Auteur: Annemieke Vermeulen, Rianne Kraaijeveld

Financiële kengetallen zorginstellingen 2020

Over deze publicatie

Beschrijving van financiële kengetallen van zorginstellingen over het jaar 2020, waarmee het mogelijk is individuele zorginstellingen te benchmarken.

Samenvatting

In dit rapport zijn zorginstellingen op basis van de waarden van een groot aantal financiële kengetallen over het jaar 2020 ingedeeld in 10 gelijke groepen of decielen. Door vergelijking van de waarden van een individuele zorginstelling met de grenswaarden behorende bij deze decielen, kan de financiële positie van deze instelling afgezet worden tegen die van een groep van vergelijkbare instellingen (benchmark). Tevens is een analyse gemaakt van de ontwikkeling van de rentabiliteit, het weerstandsvermogen, de solvabiliteit, de current ratio en de omloopsnelheid kapitaal over de jaren 2016 tot en met 2020. Ook is over deze periode de ontwikkeling van de kosten per arbeidsjaar van zorginstellingen in de care-sector berekend.

Het resultaat uit gewone bedrijfsvoering is bij cure-instellingen lager dan bij careinstellingen. Bij de algemene ziekenhuizen is het verschil in winstpercentage tussen de afzonderlijke instellingen veel kleiner. De grootste spreiding is zichtbaar bij de thuiszorg.

Het gemiddelde resultaat gewone bedrijfsvoering (ongewogen) van zorginstellingen stijgt van 3,0 procent in 2019 naar 3,6 procent in 2020. Deze ontwikkeling wordt voornamelijk door de care-sector bepaald, waar een stijging zichtbaar is. Bij de cure is daarentegen een daling zichtbaar van het gemiddeld resultaat gewone bedrijfsvoering. Het weerstandsvermogen en de gemiddelde solvabiliteit van zorginstellingen daalt licht ten opzichte van 2019. Het Waarborgfonds voor de zorg acht voor de zorginstellingen een weerstandsvermogen van minimaal 15 procent wenselijk. De analyse laat zien dat minimaal 20 procent van alle zorginstellingen deze norm in 2020 niet haalt. Alle sectoren hebben een current ratio van ruim boven de 100 procent, waarmee zij in staat zijn om de kortlopende verplichtingen te betalen. De instellingen in de care-sector hebben gemiddeld een hogere current ratio dan de instellingen in de cure-sector. Dit geldt ook voor de omloopsnelheid kapitaal.

De ontwikkelingen van de bedrijfskosten per arbeidsjaar in care-instellingen laten weinig grote verschuivingen zien. Er is een lichte stijging in de mediane bedrijfskosten per arbeidsjaar zichtbaar, die met name toe te schrijven is aan de sector verpleging en verzorging. De spreiding van de bedrijfskosten per arbeidsjaar binnen de care-sector is het grootst bij thuiszorginstellingen.

1. Inleiding

Voor de beoordeling van de financiële resultaten van individuele zorginstellingen heeft het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) behoefte aan vergelijkingscijfers van de gehele zorgsector en diens deelsectoren, waarmee via een zogenaamde benchmark inzicht kan worden gegeven in de relatieve prestaties.

Het ministerie van VWS heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gevraagd de vergelijkingscijfers voor de benchmark te maken op basis van de jaarrekeningen van zorginstellingen over 2020 zoals het CBS dat al eerder heeft gedaan voor de verslagjaren 2009 t/m 2019 (zie literatuur en bronnen).

Aanvullend op de vergelijkingscijfers voor 2020 t.b.v. de benchmark wordt weergegeven hoe de kengetallen resultaat gewone bedrijfsvoering, weerstandsvermogen, solvabiliteit, current ratio en omloopsnelheid kapitaal zich ontwikkelen over de periode 2016 tot en met 2020 en wordt er een overzicht gegeven van de ontwikkeling van de bedrijfskosten per arbeidsjaar in de care-sector.

2. Beschrijving van het onderzoek

2.1 Populatie

Voor de berekening van de vergelijkingscijfers voor de benchmark en de analyse is gebruik gemaakt van de jaarrekeningen 2020 zoals aangeleverd in de web-enquête DigiMV. De vergelijkingscijfers voor de benchmark zijn alleen gebaseerd op zorginstellingen waarvan (gecorrigeerde) DigiMV-data of data ontleend aan jaarrekeningen beschikbaar is.

De populatie in dit onderzoek bestaat uit zorgconcerns die als hoofdactiviteit Geestelijke Gezondheidszorg met overnachting (GGZ), Gehandicaptenzorg (GHZ), Verpleeghuis- en Verzorgingshuiszorg (V&V), Thuiszorg (T) en Ziekenhuiszorg (ZKH) hebben. Hierbij wordt in sommige tabellen de ziekenhuiszorg nog uitgesplitst naar universitaire medische centra (UMC’s), algemene ziekenhuizen en categorale ziekenhuizen inclusief revalidatieinstellingen.

2.2 Onderzoeksmethode

De vergelijkingscijfers voor de benchmark bestaan uit een set grenswaarden van de financiële kengetallen per sector. Hierbij zijn de waarden van de kengetallen van de zorginstellingen per sector gesorteerd van laag naar hoog en vervolgens opgedeeld in 10 gelijke groepen of decielen. De grenswaarden zijn: de hoogste waarden van het 1e, 2e, 5e, 8e en 9e deciel. Ter toelichting; de grenswaarde van het 8e deciel geeft de waarde aan waarbij 80 procent van de instellingen in de sector lager scoort en 20 procent van de instellingen hoger.
In het rapport betreft het gemiddelde in de meeste tabellen de ongewogen gemiddelde waarde van alle concerns in de sector, waarbij iedere individuele zorginstelling even zwaar meetelt.

Voor de grenswaarden ‘Weerstandsvermogen’, ‘Solvabiliteit’, ‘Quickratio’, ‘Current ratio’ en ‘Rentabiliteit’ is tevens het gewogen gemiddelde per sector opgenomen. Het gewogen gemiddelde betreft het gemiddelde op basis van de totalen per variabele voor de betreffende sector.

Bij de sectoren UMC’s en categorale ziekenhuizen kunnen niet alle decielscores worden weergegeven. Het CBS publiceert geen informatie die herleidbaar is tot individuele instellingen. Daarom is gekozen voor het publiceren van waarden die gebaseerd zijn op minstens vijf instellingen. Bij de UMC’s en de categorale ziekenhuizen heeft dit tot gevolg dat alleen het gemiddelde wordt weergegeven. In sommige gevallen kan een kengetal door bijvoorbeeld een klein eigen vermogen of door weinig personeel in loondienst, een extreem grote of kleine waarde aannemen. Deze waarden zijn niet in de tabellen meegenomen.

