van het melkveevoerrantsoen.
De voorliggende rapportage is de tweede kwartaalrapportage van 2022. In hoofdstuk 2 is een berekening opgenomen van de fosfaat- en stikstofexcretie naar de stand van de rundveestapel in het I&R-register op 1 april 2022. In hoofdstuk 3 is de prognose van het ruw-eiwitgehalte van het melkveevoerrantsoen weergegeven.
Bij het opstellen van de berekeningen is zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek die het CBS hanteert voor de reguliere jaarlijkse verantwoording over de fosfaat- en stikstofexcretie van de Nederlandse veestapel aan de Europese Commissie.
2. Fosfaat- en stikstofexcretie
2.1 Fosfaat- en stikstofexcretie met rundveestapel op peildata I&R
Na afloop van elk kwartaal wordt op basis van beschikbaar gekomen nieuwe en actuele gegevens een berekening opgesteld van de totale fosfaat- en stikstofexcretie van de Nederlandse veestapel. De methodiek sluit aan bij de geharmoniseerde rekenmethodiek die door het CBS wordt toegepast (WUM, 2010; CBS, 2022). De berekeningen vormen een momentopname waarbij de omvang van de rundveestapel is gebaseerd op het aantal dieren in het I&R-register na afloop van ieder kwartaal. De omvang van de rundveestapel in de voorliggende kwartaalrapportage is gebaseerd op het aantal runderen in het I&R-register met de stand op 1 juli 2022. Voor de overige diercategorieën zijn de aantallen in de rapportages afhankelijk van de beschikbaarheid van cijfers uit de Landbouwtelling.
In de kwartaalrapportages wordt steeds gebruik gemaakt van de meest recente gegevens over de omvang van de veestapel, de melkproductie per koe en van gegevens over de beschikbaarheid en de samenstelling van krachtvoer en ruwvoer. De kwartaalrapportages verschijnen ongeveer zes weken na afloop van het kwartaal.
In voorliggende kwartaalrapportage is de berekening gegeven van de fosfaat- en stikstofexcretie van de Nederlandse veestapel naar de situatie op 1 juli 2022. Hierin zijn de volgende gegevens verwerkt:
Veestapel:
- Rundvee: I&R-gegevens per 1 juli 2022 (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland - RVO).
- Varkens, schapen, geiten, paarden, pony’s, pluimvee en konijnen: definitieve cijfers van de Landbouwtelling op de peildatum 1 april 2021, zonder bijtellingen voor leegstand van stallen op de peildatum2). Bij de omvang van de veestapels is het aantal dieren op de peildatum van belang; bijtellingen voor leegstand leiden tot overschatting van het gemiddeld aantal aanwezige dieren.
Voerverbruik en voersamenstelling:
- Krachtvoer voor rundvee: het verbruik van mengvoer voor melkvee is berekend als een voortschrijdend jaartotaal (derde kwartaal 2021 tot en met het tweede kwartaal 2022). Vergeleken met de vorige kwartaalrapportage is het mengvoerverbruik gedaald met 1,0 procent. Ook de hoeveelheden stikstof- en fosfor namen af met respectievelijk 0,3 en 0,8 procent (Nederlandse Vereniging Diervoederindustrie - Nevedi).
Voor vleesvee zijn de N- en P-gehalten van het mengvoer van 2021 gebruikt (RVO). - Het verbruik van graskuil en hooi (uitgedrukt in droge stof) in 2022 is nog niet bekend en daarom gebaseerd op het gemiddelde verbruik in de laatste vijf jaren waarvan definitieve cijfers bekend zijn (2017-2021; CBS en Centrale database KringloopWijzer – CD-KLW) waarbij de jaren met de hoogste en de laagste waarde buiten beschouwing blijven.
- Het verbruik van snijmaïs (uitgedrukt in droge stof) in 2022 is geschat door de opbrengst per hectare in de laatste vijf jaar (2017-2021) te middelen waarbij de jaren met de hoogste en de laagste waarde buiten beschouwing blijven. Deze gemiddelde opbrengst per hectare is vermenigvuldigd met het maïsareaal in 2021 als indicatie voor de beschikbaarheid van snijmaïs in 2022. Het maïsareaal in 2021 is met 5 procent afgenomen ten opzichte van 2020. De maïsopbrengsten per hectare zijn gebaseerd op cijfers uit het Bedrijveninformatienet (BIN) van Wageningen Economic Research (2017-2020) en op cijfers over de akkerbouwproductie van het CBS (2021).
