Auteur: Ellen Webbink, Leonore Biemans-Braggaar, Monica Deschinger, Ilona Veer

Extra uitvraag Tegenprestatie 2022

Over deze publicatie

Middels een enquête onder alle Nederlandse gemeenten is informatie verzameld over het aantal tegenprestaties in maart 2022. Om een landelijk cijfer te kunnen berekenen, is het aantal tegenprestaties van niet responderende gemeenten bij geschat. Dit onderzoek is uitgevoerd in samenwerking met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW).

Samenvatting

Middels een extra uitvraag bij gemeenten en met ophoging voor non-respons heeft het CBS een schatting gemaakt van het aantal tegenprestaties in Nederland in één maand. In maart 2022 hebben ongeveer 26,3 duizend personen met een bijstandsgerelateerde uitkering een maatschappelijk nuttige activiteit als tegenprestatie opgedragen gekregen en/of uitgevoerd. Daarbij geldt een onzekerheidsmarge van 18 procent. Zowel absoluut als relatief gezien is het aantal tegenprestaties in 2022 lager dan in 2020 en 2021, maar hoger dan in 2019. Het hogere aantal en aandeel tegenprestaties tijdens 2020 en 2021 – de jaren van de coronacrisis – heeft zich niet verder doorgezet in 2022. 

1. Inleiding

1.1 Aanleiding voor het onderzoek

De tegenprestatie is per 1 januari 2012 ingevoerd voor belanghebbenden van 18 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd (Participatiewet, artikel 8a, artikel 9). Gemeenten moeten het opdragen van een tegenprestatie aan personen met een uitkering op grond van de Participatiewet, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) regelen middels een verordening. Dat betekent dat de gemeente expliciet beleid moet ontwikkelen met betrekking tot de inhoud, de omvang en de duur van de tegenprestatie.

Het kenmerk tegenprestatie is sinds 2013 opgenomen in de Bijstandsuitkeringenstatistiek (BUS). De naamgeving van het kenmerk is per 1 januari 2015 veranderd van ‘Opgedragen plicht tot tegenprestatie’ naar ‘Uitvoering tegenprestatie’. Het onderliggende waardenbereik is niet aangepast. Bij dit kenmerk moeten gemeenten met ‘Ja’ of ‘Nee’ opgeven of een persoon op enig moment in de verslagmaand daadwerkelijk werkzaamheden in het kader van de opgedragen plicht tot tegenprestatie heeft verricht. Het maakt daarbij niet uit hoeveel tijd aan de tegenprestatie is besteed, op welk moment met de werkzaamheden is gestart en of de werkzaamheden na afloop van de verslagmaand nog doorlopen. Evenmin is van belang van welke aard de onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden waren.

Om zicht te krijgen op de gevolgen van de naamswijziging van het BUS-kenmerk, heeft het CBS in 2015 en 2016 kwaliteitsonderzoek uitgevoerd. Uit de eerste analyse in 2015 bleek dat gemeenten het kenmerk dermate verschillend interpreteren, dat het CBS geadviseerd heeft om er nog niet over te publiceren.

Omdat er bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) wel behoefte bestond aan cijfers over de tegenprestatie, heeft het CBS in 2016 uitgebreider onderzoek gedaan middels een enquête onder gemeenten. Daarbij werd de mogelijkheid onderzocht om het kenmerk aan te passen, zodat het beter zou aansluiten op de gemeentelijke praktijk. Uit de enquête bleek dat er bij gemeenten grote diversiteit bestond in de wijze van verzamelen, registreren en aanleveren van gegevens over de tegenprestatie. Ook interpreteerden zij het kenmerk verschillend; zij leverden zowel gegevens over het opdragen als daadwerkelijk uitvoeren van een tegenprestatie aan. Dit heeft als gevolg dat de cijfers die beschikbaar komen via het BUS-kenmerk 27 ‘Uitvoering tegenprestatie’ niet betrouwbaar zijn. 

Er bestond zoveel verscheidenheid tussen gemeenten ten aanzien van de gemeentelijke praktijk, dat geconcludeerd is dat een aanpassing van het BUS-kenmerk niet de beste manier lijkt om eenduidige cijfers te kunnen leveren over de tegenprestatie. Bovendien bleek dat het voor veel gemeenten lastig is om maandelijks gegevens over de tegenprestatie aan te leveren. Een maandelijkse uitvraag van goede kwaliteit zou veelal aanpassing van zowel gemeentelijke registratiesystemen als van de uitvoeringspraktijk vergen. De BUS, een maandstatistiek, leek daarom niet de juiste plek om de gegevens over de tegenprestatie te verzamelen.

Om aan de informatiebehoefte van het ministerie van SZW te voldoen heeft het CBS in 2018 tot en met 2021 informatie over de tegenprestatie verzameld middels een extra uitvraag in de vorm van een enquête onder alle Nederlandse gemeenten. Het ministerie van SZW heeft aan het CBS gevraagd om het onderzoek in 2022 ongewijzigd te herhalen.

1.2 Definitie van tegenprestatie

Een tegenprestatie is een maatschappelijk nuttige activiteit die onbetaald en van beperkte duur en omvang is. Het mag geen werk zijn dat normaal gesproken betaald wordt. De bijstandsgerechtigde is verplicht om de opgedragen tegenprestatie uit te voeren indien de gemeente hierom vraagt. Als de bijstandscliënt dit weigert, kan de gemeente een maatregel opleggen.