De financiële kengetallen zijn gebaseerd op een benchmarkmodel van VWS (zie bijlage 1). De berekening is als volgt:

2.2.1 Berekening kengetallen, 2020
KengetalBerekening
Resultaat gewone bedrijfsvoering (EBT)Resultaat voor belastingen / Totale bedrijfsopbrengsten * 100%
Financiële baten en lastenFinancieel resultaat / Totale bedrijfsopbrengsten * 100%
Winst voor interest en belastingen (EBIT)Resultaat voor belasting - Financieel resultaat / Totale bedrijfsopbrengsten * 100%
Winst voor interest, belastingen en afschrijvingen (EBITDA)(Resultaat voor belasting - Financieel resultaat - Afschrijvingen op vaste activa) / Totale bedrijfsopbrengsten * 100%
Rendement op geïnvesteerd vermogenOperationele marge x Omloopsnelheid kapitaal
Operationele marge100% - (Operationele kosten + Afschrijvingen)
Operationele kostenKosten personeel in loondienst + Kosten personeel niet in loondienst + Overige kosten
Kosten personeel in loondienst(Totaal arbeidskosten + Overige personeelskosten) / Totale bedrijfsopbrengsten * 100%
Kosten personeel niet in loondienstKosten uitzendkrachten en overige inleen / Totale bedrijfsopbrengsten * 100%
Overige kostenTotaal niet eerder genoemde bedrijfskosten / Totale bedrijfsopbrengsten * 100%
Hotelmatige kostenVoeding- en hotelmatige kosten / Totale bedrijfsopbrengsten * 100%
Algemene kostenAlgemene kosten / Totale bedrijfsopbrengsten * 100%
Cliënt- en bewonergebonden kostenCliënt- en bewonergebonden kosten / Totale bedrijfsopbrengsten * 100%
Onderhoud- en energiekostenOnderhoud- en energiekosten / Totale bedrijfsopbrengsten * 100%
Niet eerder genoemde kosten(Huur en operationele leasing kapitaalgoederen + Andere bedrijfskosten) / Totale bedrijfsopbrengsten * 100%
AfschrijvingAfschrijvingen op vaste activa / Totale bedrijfsopbrengsten * 100%
Omloopsnelheid kapitaalTotale bedrijfsopbrengsten / Totaal activa
Vaste activa(Immateriële vaste activa + Materiële vaste activa + Financiële vaste activa) / Totale bedrijfsopbrengsten * 100%
Vlottende activa(Voorraden + Onderhanden werk u.h.v. DBC's + Kortlopende vorderingen + Financieringstekort + Effecten + Liquide middelen) / Totale bedrijfsopbrengsten * 100%
WeerstandsvermogenEigen vermogen / Totale bedrijfsopbrengsten * 100%
SolvabiliteitEigen vermogen / Totaal activa * 100%
Quickratio1)(Kortlopende vorderingen + Effecten + Liquide middelen) / Kortlopende schulden * 100%
Currentratio1)(Voorraden + Onderhanden werk u.h.v. DBC's + Kortlopende vorderingen + Effecten + Liquide middelen) / Kortlopende schulden * 100%
RentabiliteitResultaat voor belastingen / Eigen vermogen * 100%
Bron: CBS.
1) Het financieringsoverschot of -tekort is buiten beschouwing gelaten.

2.3 Bronnen

2.3.1 Web-enquête DigiMV (CIBG)

Zorginstellingen die geheel of gedeeltelijk gefinancierd worden uit de Zvw of de Wlz (voorheen de AWBZ) moeten vanaf 2007 ieder jaar verantwoording afleggen over de manier waarop zij hun geld besteden. Die verantwoording doen ze aan de hand van de ‘Jaarverantwoording Zorg en Jeugd’, die door het CIBG wordt verzameld. De Jaarverantwoording bestaat o.a. uit een (model)jaarrekening en kwantitatieve variabelen in het portaal DigiMV. DigiMV bevat tevens een sectorspecifieke opvraag (bijv. productiegegevens) en gegevens over langlopende leningen.

2.3.2 Gaafgemaakte DigiMV-data (CBS)

Vanaf 2015 wordt de voormalige AWBZ-zorg gefinancierd uit andere wetten: de Wet langdurige zorg (Wlz), Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), Zorgverzekeringswet (Zvw) en Jeugdwet. De opbrengstenstructuur van zorginstellingen is daardoor gewijzigd en om die reden is bij de statistiek Zorginstellingen overgegaan op een volledige dekking van de beschouwde populaties inclusief privaatgefinancierde zorg. Van de kleine ondernemingen1) worden vanaf 2015 slechts enkele variabelen omtrent werknemers en zelfstandigen gepubliceerd. Verder worden vanaf 2015 de dagbehandelcentra voor geestelijke gezondheidszorg (GGZ) niet meer in de statistiek zorginstellingen beschreven, maar meegenomen in de statistiek zorgpraktijken bij het onderdeel praktijken van psychiaters en dagbehandelcenta voor de GGZ. Hierdoor wordt bij de statistiek Zorginstellingen voor de GGZ vanaf 2015 uitsluitend de populatie GGZ met overnachting gevolgd.

Het CBS heeft vanaf 2006 geaggregeerde statistieken samengesteld over zorginstellingen op basis van DigiMV-data (zie literatuur en bronnen). Waar nodig is de data door het CBS op basis van diverse controles gecorrigeerd en/of aangevuld. Zorginstellingen zonder DigiMV-opgave zijn in de statistiek verwerkt door ophoging van de beschikbare data. Voor 2015 ging dit op basis van het wettelijk budget, vanaf 2015 gaat dit op basis van de banengegevens van de Polisadministratie van de Belastingdienst en het UWV.

Zorginstellingen worden in de DigiMV-data op concernniveau weergegeven. Naast de hoofdactiviteit van het concern worden ook alle nevenactiviteiten meegenomen in de statistische beschrijving. Dit betekent bijvoorbeeld dat een concern dat naast een ziekenhuis ook een klein verpleeghuis heeft, in zijn geheel op basis van hoofdactiviteit als ziekenhuis is getypeerd.

Bij de indeling naar sectoren wordt uitgegaan van de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) zoals die wordt gehanteerd in de StatLinetabel ‘Zorginstellingen; financiën en personeel naar SBI’ (zie literatuur en bronnen). In deze StatLinetabel wordt verpleging, verzorging en thuiszorg (VVT) als één sector gerekend. Om voor dit rapport toch gegevens voor de V&V enerzijds en de thuiszorg anderzijds te berekenen, is deze sector gesplitst. Voor de splitsing in typering van VVT-concerns naar V&V en T wordt in eerste instantie naar de SBI-typering gekeken. Wanneer het zwaartepunt van de Wlz-declaraties van een V&V-concern bij de thuiszorg lag, wordt deze echter gecorrigeerd naar T. En wanneer het zwaartepunt van de Wlz-declaraties van een thuiszorg-concern bij verpleging en verzorging lag, wordt deze gecorrigeerd naar V&V. In enkele gevallen wordt tevens n.a.v. analyse-uitkomst en/of beschikbare aanvullende brongegevens de typering handmatig aangepast.

1) Ondernemingen die geen enkele bedrijfseenheid bevatten met meer dan 10 werknemers en geen enkele bedrijfseenheid met bedrijfsopbrengsten van meer dan 700.000 euro en geen enkele bedrijfseenheid met totaal activa van meer dan 350.000 euro. Dit ter onderscheid van de grote en middelgrote ondernemingen.