- Ruwvoersamenstelling: de samenstelling van het verbruikte graskuil en snijmaïs wordt bepaald door de samenstelling van de oogsten in 2021 en 2022. Er wordt hierbij van uitgegaan dat de oogst van het vorige jaar voldoende is tot en met de weideperiode van het volgende jaar. De samenstelling van het geoogste ruwvoer in 2021 is gebaseerd op de jaarcijfers van Eurofins Agro. Voor de nog onbekende samenstelling van snijmaïskuil en vers gras in 2022 is het gemiddelde van de laatste vijf jaren aangehouden (Eurofins Agro 2017-2021), waarbij de jaren met de hoogste en de laagste waarde buiten beschouwing blijven. Voor de samenstelling van de totale graskuiloogst in 2022 is uitgegaan van de vuistregel dat deze voor 40% wordt bepaald door de samenstelling van de voorjaarskuilen, voor 40 procent door de zomerkuilen en voor 20 procent door de najaarskuilen. De samenstelling van de voorjaarskuilen van 2022 is bekend. Voor de samenstelling van zomerkuilen en van najaarskuilen is uitgegaan van de gemiddelde samenstellingen van de laatste vijf jaren (Eurofins Agro 2017-2021), waarbij de jaren met de hoogste en de laagste waarde buiten beschouwing blijven.
Overige uitgangspunten:
- Het P-gehalte van melk in 2022 is nog niet bekend en daarom gebaseerd op het gemiddelde van de laatste vijf jaren waarbij de jaren met de hoogste en de laagste waarde buiten beschouwing blijven (referentiemelk; Qlip). De lichaamssamenstelling van dieren en de samenstelling van andere dierlijke producten zijn niet gewijzigd ten opzichte van de vorige kwartaalrapportages.
- De melkproductie per koe is berekend als een voortschrijdend gemiddelde van juli 2021 tot en met juni 2022. De totale melkproductie is de som van de melkleveringen aan fabrieken (RVO) en de melk die achterblijft op de boerderij. De Werkgroep Uniformering berekening Mest en mineralencijfers (WUM) heeft het deel van de melkproductie dat achterblijft op de boerderij recent geactualiseerd waarbij de schatting op basis van RVO-data is vervangen door cijfers van Wageningen Economic Research. Het aandeel van de niet-geleverde melk is hierdoor verhoogd van 1,5 tot 2,1 procent van de totale melkproductie (CBS, 2022). Hierdoor is er een schijnbare toename in deze kwartaalrapportage van de melkproductie per koe van 8790 kilogram naar 8820 kilogram.
- Voor de berekening van de mineralenuitscheiding van varkens, pluimvee en konijnen zijn de definitieve excretiefactoren van 2021 toegepast.
In Tabel 2.1.1 is de omvang van de veestapel weergegeven.
20211) | 4e kwartaalrapportage 20212) | 1e kwartaalrapportage 20223) | 2e kwartaalrapportage 20224) | ||
---|---|---|---|---|---|
Rundvee - melkvee | Vrouwelijk jongvee tot 1 jaar | 451 | 467 | 466 | 475 |
Rundvee - melkvee | Mannelijk jongvee tot 1 jaar | 41 | 46 | 38 | 43 |
Rundvee - melkvee | Vrouwelijk jongvee van 1 jaar en ouder | 465 | 496 | 499 | 491 |
Rundvee - melkvee | Melkkoeien | 1 571 | 1 565 | 1 567 | 1 563 |
Rundvee - melkvee | Fokstieren van 1 jaar en ouder | 15 | 14 | 14 | 14 |
Rundvee - vleesvee | Witvleeskalveren | 619 | 626 | 639 | 593 |
Rundvee - vleesvee | Rosévleeskalveren | 339 | 317 | 337 | 344 |
Rundvee - vleesvee | Vrouwelijk jongvee tot 1 jaar | 32 | 32 | 30 | 35 |
Rundvee - vleesvee | Vleesstieren tot 1 jaar | 42 | 49 | 45 | 47 |
Rundvee - vleesvee | Vrouwelijk jongvee van 1 jaar en ouder | 56 | 46 | 46 | 52 |
Rundvee - vleesvee | Vleesstieren van 1 jaar en ouder | 45 | 48 | 49 | 52 |
Rundvee - vleesvee | Weide- en zoogkoeien | 56 | 65 | 65 | 75 |
Schapen | Ooien | 500 | 500 | 500 | 500 |