3. Benchmark 2020

In dit hoofdstuk worden de kengetallen resultaat gewone bedrijfsvoering (EBT), winst voor interest, belasting en afschrijving (EBITDA), rendement op geïnvesteerd vermogen, solvabiliteit en rentabiliteit voor het jaar 2020 beschreven.

De kengetallen van de thuiszorginstellingen zijn vanwege de aard van hun werkzaamheden vaker afwijkend van de waarden in andere sectoren. Doordat de zorg extramuraal wordt geleverd zijn de vaste activa veel lager dan in sectoren met intramurale zorg. Dat geldt ook voor de hotelmatige-, cliëntgebonden-, onderhoud- en energiekosten en de afschrijvingskosten. Daarnaast valt op dat vergeleken met de andere sectoren binnen de care-sector, een relatief groot deel van de thuiszorginstellingen gebruik maakt van personeel dat niet in loondienst is (zie ook tabel 7.1.3 en 7.1.4 van de tabellenbijlage).

3.1 Populatie

In tabel 3.1.1 is een overzicht gegeven van het aantal concerns volgens de CBS-statistiek Zorginstellingen en het aantal concerns in de benchmark. In de benchmark zijn gegevens van 946 (concerns van) zorginstellingen beschikbaar. Dat is 54,7 procent van de totale populatie die bestaat uit 1 730 instellingen. In termen van de bedrijfsopbrengsten bedraagt de dekking van de benchmark 97,4 procent. Dat wil zeggen dat vooral kleine ondernemingen niet in de benchmark vertegenwoordigd zijn.

3.1.1 Dekking van de benchmark per sector, 2020*
Totaal aantal concernsTotaal bedrijfsopbrengsten (mln euro)Aantal concerns in benchmarkBedrijfsopbrengsten in benchmark (mln euro)
Zorgsector totaal1 73072 179 94670 330
Totaal Cure (excl. GGZ-Zvw) 8232 103 8231 966
Universitair medische centra 810 134 810 134
Algemene ziekenhuizen 5720 401 5720 264
Categorale ziekenhuizen 171 568 171 568
Totaal Care (incl. GGZ-Zvw)1 64840 076 86438 364
Geestelijke gezondheidszorg 1416 677 1016 609
Gehandicaptenzorg 50111 509 24911 135
Verpleging, verzorging en thuiszorg1 00621 890
Verpleging en verzorging 32419 070
Thuiszorg 1901 550
Bron: CBS.
* Voorlopige cijfers.

3.2 Resultaat gewone bedrijfsvoering (EBT)

Het kengetal resultaat gewone bedrijfsvoering (EBT) geeft aan hoe groot het resultaat voor belasting is ten opzichte van de bedrijfsopbrengsten. Zorginstellingen hebben traditioneel een relatief lage winstmarge.

3.2.1 Spreiding van het resultaat uit gewone bedrijfsvoering (EBT) per sector, 2020
 1e deciel (%)2e deciel (%)gemiddelde (%)8e deciel (%)9e deciel (%)
Algemene ziekenhuizen0,30,61,62,12,7
Geestelijke gezondheidszorg-2,2-0,21,95,48,1
Gehandicapten zorg-0,90,54,68,313,6
Verpleging en verzorging0,21,03,65,88,7
Thuiszorg-4,5-0,14,09,512,4

In figuur 3.2.1 is de spreiding van het resultaat uit gewone bedrijfsvoering als percentage van de bedrijfsopbrengsten weergegeven. Opvallend is hier dat de spreiding erg uiteen loopt. Zo heeft 80 procent van de algemene ziekenhuizen in 2020 een resultaat tussen 0,3 en 2,7 procent van de bedrijfsopbrengsten, waar 80 procent van de instellingen binnen de gehandicaptenzorg een resultaat tussen de –0,9 procent en 13,6 procent behalen. Bij thuiszorginstellingen loopt deze marge zelfs van –4,5 (1e deciel) tot 12,4 procent (9e deciel).

3.3 Winst voor interest, belasting en afschrijving (EBITDA)

Het kengetal winst voor interest, belasting en afschrijving (EBITDA) geeft aan hoe groot het resultaat voor belasting minus het financieel resultaat en de afschrijvingen op vaste activa is ten opzichte van de bedrijfsopbrengsten. Het wordt gebruikt als maatstaf voor de winst die een onderneming maakt met de operationele activiteiten zonder dat hier de opbrengsten en kosten van financiering in verwerkt zitten.

3.3.1 Spreiding van de winst voor interest, belasting en afschrijving (EBITDA) per sector, 2020
 1e deciel (%)2e deciel (%)gemiddelde (%)8e deciel (%)9e deciel (%)
Algemene ziekenhuizen6,06,68,39,610,5
Geestelijke gezondheidszorg-1,01,44,98,410,7
Gehandicapten zorg0,82,88,311,618,1
Verpleging en verzorging2,24,08,211,714,3
Thuiszorg-2,60,45,310,713,3

De spreiding van de winst voor interest, belasting en afschrijving (EBITDA) als percentage van de bedrijfsopbrengsten laat eenzelfde beeld zien als het resultaat gewone bedrijfsvoering (zie figuur 3.3.1). Wel zijn de afschrijvingen en rentelasten verhoudingsgewijs hoog bij de algemene ziekenhuizen. Ten opzichte van het resultaat uit gewone bedrijfsvoering, is de gemiddelde winst voor interest, belasting en afschrijving (EBITDA) daar een factor 5 hoger.

3.4 Rendement op geïnvesteerd vermogen

Voor het kengetal rendement op geïnvesteerd vermogen wordt de operationele marge vermenigvuldigd met de omloopsnelheid van het kapitaal. Dit kengetal geeft de mate van efficiency in de bedrijfsvoering aan.

3.4.1 Spreiding van het rendement op geïnvesteerd vermogen per sector, 2020
 1e deciel (%)2e deciel (%)gemiddelde (%)8e deciel (%)9e deciel (%)
Algemene ziekenhuizen1,31,93,54,45,3
Geestelijke gezondheidszorg-3,5-0,45,012,021,7
Gehandicapten zorg-1,01,79,016,525,6
Verpleging en verzorging1,12,56,18,614,5
Thuiszorg-14,2-0,111,824,234,3

Het (ongewogen) gemiddelde rendement op geïnvesteerd vermogen bedraagt 8,1 procent in de care-sector en 3,0 in de cure-sector (zie tabellen 7.1.3 en 7.1.4 van de tabellenbijlage). Binnen die sectoren bestaan grote verschillen in de spreiding van het rendement (zie figuur 3.4.1). Bij 80 procent van de algemene ziekenhuizen ligt het rendement op het geïnvesteerde vermogen tussen de 1,3 en 5,3 procent. Bij 80 procent van de instellingen binnen de care-sector ligt dit tussen de -2,1 en 25,2 procent. Ook hier is de spreiding het grootst bij thuiszorginstellingen, waar het rendement op geïnvesteerd vermogen ligt tussen de –14,2 en 34,3 procent.

3.5 Solvabiliteit

Het kengetal solvabiliteit geeft aan in welke mate een onderneming op een bepaald moment in staat is om aan de totale verplichtingen te voldoen. De solvabiliteit wordt berekend door het eigen vermogen te delen door het balanstotaal.