Melkgeiten | Melkgeiten ouder dan 1 jaar | 451 | 451 | 451 | 451 |
Paarden | Totaal | 68 | 68 | 68 | 68 |
Pony's | Totaal | 29 | 29 | 29 | 29 |
Varkens | Vleesvarkens | 5 177 | 5 177 | 5 177 | 5 177 |
Varkens | Opfokvarkens | 209 | 209 | 209 | 209 |
Varkens | Zeugen | 812 | 812 | 812 | 812 |
Varkens | Dekberen | 4 | 4 | 4 | 4 |
Pluimvee | Vleeskuikens | 37 928 | 37 956 | 37 928 | 37 928 |
Pluimvee | Opfokouderdieren vleeskuikens | 2 710 | 2 711 | 2 710 | 2 710 |
Pluimvee | Ouderdieren vleeskuikens | 4 663 | 4 656 | 4 663 | 4 663 |
Pluimvee | Opfokleghennen incl. ouderdieren in opfok | 10 593 | 10 575 | 10 593 | 10 593 |
Pluimvee | Leghennen incl. ouderdieren, tot ca. 20 maanden | 30 712 | 30 833 | 30 712 | 30 712 |
Pluimvee | Leghennen ouder dan ca. 20 maanden | 2 902 | 2 913 | 2 902 | 2 902 |
Pluimvee | Eenden | 568 | 569 | 568 | 568 |
Pluimvee | Kalkoenen | 589 | 581 | 589 | 589 |
Konijnen | Voedsters | 38 | 38 | 38 | 38 |
1) Definitieve cijfers op de peildatum 1 april 2021 van de Landbouwtelling, exclusief bijtellingen voor leegstand. Het aantal dieren in tabel 2.1.1 kan afwijken van het aantal in de statlinetabellen van de Landbouwtelling van het CBS. In de statlinetabellen vindt namelijk voor bedrijven met tijdelijke leegstand op de peildatum een bijtelling plaats van het aantal dieren dat normaliter aanwezig is. De bijtelling is van belang voor de bepaling van het bedrijfstype en de economische omvang van de bedrijven. 2) Het aantal runderen heeft betrekking op het aantal in het I&R systeem voor rundvee per 1-1-2022. Het aantal varkens, schapen, geiten, paarden, pony’s, pluimvee, konijnen en pelsdieren zijn de voorlopige aantallen van de Landbouwtelling van 2021. 3) Het aantal runderen heeft betrekking op het aantal dieren in het I&R systeem voor rundvee per 1-4-2022. Het aantal varkens, schapen, geiten, paarden, pony’s, pluimvee en konijnen zijn de definitieve aantallen van de Landbouwtelling van 2021. 4) Het aantal runderen heeft betrekking op het aantal dieren in het I&R systeem voor rundvee per 1-7-2022. Het aantal varkens, schapen, geiten, paarden, pony’s, pluimvee en konijnen zijn de definitieve aantallen van de Landbouwtelling van 2021. |
Tabel 2.1.1 laat zien dat de omvang van de rundveestapel in het tweede kwartaal van 2022 licht is gedaald ten opzichte van de vorige rapportage.
In Tabel 2.1.2 is de samenstelling van de belangrijkste voedermiddelen voor graasdieren weergegeven.
Stikstof | Stikstof | Fosfaat | Fosfaat | |
---|---|---|---|---|
1e kwartaal-rapportage 2022 | 2e kwartaal-rapportage 2022 | 1e kwartaal-rapportage 2022 | 2e kwartaal-rapportage 2022 | |
Mengvoer melkvee (g/kg)1) | 29,3 | 29,5 | 4,30 | 4,31 |
Graskuil oogstjaar 2021 (g/kg droge stof)2) | 25,8 | 25,8 | 3,73 | 3,73 |
Graskuil oogstjaar 2022 (g/kg droge stof)3) | 29,3 | 27,8 | 3,69 | 3,48 |
Snijmaïs oogstjaar 2021 (g/kg droge stof)2) | 11,2 | 11,2 | 1,80 | 1,80 |
Snijmaïs oogstjaar 2022 (g/kg droge stof)3) | 11,8 | 11,8 | 1,83 | 1,83 |
Vers gras 2022 (g/kg droge stof)3) | 31,1 | 31,1 | 3,82 | 3,82 |
1) Bron: Nevedi. 2) Bron: Eurofins Agro. 3) Bron: schatting, zie tekst. |
In Tabel 2.1.3 is de melkproductie per koe per jaar weergegeven. Het cijfer is een voortschrijdend gemiddelde over de voorgaande 12 maanden. De toename van de melkproductie per koe is het gevolg van de hiervoor genoemde actualisatie van het aandeel van de melkproductie dat achterblijft op de boerderij (CBS, 2022). Zonder deze actualisatie zou de melkproductie per koe 8760 kilogram zijn.
2021 | 1e kwartaalrapportage 2022 | 2e kwartaalrapportage 2022 | |
---|---|---|---|
Melkproductie | 8 845 | 8 790 | 8 820 |
N.B. De schijnbare toename in de tweede kwartaalrapportage is het resultaat van een bijgesteld cijfer voor het deel van de melkproductie dat achterblijft op de boerderij. |
In Tabel 2.1.4 is het resultaat weergegeven van de fosfaat- en stikstofexcretie (momentopname) in de kwartaalrapportages.
Fosfaat | Fosfaat | Fosfaat | Stikstof | Stikstof | Stikstof | ||
---|---|---|---|---|---|---|---|
4e kwartaal-rapportage 2021 | 1e kwartaal-rapportage 2022 | 2e kwartaal-rapportage 2022 | 4e kwartaal-rapportage 2021 | 1e kwartaal-rapportage 2022 | 2e kwartaal-rapportage 2022 | ||
Rundvee | Totaal | 83,4 | 87,7 | 85,8 | 312,7 | 308,6 | 302,9 |
Rundvee | Melkvee | 74,1 | 78,1 | 76,2 | 279,6 | 275,0 | 269,0 |
Rundvee | Vleeskalveren | 5,5 | 5,8 | 5,3 | 19,7 | 20,4 | 19,4 |
Rundvee | Overig vleesvee | 3,8 | 3,8 | 4,2 | 13,4 | 13,2 | 14,6 |
Varkens | Totaal | 35,0 | 35,0 | 34,5 | 87,8 | 87,8 | 88,9 |
Pluimvee | Totaal | 23,7 | 23,7 | 23,2 | 52,8 | 52,8 | 54,3 |
Pluimvee | Kippen | 23,1 | 23,0 | 22,6 | 51,5 | 51,4 | 53,0 |
Pluimvee | Kalkoenen | 0,4 | 0,4 | 0,4 | 0,9 | 0,9 | 1,0 |
Pluimvee | Eenden | 0,2 | 0,2 | 0,2 | 0,4 | 0,4 | 0,4 |
Paarden, pony’s, schapen en geiten | Totaal | 7,1 | 7,1 | 6,9 | 21,7 | 21,6 | 21,5 |
Konijnen | Totaal | 0,2 | 0,2 | 0,2 | 0,3 | 0,3 | 0,3 |
Veestapel | Totaal | 149,4 | 153,6 | 150,6 | 475,4 | 471,1 | 467,9 |
1) De omvang van de rundveestapel in de kwartaalrapportages is gebaseerd op de aantallen in het I&R-systeem voor rundvee aan het einde van elk kwartaal. N.B. de momentopnames na afloop van elk kwartaal zijn door veranderingen in de rundveestapel niet representatief voor de fosfaat- en stikstofexcretie in het hele jaar. Daarnaast zijn de waarden van een aantal variabelen in de kwartaalrapportages geschat, zoals het verbruik en de samenstelling van bepaalde voeders, omdat deze gegevens op het moment van rapportage nog niet beschikbaar waren. |
De stikstofexcretie van de melkveesector valt ten opzichte van de eerste kwartaalrapportage van 2022 lager uit en ligt met 269,0 miljoen kg bijna 5 procent onder het sectorplafond van 281,8 miljoen kilogram. De belangrijkste oorzaak voor de daling is het lagere stikstofgehalte van de grasoogst in 2021 wat doorwerkt in de samenstelling van de gevoerde graskuil in 2022. De stikstofexcretie van de gehele veestapel ligt ruim 7 procent onder het stikstofproductieplafond dat door de Europese Commissie is vastgesteld. De fosfaatexcretie van de melkveesector komt volgens de prognose van het tweede kwartaal uit op 76,2 miljoen kilogram, 8,7 miljoen kilogram onder het sectorplafond. De fosfaatexcretie van de gehele veestapel ligt bijna 13 procent onder het fosfaatproductieplafond.
2.2 Fosfaat- en stikstofexcretie met gemiddeld aantal dieren
Na afloop van elk kalenderjaar berekent het CBS achtereenvolgens voorlopige en definitieve cijfers over de fosfaat- en stikstofexcretie van de veestapel. De definitieve cijfers gaan daarbij uit van de excretiefactoren per dier die zijn vastgesteld door de Werkgroep Uniformering berekening Mest- en mineralencijfers (WUM) en het aantal dieren in de Landbouwtelling. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat het aantal dieren op de peildatum 1 april van de Landbouwtelling overeenkomt met het gemiddeld aantal aanwezige dieren in het jaar, behalve in jaren met uitbraken van dierziekten of andere bijzondere omstandigheden.