3.5.1 Spreiding van de solvabiliteit per sector, 2020
 1e deciel (%)2e deciel (%)gemiddelde (%)8e deciel (%)9e deciel (%)
Algemene ziekenhuizen22,124,932,740,743,7
Geestelijke gezondheidszorg14,322,440,664,974,4
Gehandicapten zorg17,929,245,669,576,5
Verpleging en verzorging21,729,041,656,865,4
Thuiszorg-5,39,229,057,167,1
 

De solvabiliteit van de instellingen in de care-sector is hoger dan die van de cure-sector. Klaarblijkelijk hebben instellingen in de care-sector meer mogelijkheden om eigen vermogen op te bouwen en daarmee financiële risico’s op te vangen. Bij de sector GHZ heeft bijvoorbeeld 10 procent van de instellingen een solvabiliteit van meer dan 76,5 procent, terwijl de grenswaarde solvabiliteit van de 10 procent hoogst scorende algemene ziekenhuizen op 43,7 procent  ligt. Verder heeft de care-sector een grotere spreiding in de solvabiliteit dan de algemene ziekenhuizen.

3.6 Rentabiliteit

Ten slotte geeft het kengetal rentabiliteit aan hoe groot het resultaat voor belasting is ten opzichte van het eigen vermogen. Zo geeft de rentabiliteit de verhouding aan tussen het inkomen en het vermogen waarmee dit inkomen is verdiend.

3.6.1 Spreiding van de rentabiliteit per sector, 2020
 1e deciel (%)2e deciel (%)gemiddelde (%)8e deciel (%)9e deciel (%)
Algemene ziekenhuizen1,02,36,39,511,8
Geestelijke gezondheidszorg-7,1-0,823,140,865,8
Gehandicapten zorg-4,91,827,037,366,1
Verpleging en verzorging1,43,911,219,834,3
Thuiszorg-47,2-0,524,487,8129,1
 

Uit figuur 3.6.1 blijkt dat de spreiding van de rentabiliteit relatief gering is bij de algemene ziekenhuizen. Grote variatie in de winstgevendheid is wederom zichtbaar bij de thuiszorginstellingen, waarbij 10 procent van de instellingen een winstmarge heeft kleiner dan –47,2 procent en 10 procent groter dan 129,1 procent.

4. Ontwikkelingen 2016-2020

In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling van de kengetallen resultaat gewone bedrijfsvoering (EBT), weerstandsvermogen, solvabiliteit, current ratio en omloopsnelheid kapitaal over de jaren 2016 tot en met 2020 beschreven.

4.1 Populatie

De onderzoekspopulatie bestaat uit alle (concerns van) zorginstellingen waarvan de benodigde financiële gegevens zijn aangeleverd via DigiMV. In termen van de totale bedrijfsopbrengsten bedraagt de dekking van de zorginstellingen in deze analyse 97,4 procent van de totale bedrijfsopbrengsten in alle zorgsectoren.

4.1.1a Dekking van de benchmark per sector per jaar naar het aantal concerns, 2016-2020*
20162017201820192020*
Zorgsector totaal8449181009964946
Totaal Cure (excl. GGZ-Zvw)8885858282
Universitair medische centra88888
Algemene ziekenhuizen6159595757
Categorale ziekenhuizen 1918181717
Totaal Care (incl. GGZ-Zvw)756833924882864
Geestelijke gezondheidszorg 10210710899101
Gehandicaptenzorg 172219252258249
Verpleging, verzorging en thuiszorg
Verpleging en verzorging 311338343340324
Thuiszorg171169221185190
Bron: CBS.
* Voorlopige cijfers.

4.1.1b Dekking van de benchmark per sector per jaar naar het aandeel in de totale bedrijfsopbrengsten, 2016-2020*
2016 (%)2017 (%)2018 (%)2019 (%)2020* (%)
Zorgsector totaal98,399,098,698,297,4
Totaal Cure (excl. GGZ-Zvw)99,8100,0100,0100,099,6
Universitair medische centra100,0100,0100,0100,0100,0
Algemene ziekenhuizen100,0100,0100,0100,099,3
Categorale ziekenhuizen 95,899,8100,0100,0100,0
Totaal Care (incl. GGZ-Zvw)97,098,197,596,895,7
Geestelijke gezondheidszorg 98,999,499,497,299,0
Gehandicaptenzorg 97,898,698,698,496,8
Verpleging, verzorging en thuiszorg95,997,496,295,794,2
Verpleging en verzorging
Thuiszorg
Bron: CBS.
* Voorlopige cijfers.

4.2 Resultaat gewone bedrijfsvoering (EBT)

Het kengetal resultaat gewone bedrijfsvoering (EBT) geeft aan hoe groot het resultaat voor belasting is ten opzichte van de bedrijfsopbrengsten. Zorginstellingen hebben traditioneel een relatief lage winstmarge.

Tabel 7.2.1 van de tabellenbijlage laat zien dat het gemiddelde resultaat van de totale zorgsector van 2,1 procent in 2016 toenam tot 3,7 procent in 2017 en 4,2 procent in 2018, om in 2019 weer te dalen naar 3,0 procent. In 2020 groeit het EBT naar 3,6 procent. De waarschijnlijke oorzaak van de de lagere EBT in 2016 zijn de hogere personeelskosten in dat jaar door structurele cao-loonsverhogingen en een nieuwe cao-regeling over de onregelmatigheidstoeslag. Deze regeling is met terugwerkende kracht ingevoerd vanaf 2012, waardoor in 2016 een extra kostenpost is ontstaan. Het resultaat van de care-instellingen kent eenzelfde ontwikkeling met een EBT van 2,2 procent in 2016, een stijging naar 3,9 procent in 2017 en 4,5 procent in 2018, een afname in 2019 naar 3,2 procent, vervolgd door een toename naar 3,8 procent in 2020. De sector GGZ laat vanaf 2016 echter een dalende trend zien.
Bij de cure-instellingen schommelt het gemiddelde resultaat in de jaren 2016 t/m 2020 tussen de 1,4 en 1,8 procent. Bij de UMC’s is er, na een kleine stijging tussen 2016 en 2017, een sterke daling te zien van het resultaat, van 2,7 procent in 2017 tot 0,6 procent in 2020. Bij de algemene ziekenhuizen is het EBT wel stabiel in de periode 2016 t/m 2020, rond de 1,6 procent.

4.2.1 Ontwikkeling van het gemiddelde resultaat (EBT) per sector, 2016-2020
 2016 (%)2017 (%)2018 (%)2019 (%)2020 (%)
Algemene ziekenhuizen1,61,71,61,61,6
Geestelijke gezondheidszorg3,63,53,32,71,9
Gehandicapten zorg4,34,55,54,04,6
Verpleging en verzorging-0,32,43,02,43,6
Thuiszorg3,76,46,13,74,0

Het gemiddelde resultaat uit gewone bedrijfsvoering van de cure-instellingen is in 2020 gedaald ten opzichte van 2019. Daarentegen is het gemiddelde resultaat van de care-instellingen gestegen ten opzichte van 2019 (zie tabellen 7.2.1 en 7.2.2 van de tabellenbijlage). De instellingen voor gehandicaptenzorg vormen in 2020 de sector met het hoogste gemiddelde resultaat. In 2016 en 2019 was het gemiddelde resultaat van de instellingen voor gehandicaptenzorg ook al het hoogste binnen de zorgsectoren. In 2017 en 2018 was het gemiddelde resultaat van de thuiszorginstellingen het hoogst.

4.3 Weerstandsvermogen

In dit rapport onderscheiden we twee benaderingen voor solvabiliteit. In de zorg wordt de solvabiliteit veelal berekend door het eigen vermogen te delen door de totale bedrijfsopbrengsten. Deze maat, aangeduid met weerstandsvermogen, geeft aan of in geval van faillissement er voldoende eigen vermogen is om de leningen te kunnen aflossen. Het Waarborgfonds voor de zorg (WfZ) acht voor de zorginstellingen een weerstandsvermogen van minimaal 15 procent wenselijk. Minimaal 20 procent van de instellingen voldoet echter niet aan de vermogenseisen van het WfZ (zie ook tabellen 7.2.3 en 7.2.4 van de tabellenbijlage).

4.3.1 Ontwikkeling van het gemiddelde weerstandsvermogen per sector, 2016-2020
 2016 (%)2017 (%)2018 (%)2019 (%)2020 (%)
Algemene ziekenhuizen22,023,524,725,725,9
Geestelijke gezondheidszorg24,526,227,628,625,7
Gehandicapten zorg29,434,533,132,233,0
Verpleging en verzorging32,333,434,833,433,6
Thuiszorg13,416,615,614,313,9

Het (ongewogen) gemiddelde weerstandsvermogen van de totale zorgsector is van 2019 op 2020 licht afgenomen van 28,4 procent naar 28,1 procent (zie tabel 7.2.3 en 7.2.4 van de tabellenbijlage). Deze daling is voornamelijk terug te vinden bij de sector geestelijke gezondheidszorg. Bij de GGZ daalt het gemiddelde weerstandsvermogen van 28,6 procent naar 25,7 procent. Bij de overige sectoren is het verschil in weerstandsvermogen tussen 2019 en 2020 kleiner. Bij de sector V&V stijgt het weerstandsvermogen van 33,4 procent naar 33,6 procent en bij de sector thuiszorg daalt het cijfer van 14,3 naar 13,9 procent. Het gemiddelde weerstandsvermogen van de sector GHZ stijgt van 32,2 procent tot 33,0 procent. Het gemiddelde weerstandsvermogen voor de cure-sector blijft vrijwel gelijk: 27,1 procent in 2019 en 27,2 procent in 2020. In de jaren daarvoor waren grotere toenames te zien. Binnen de cure-sector scoren de algemene ziekenhuizen in 2020 gemiddeld 25,9 procent, de categorale ziekenhuizen 29,8 procent en de UMC’s 30,7 procent.

4.4 Solvabiliteit

De tweede manier om solvabiliteit te berekenen is door het eigen vermogen te delen door het balanstotaal. Dit geeft aan in welke mate een onderneming op een bepaald moment in staat is om aan haar totale verplichtingen te voldoen. Dit is de definitie die het meest gangbaar is in de bedrijfseconomie en daarom aangeduid wordt met solvabiliteit.

4.4.1 Ontwikkeling van de gemiddelde solvabiliteit per sector, 2016-2020
 2016 (%)2017 (%)2018 (%)2019 (%)2020 (%)
Algemene ziekenhuizen25,027,329,531,432,7
Geestelijke gezondheidszorg38,139,043,946,440,6
Gehandicapten zorg40,744,645,145,645,6
Verpleging en verzorging34,937,341,041,441,6
Thuiszorg28,132,232,432,829,0

We zien in 2020, ten opzichte van 2019, een wisselend patroon in de ontwikkeling van de solvabiliteit bij de verschillende sectoren, waarbij de cure-sector gemiddeld lager scoort dan de care-sector. Binnen de care-instellingen varieert de solvabiliteit tussen de 29,0 procent bij sector thuiszorg en 45,6 procent binnen de gehandicaptenzorg. Binnen de cure-sector loopt de solvabiliteit uiteen van 32,7 procent bij algemene ziekenhuizen tot 35,4 procent bij de UMC’s (zie ook tabellen 7.2.5 en 7.2.6 van de tabellenbijlage). De gemiddelde solvabiliteit is in de totale cure-sector gegroeid van 26,1 procent in 2016 tot 33,5 procent in 2020. In de care-sector steeg de solvabiliteit tot en met 2019, van een gemiddelde van 35,1 procent in 2016 tot 41,4 in 2019. In 2020 daalt het cijfer iets, tot 39,9 procent.

4.5 Current ratio

Het kengetal current ratio is een maat voor de liquiditeit van een onderneming. De current ratio wordt berekend door de vlottende activa te delen door de kortlopende schulden. Dit geeft aan in welke mate een onderneming op een bepaald moment in staat is om aan haar directe verplichtingen te voldoen. Een waarde boven de 100 betekent dat een onderneming de kortlopende verplichtingen kan betalen.

4.5.1 Ontwikkeling van de gemiddelde current ratio per sector, 2016-2020
 2016 (%)2017 (%)2018 (%)2019 (%)2020 (%)
Algemene ziekenhuizen122,8128,2134,3128,6123,8
Geestelijke gezondheidszorg220,6227,8250,0249,5199,2
Gehandicapten zorg222,9258,3262,8239,0225,6
Verpleging en verzorging173,8192,0205,2188,8188,6
Thuiszorg206,0238,2218,8208,3171,2

Alle sectoren hebben een gemiddelde current ratio van ruim boven de 100 procent, bij de care-sector is de gemiddelde current ratio zelfs bijna 200 procent. De gemiddelde ratio binnen de care-instellingen is gedaald van 214,4 procent in 2019 naar 196,6 procent in 2020. De instellingen binnen de gehandicaptenzorg hebben in 2020 gemiddeld de hoogste current ratio, namelijk 225,6 procent. De algemene ziekenhuizen hebben gemiddeld de laagste ratio, namelijk 123,8 procent in 2020 (zie ook tabellen 7.2.7 en 7.2.8 van de tabellenbijlage).

4.6 Omloopsnelheid kapitaal

Het kengetal omloopsnelheid kapitaal is een maat voor de kapitaalsintensiteit. De omloopsnelheid kapitaal wordt berekend door de bedrijfsopbrengsten te delen door de totale activa. Dit geeft de verhouding tussen de omzet en het geïnvesteerd vermogen in een jaar weer. Hoe hoger de omloopsnelheid kapitaal hoe lager de kapitaalsintensiteit.