In Tabel 2.2.1 zijn de definitieve cijfers over de excretie van stikstof en fosfaat in 2021 weergegeven. De cijfers zijn per 30 juni 2022 gepubliceerd in de databank Statline van het CBS.
Fosfaat | Fosfaat | Stikstof | Stikstof | ||
---|---|---|---|---|---|
2020 | 2021 | 2020 | 2021 | ||
Rundvee | Totaal | 82,7 | 83,0 | 320,1 | 305,9 |
Rundvee | Melkvee | 73,6 | 73,7 | 286,5 | 273,0 |
Rundvee | Vleeskalveren | 5,7 | 5,7 | 20,3 | 19,8 |
Rundvee | Overig vleesvee | 3,4 | 3,6 | 13,4 | 13,1 |
Varkens | Totaal | 36,7 | 35,0 | 91,8 | 88,9 |
Pluimvee | Totaal | 24,1 | 23,7 | 54,7 | 54,3 |
Pluimvee | Kippen | 23,4 | 23,1 | 53,3 | 53,0 |
Pluimvee | Kalkoenen | 0,4 | 0,4 | 0,9 | 1,0 |
Pluimvee | Eenden | 0,3 | 0,2 | 0,5 | 0,4 |
Paarden, pony’s, schapen en geiten | Totaal | 6,7 | 7,1 | 21,7 | 21,6 |
Konijnen | Totaal | 0,6 | 0,2 | 1,2 | 0,3 |
Veestapel | Totaal | 150,7 | 149,0 | 489,4 | 471,0 |
Het cijfer van de fosfaatexcretie in 2021 van de totale veestapel ligt met 148,0 miljoen kg fosfaat ruim 14 procent onder het plafond van 172,9 miljoen kg. De stikstofexcretie komt met 471,0 miljoen kg bijna 7 procent lager uit dan het plafond van 504,4 miljoen kg. De stikstofexcretie van de melkveesector daalde van 286,5 miljoen kilogram in 2020 tot 273,0 miljoen kilogram in 2021, ruim 3 procent onder het sectorplafond. De belangrijkste oorzaak hiervoor is het lagere stikstofgehalte in de graskuiloogst van 2021.
3. Ruw-eiwitgehalte van het melkveerantsoen
In het kader van de stikstofproblematiek hebben de overheid en verschillende sectorpartijen in de melkveehouderij in 2021 afgesproken om op sectorniveau het ruw-eiwitgehalte in het melkveevoerrantsoen in de komende jaren stapsgewijs te verlagen tot maximaal 160 gram ruw-eiwit per kilogram droge stof in 2025. De melkveestapel bestaat uit melkkoeien en het bijbehorende vrouwelijke jongvee.
Met ingang van de tweede kwartaalrapportage van 2022 is de rapportage uitgebreid met een prognose van het ruw-eiwitgehalte van het melkveevoerrantsoen. De uitgangspunten in de prognose van het ruw-eiwitgehalte zijn opgenomen in Paragraaf 2.1 onder Voerverbruik en voersamenstelling. In Tabel 3.1 is de prognose voor 2022 weergegeven op basis van de resultaten van het tweede kwartaal.
2021 | 1e kwartaal-rapportage 2022 | 2e kwartaal-rapportage 2022 | |
---|---|---|---|
Melkveevoerrantsoen (melkkoeien en jongvee) | 165 | . | 162 |
Experts uit onderzoek en bedrijfsleven geven aan dat de daling van het ruw-eiwitgehalte in de rantsoenen vanaf 2018 zich voortzet in 2022. Onder andere lagere ruw-eiwitgehalten van graskuil dragen bij aan lagere ruw-eiwitgehalten van de rantsoenen. Verder geven de experts aan dat de dalende trend aansluit bij het beeld dat melkveehouders, samen met hun adviseurs, momenteel veel aandacht besteden aan het optimaliseren van de rantsoenen. Dat komt mede tot uitdrukking in het (historisch gezien) relatief lage niveau van het ruw-eiwitgehalte van de voorjaarskuilen van 2022.
4. Referenties
WUM (2010). Gestandaardiseerde berekeningsmethode voor dierlijke mest en mineralen. Standaardcijfers 1990-2008. Werkgroep Uniformering berekening Mest- en mineralencijfers (redactie C. van Bruggen). CBS, PBL, LEI-Wageningen UR, Wageningen UR-Livestock Research, ministerie van LNV en RIVM. CBS, Den Haag.