4.6.1 Ontwikkeling van de gemiddelde omloopsnelheid kapitaal per sector, 2016-2020
 2016 (%)2017 (%)2018 (%)2019 (%)2020 (%)
Algemene ziekenhuizen117,9119,9123,3124,2127,7
Geestelijke gezondheidszorg186,9188,4211,4222,8217,8
Gehandicapten zorg191,3204,2223,3228,3222,1
Verpleging en verzorging144,7159,7164,6182,5172,0
Thuiszorg345,4358,9374,6381,3345,7

De verschillende sectoren verschillen sterk in hun gemiddelde omloopsnelheid kapitaal. De cure-sector heeft een lagere omloopsnelheid dan de care-sector (125,0 procent versus 230,0 procent in 2020), omdat de cure-sector relatief veel vastgoed en apparatuur gebruikt en daardoor een hoge kapitaalsintensiteit heeft (zie ook tabellen 7.2.9 en 7.2.10 van de tabellenbijlage). De UMC’s hebben daarom ook gemiddeld de laagste omloopsnelheid kapitaal, namelijk 115,5 procent in 2020. De thuiszorginstellingen hebben in 2020 gemiddeld de hoogste omloopsnelheid kapitaal, namelijk 345,7 procent. Dit komt doordat thuiszorginstellingen een lager aandeel vastgoed hebben dan andere instellingen. De gemiddelde omloopsnelheid kapitaal in de totale zorgsector nam tussen 2016 en 2019 toe van 196,8 procent naar 231,8 procent, maar daalt in 2020 tot 220,9 procent. De daling is toe te schrijven aan de care-sector, en dan met name de thuiszorg, waar de omloopsnelheid afnam van 381,3 in 2019 tot 345,7 in 2020.

5. Bedrijfskosten en personeelsomvang van care-instellingen

In dit hoofdstuk worden de kosten van care-instellingen over de periode 2016–2020 gerelateerd aan de personeelsformatie. In tabel 7.3.5 van de tabellenbijlage staat een compleet beeld met kernvariabelen uit de care-sector.

5.1 Bedrijfskosten per arbeidsjaar

In tabel 7.3.1 van de tabellenbijlage is de verdeling gegeven van de totale bedrijfskosten per arbeidsjaar per verslagjaar in decielen. Voor de vergelijkbaarheid zijn de bedragen gecorrigeerd voor inflatie naar het prijspeil van 2020. In de opvolgende tabellen zijn de bedrijfskosten nader gespecificeerd. In tabel 7.3.2 van de tabellenbijlage zijn de arbeidskosten per arbeidsjaar weergegeven, in tabel 7.3.3 van de tabellenbijlage de overige bedrijfskosten en in tabel 7.3.4 van de tabellenbijlage de onderhouds- en energiekosten. Figuur 5.1.1 laat zien dat de hoogste mediane bedrijfskosten per arbeidsjaar, op prijspeil 2020, zichtbaar zijn bij de sector GGZ en de laagste waarden bij de thuiszorginstellingen. In alle care-sectoren nemen de mediane bedrijfskosten in 2020 toe ten opzichte van 2019.

5.1.1 Ontwikkeling van de mediane bedrijfskosten per arbeidsjaar per sector, 2016-2020
 2016 (%)2017 (%)2018 (%)2019 (%)2020 (%)
Totaal Care (incl. GGZ-Zvw)84,384,083,283,586,2
Geestelijke gezondheidszorg93,695,295,093,295,2
Gehandicapten zorg86,385,885,187,087,5
Verpleging en verzorging83,183,581,881,485,5
Thuiszorg70,470,271,369,871,8
 

De spreiding van de bedrijfskosten per arbeidsjaar binnen de sectoren is het grootst bij thuiszorginstellingen. Bij de thuiszorginstellingen heeft 10 procent minder dan 47 240 euro bedrijfskosten per arbeidsjaar in 2020. Aan de andere kant heeft ook 10 procent van de thuiszorginstellingen meer dan 202 828 euro bedrijfskosten per arbeidsjaar (zie ook tabel 7.3.1 van de tabellenbijlage). Enkele thuiszorginstellingen hebben relatief weinig personeel in loondienst en relatief veel ingehuurd personeel. Hierdoor zijn de (overige) bedrijfskosten per arbeidsjaar voor deze instellingen erg hoog. Voor de sector V&V is de spreiding van de bedrijfskosten per arbeidsjaar het kleinst, daar heeft 80 procent van de instellingen tussen de 70 815 euro en 104 148 euro bedrijfskosten per arbeidsjaar in 2020.

5.1.2 Spreiding van de bedrijfskosten per arbeidsjaar per sector, 2020
 1e deciel (x 1 000 euro)2e deciel (x 1 000 euro)5e deciel (x 1 000 euro)8e deciel (x 1 000 euro)9e deciel (x 1 000 euro)
Totaal Care (incl. GGZ-Zvw)61,671,086,2101,9123,8
Geestelijke gezondheids zorg70,778,295,2105,9123,3
Gehandicapten zorg66,773,687,5103,0140,3
Verpleging en verzorging70,876,185,594,5104,1
Thuiszorg47,253,171,8114,4202,8

6. Conclusie

Benchmarkgegevens zijn nuttig bij het beoordelen van de financiële prestaties van individuele zorginstellingen. Naast de gemiddelde waarden per sector wordt ook de spreiding weergegeven. Dit maakt het tevens mogelijk om de zorgsectoren met elkaar te vergelijken.

Het resultaat uit gewone bedrijfsvoering is bij cure-instellingen lager dan bij care-instellingen. Bovendien is bij de algemene ziekenhuizen het verschil in winstpercentage tussen de afzonderlijke instellingen veel kleiner dan bij care-instellingen. De grootste spreiding is zichtbaar bij de thuiszorg. De resultaten uit de bedrijfsvoering van de thuiszorginstellingen wijken vaker af van instellingen uit de andere sectoren. Doordat de zorg extramuraal wordt geleverd, zijn de afschrijvingen op vaste activa en kosten ten behoeve van overnachtende patiënten, zoals hotelmatige kosten, veel lager dan in sectoren waar intramurale zorg wordt geleverd.

Voor de kengetallen resultaat gewone bedrijfsvoering (EBT), weerstandsvermogen, solvabiliteit en current ratio is de ontwikkeling in de afgelopen vijf verslagjaren weergegeven. Het gemiddelde resultaat gewone bedrijfsvoering van zorginstellingen nam toe van 3,0 procent in 2019 naar 3,6 procent in 2020. Deze ontwikkeling wordt voornamelijk door de care-sector bepaald, waar een stijging zichtbaar is. Bij de cure is daarentegen een daling zichtbaar van het gemiddeld resultaat gewone bedrijfsvoering.

We onderscheiden twee benaderingen van de solvabiliteit van instellingen. Weerstandsvermogen wordt berekend door het eigen vermogen te delen door de totale bedrijfsopbrengsten. Bij solvabiliteit wordt het eigen vermogen gedeeld door het balanstotaal. Binnen de cure-instellingen zien we een toename van de solvabiliteit in 2020, maar blijft het weerstandsvermogen nagenoeg gelijk ten opzichte van 2019. Binnen de care-instellingen nemen beide solvabiliteitsmaten iets af. Het Waarborgfonds voor de zorg acht voor de zorginstellingen een weerstandsvermogen van minimaal 15 procent wenselijk. De analyse laat zien dat minimaal 20 procent van alle zorginstellingen deze norm in 2020 niet haalt.

Alle sectoren hebben een current ratio van ruim boven de 100 procent, waarmee zij in staat zijn om de kortlopende verplichtingen te betalen. De instellingen in de care-sector hebben gemiddeld een hogere current ratio dan de instellingen in de cure-sector. Dit geldt ook voor de omloopsnelheid kapitaal.

In alle care-sectoren nemen de mediane bedrijfskosten in 2020 toe ten opzichte van 2019. De spreiding van de bedrijfskosten per arbeidsjaar is wederom het grootst bij thuiszorginstellingen.

7. Tabellenbijlage

De tabellenbijlage is als Excel bestand te vinden op de doorverwijs-pagina van deze publicatie en bevat onderstaande tabellen.

7.1 Tabellen bij hoofdstuk 3

Tabel 7.1.1 Grenswaarden resultaten voor de Totale zorg en de Cure-sector, 2020*

Tabel 7.1.2 Grenswaarden resultaten voor de Care-sector, 2020*

Tabel 7.1.3 Grenswaarden rendement voor de Totale zorg en de Cure-sector, 2020*

Tabel 7.1.4 Grenswaarden rendement voor de Care-sector, 2020*

Tabel 7.1.5 Grenswaarden ratio’s voor de Totale zorg en de Cure-sector, 2020*

Tabel 7.1.6 Grenswaarden ratio’s voor de Care-sector, 2020*

7.2 Tabellen bij hoofdstuk 4

Tabel 7.2.1 Grenswaarden resultaat gewone bedrijfsvoering (EBT) voor de Totale zorg en de Cure-sector, 2016-2020*

Tabel 7.2.2 Grenswaarden resultaat gewone bedrijfsvoering (EBT) voor de Care-sector, 2016-2020*

Tabel 7.2.3 Grenswaarden weerstandsvermogen voor de Totale zorg en de Cure-sector, 2016-2020*

Tabel 7.2.4 Grenswaarden weerstandsvermogen voor de Care-sector, 2016-2020*

Tabel 7.2.5 Grenswaarden solvabiliteit  voor de Totale zorg en de Cure-sector, 2016-2020*

Tabel 7.2.6 Grenswaarden solvabiliteit voor de Care-sector, 2016-2020*

Tabel 7.2.7 Grenswaarden current ratio  voor de Totale zorg en de Cure-sector, 2016-2020*

Tabel 7.2.8 Grenswaarden current ratio voor de Care-sector, 2016-2020*

Tabel 7.2.9 Grenswaarden omloopsnelheid kapitaal voor de Totale zorg en de Cure-sector, 2016-2020*

Tabel 7.2.10 Grenswaarden omloopsnelheid kapitaal voor de Care-sector, 2016-2020*

7.3 Tabellen bij hoofdstuk 5

Tabel 7.3.1 Grenswaarden bedrijfskosten per arbeidsjaar voor de Care-sector, 2016-2020*

Tabel 7.3.2 Grenswaarden arbeidskosten per arbeidsjaar voor de Care-sector, 2016-2020*

Tabel 7.3.3 Grenswaarden overige bedrijfskosten per arbeidsjaar voor de Care-sector, 2016-2020*

Tabel 7.3.4 Grenswaarden onderhoud- en energiekosten per arbeidsjaar voor de Care-sector, 2016-2020*

Tabel 7.3.5 Kerncijfers zorginstellingen in de Care-sector, 2016-2020*

Bijlagen

Bijlage01

Literatuur en bronnen

Financiële kengetallen zorginstellingen 2009
https://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2010/48/analyse-financiele-kengetallen-zorginstellingen-2009

Financiële kengetallen zorginstellingen 2010
https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2012/04/financiele-kengetallen-zorginstellingen-2010

Financiële kengetallen zorginstellingen 2011
https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2012/49/financiele-kengetallen-zorginstellingen-2011

Financiële kengetallen zorginstellingen 2012
https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2013/49/financiele-kengetallen-zorginstellingen-2012

Financiële kengetallen zorginstellingen 2013
https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2015/21/financiele-kengetallen-zorginstellingen-2013

Financiële kengetallen zorginstellingen 2014
https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2016/27/financiele-kengetallen-zorginstellingen-2014

Financiële kengetallen zorginstellingen 2015
https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2017/29/financiele-kengetallen-zorginstellingen-2015

Financiële kengetallen zorginstellingen 2016
https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2018/08/financiele-kengetallen-zorginstellingen-2016

Financiële kengetallen zorginstellingen 2017
https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2018/49/financiele-kengetallen-zorginstellingen-2017

Financiële kengetallen zorginstellingen 2018
https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2019/48/financiele-kengetallen-zorginstellingen-2018

Financiële kengetallen zorginstellingen 2019
https://www.cbs.nl/nl-nl/longread/aanvullende-statistische-diensten/2021/financiele-kengetallen-zorginstellingen-2019

Door CBS geaggregeerde statistieken zorginstellingen o.b.v. DigiMV-data (2006 t/m 2014)
http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=82796NED&D1=a&D2=a&D3=l&HD=150224-1326&HDR=G2,G1&STB=T

Door CBS geaggregeerde statistieken zorginstellingen o.b.v. DigiMV-data (vanaf 2015)
https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/83626NED/table?dl=4E717

Begrippenlijst

Afschrijvingen op vaste activa – De waardevermindering van duurzame productiemiddelen, zoals machines, gebouwen, vervoermiddelen en software, als gevolg van normale slijtage en voorzienbare economische veroudering.

Algemene kosten – Kosten van administratie, communicatie, algemeen beheer, verzekeringen en belastingen en dergelijke.

Andere bedrijfskosten – Alle niet eerder genoemde bedrijfskosten. Exclusief personeelskosten, afschrijvingen, kosten voeding, andere hotelmatige kosten, algemene kosten, cliënt-/bewonergebonden kosten, terrein en gebouw gebonden kosten en huur/leasing van kapitaalgoederen.

Arbeidsjaar – Maat voor het arbeidsvolume die wordt berekend door alle banen (voltijd en deeltijd) in een jaar om te rekenen naar voltijdequivalenten (vte).

Cliënt- en bewonersgebonden kosten – Kosten van onderzoek, behandeling (inclusief medicijnen), verpleging, verzorging, instrumentarium en apparatuur. Exclusief personeelskosten.

Effecten – Beleggingen die op korte termijn in liquide middelen zijn om te zetten en niet bedoeld zijn als deelneming of om invloed uit te oefenen.

Eigen vermogen – Totaal activa minus vreemd vermogen.

Financieel resultaat – De financiële baten minus de financiële lasten. De baten bestaan uit rentebaten, baten uit deelnemingen, ontvangen dividenden, winst op beleggingen en overige financiële baten. De lasten omvatten de rentelasten, de kosten van leningen, het verlies op deelnemingen en het verlies op beleggingen.

Financiële vaste activa – Vaste activa die betrekking hebben op financiële kapitaalgoederen zoals deelnemingen in andere ondernemingen, beleggingen in vastgoed of effecten, hypotheken, leningen op schuldbekentenis, bancaire kredietverlening en zaken als vorderingen die op lange termijn aan derden (anders dan uit hoofde van een kapitaaldeelneming) ter beschikking zijn gesteld.

Financieringsverschil – Het financieringsverschil is het geaccumuleerde verschil tussen het wettelijk vastgestelde jaarlijkse budget voor AWBZ- en Zvw-zorg en de daarop ontvangen vergoedingen. In het geval van een negatief financieringsverschil (oftewel meer ontvangen dan volgens het budget vastgesteld) is sprake van een schuld genaamd ‘financieringsoverschot’. In het geval van een positief financieringsverschil (oftewel minder ontvangen dan volgens het budget vastgesteld) is sprake van een vordering genaamd ‘financieringstekort’.

Immateriële vaste activa – Vaste activa die betrekking hebben op niet-tastbare kapitaalgoederen zoals concessies, vergunningen, octrooien, patenten en goodwill.

Kortlopende schulden – Verplichtingen die in het komende boekjaar moeten worden nagekomen (exclusief schulden uit hoofde van bekostiging).

Kortlopende vorderingen – Vorderingen met een (resterende) looptijd van hoogstens een jaar. Exclusief financieringstekort, kortlopende effecten en liquide middelen.

Kosten uitzendkrachten en overige inleen – Betalingen voor stagiaires, uitzendkrachten en overig ingehuurd personeel. Exclusief vergoedingen (zoals de zogenaamde lumpsum) voor vrijgevestigde medische specialisten praktijk houdend in algemene en categorale ziekenhuizen.

Liquide middelen – Chartaal geld en girale en overige deposito’s.

Materiële vaste activa – Vaste activa die betrekking hebben op tastbare kapitaalgoederen zoals gebouwen, terreinen en machines.

Onderhanden werk u.h.v. DBC’s – Onderhanden werk (OHW), oftewel nog niet voltooide productie, uit hoofde van nog niet afgesloten DiagnoseBehandelCombinaties (DBC’s) en DBC-zorgproducten voor medisch specialistische zorg, GGZ en geriatrische revalidatiezorg. Ontvangen middelen die samenhangen met voorschotten of andere OHW-financiering worden op deze balanspost in mindering gebracht. Daarnaast worden te verwachten mogelijke winsten en verliezen die betrekking hebben op het OHW verrekend.

Onderhoud- en energiekosten – Energiekosten en onderhoudskosten van terreinen, gebouwen en installaties. Inclusief dotaties aan onderhoudsvoorzieningen.

Overige bedrijfskosten – Het totaal van betalingen voor stagiaires, uitzendkrachten en overig ingehuurd personeel, overige personeelskosten, kosten van voeding, andere hotelmatige kosten, algemene kosten, cliënt-/bewonergebonden kosten, terrein en gebouw gebonden kosten en niet eerder genoemde overige bedrijfskosten.

Overige personeelskosten – Kosten van werving en selectie, opleiding, kleding, kinderopvang en dergelijke voor personeel.

Resultaat voor belastingen – De som van het bedrijfsresultaat, financieel resultaat en saldo buitengewone baten/lasten.

Totaal activa – Totaal van alle bezittingen.

Totaal arbeidskosten – Totaal van de bruto lonen en salarissen van werknemers en de ten laste van de werkgevers komende sociale premies.

Totale bedrijfsopbrengsten – De opbrengsten uit de eigenlijke bedrijfsvoering, i.c. de verkopen van goederen en diensten, alsmede de waarde van voorraadmutaties, geactiveerde productie voor het eigen bedrijf, subsidies en schade-uitkeringen.

Totaal niet eerder genoemde bedrijfskosten – Overige niet eerder genoemde bedrijfskosten. Som van kosten van voeding, andere hotelmatige kosten, algemene kosten, cliënt-/bewonergebonden kosten, terrein- en gebouwgebonden kosten, huur/leasing kapitaalgoederen en andere bedrijfskosten. Exclusief financiële en buitengewone lasten.

Voeding- en hotelmatige kosten – Behalve de kosten van maaltijdverstrekkingen (voeding) zijn er andere hotelmatige kosten zoals kosten van huishouding, linnenvoorziening en vervoer van cliënten.

Voorraden – Geproduceerde activa bestaande uit goederen en diensten die zijn ontstaan in de lopende of in een eerdere periode en die worden aangehouden voor verkoop, gebruik in het productieproces of voor ander gebruik in de toekomst.

Afkortingen

AWBZ – Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten – Tot 2015 de wettelijke verzekering voor de kosten van langdurige zorg aan mensen met een ernstige beperking door ouderdom, een chronische ziekte, een handicap of langdurige psychische problemen. Iedereen die in Nederland woonde of werkte, was automatisch verzekerd voor deze zorg. Vanaf 2015 wordt de voormalige AWBZ-zorg gefinancierd uit andere wetten: de Wet langdurige zorg (Wlz), Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), Zorgverzekeringswet (Zvw) en Jeugdwet.

CIBG – Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg. Het CIBG is een uitvoeringsorganisatie van het ministerie van VWS. De organisatie startte in 1995 en is sinds 2003 een zelfstandige uitvoeringsorganisatie.

GGZ – Geestelijke gezondheidszorg (inclusief verslavingszorg) – Psychiatrische ziekenhuizen, Riagg’s, RIBW’s en geïntegreerde instellingen. Vanaf 2015 wordt uitsluitend de populatie GGZ met overnachting gevolgd.

GHZ – Gehandicaptenzorg – Dagverblijven en tehuizen.

NZa – Nederlandse Zorgautoriteit.

SBI – StandaardBedrijfsIndeling – De SBI is gebaseerd op de indeling van de Europese Unie (Nomenclature statistique des activités économiques dans la Communauté Européenne, afgekort: NACE) en op die van de Verenigde Naties (International Standard Industrial Classification of All Economic Activities, afgekort: ISIC). Deze indelingen worden ongeveer eens in de 15 jaar geactualiseerd. De structuur van de SBI bestaat uit vijf cijfers, waarbij de eerste vier cijfers, op een aantal uitzonderingen na, gelijk zijn aan de NACE. Op het niveau van de afdelingen, aangegeven door twee cijfers, komen SBI en NACE overeen met de ISIC.

UMC – Universitair Medisch Centrum.

VVT – Verpleging, Verzorging en Thuiszorg – Concerns zijn ten behoeve van dit onderzoek in de sector Thuiszorg (T) geplaatst o.b.v. SBI en wanneer het zwaartepunt van de Wlz-declaraties van het concern ligt bij thuiszorg. De overige concerns zijn toegerekend aan de sector V&V.

VWS – Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

V&V – Verpleging en Verzorging.

WfZ – Waarborgfonds voor de Zorg.

Wlz – Wet langdurige zorg – Wettelijke verzekering voor de kosten van langdurige zorg en verblijf voor kwetsbare ouderen en mensen met een beperking. Het gaat om personen die blijvend 24 uur per dag zorg in de nabijheid en/of permanent toezicht nodig hebben. De Wlz verving per 1 januari 2015 de AWBZ.

ZKH – Ziekenhuizen; Academische, algemene en categorale ziekenhuizen en revalidatieinstellingen.

Zvw – Zorgverzekeringswet – Wet die een verplichte basisverzekering regelt voor kortdurende, op genezing gerichte zorg voor iedereen die rechtmatig in Nederland woont of hier loon- of inkomstenbelasting betaalt. Deze wet is op 1 januari 2006 in werking getreden en vervangt o.a. de Ziekenfondswet (ZFW).