Uit informatie van de Rijksoverheid blijkt dat gemeenten enige vrijheid hebben bij het opstellen van de verordening waarin staat wanneer iemand wel of niet een tegenprestatie moet verrichten en wat daaronder verstaan wordt1):

  • Alleenstaande ouders met kinderen tot 5 jaar hoeven niet altijd een tegenprestatie te leveren.
  • Personen die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn, hebben niet altijd de verplichting tot het leveren van een tegenprestatie.
  • Vrijwilligerswerk kan wel of niet worden gezien als een tegenprestatie. 
  • Ook het verlenen van mantelzorg kan de gemeente zien als een tegenprestatie.

De regels over de tegenprestatie kunnen dus verschillen tussen gemeenten.

1.3 Doel van het onderzoek

Het doel van het onderzoek is een betrouwbaar landelijk cijfer te verkrijgen over het aantal personen dat in één maand een maatschappelijk nuttige activiteit als tegenprestatie heeft opgedragen gekregen en/of uitgevoerd. Gekozen is voor de maand maart. Om te komen tot een landelijk totaalcijfer, wordt opgehoogd voor non-respons.

Om cijfers over de tegenprestatie te verzamelen is in 2018 een korte enquête opgesteld die zoveel mogelijk aansluit bij de gemeentelijke praktijk en de beschikbaarheid van informatie over de tegenprestatie van alle gemeenten. Hierdoor kunnen ook gemeenten die geen tegenprestatie opdragen makkelijk responderen (zie verder hoofdstuk 2). In 2022 is de enquête (uiteraard met aangepast peilmoment) uitgezet onder alle gemeenten. 

De onderzoeksvraag die in deze publicatie beantwoord wordt, luidt:

Hoeveel bijstandsgerechtigden hebben in maart 2022 maatschappelijk nuttige activiteiten als tegenprestatie opgedragen gekregen en/of uitgevoerd?

1.4 Leeswijzer

Deze publicatie doet verslag van de extra uitvraag in 2022 en zet deze naast de resultaten uit 2018 tot en met 2021. In hoofdstuk 2 wordt de onderzoeksmethode besproken. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het resultaat van de uitvraag beschreven. Hoofdstuk 4 omvat een samenvatting en conclusies.

1) Zie Rijksoverheid.

2. Onderzoeksmethode

In dit onderzoek heeft het CBS de in 2018 ontwikkelde enquête uitgezet onder alle Nederlandse gemeenten. Vervolgens is opgehoogd voor non-respons. Hiermee wordt een betrouwbaar cijfer verkregen over het aantal personen, op landelijk niveau, dat in maart 2022 een maatschappelijk nuttige activiteit als tegenprestatie heeft opgedragen gekregen en/of uitgevoerd.

2.1 Enquête

De enquête is zo opgesteld dat zoveel mogelijk gemeenten informatie konden leveren. Daarbij zijn de resultaten van het in 2016 uitgevoerde kwaliteitsonderzoek in acht genomen.
Op basis van die bevindingen is de enquête als volgt opgesteld (zie ook bijlage 1):

  1. Mogelijkheid om aan te geven dat de tegenprestatie niet wordt uitgevoerd.
  2. Indien de tegenprestatie wordt uitgevoerd: Hoeveel bijstandsgerechtigden hebben in maart 2022 een maatschappelijk nuttige activiteit als tegenprestatie opgedragen gekregen en/of uitgevoerd?
  3. Indien de tegenprestatie wordt uitgevoerd: Is maart een representatieve maand ten opzichte van andere maanden?
  4. Ruimte voor opmerkingen en nadere toelichting.

Het onderzoek is uitgevoerd onder alle gemeenten in Nederland. In 2022 telt Nederland eind maart 3442) gemeenten. Alle gemeenten hebben de enquête ontvangen met het verzoek om deze in te vullen.

In januari 2022 is per mail een aankondiging gestuurd naar alle gemeenten om hen te informeren over de extra uitvraag. Hierin was de exacte vraagformulering al opgenomen, zodat zij zich konden voorbereiden op de enquête.

Medio mei 2022 is de enquête per mail aan alle gemeenten gestuurd, met het verzoek om deze binnen drie weken terug te sturen. Na drie weken is een rappelmail uitgestuurd.

De gemeenten ontvingen bij de enquête een korte toelichting over de aanleiding van het onderzoek en de wijze waarop de enquête ingevuld diende te worden.

2.2 Schatting aantal tegenprestaties: Multiple imputation

Om een landelijk beeld te krijgen van het aantal tegenprestaties moet de non-respons worden bijgeschat. De non-respons zijn de gemeenten die 1) de enquête niet hebben ingestuurd plus 2) aangegeven hebben tegenprestaties op te dragen, maar geen informatie kunnen geven over het aantal. Voor de ophoging voor niet-responderende gemeenten en missende waarden is gebruik gemaakt van een methode die goed om kan gaan met het feit dat de aantallen die gemeenten verstrekken vaak zeer laag of nul zijn: Multiple Imputation (Random Hot Deck Imputation, methode predictive mean matching). Hiermee kan de respons worden aangevuld met een schatting, om zo een totaalbeeld te krijgen over de gevraagde cijfers. Bij deze statistische methode wordt bij elke non-respons-gemeente een gelijkende responderende gemeente (donorgemeente) gezocht. Vervolgens wordt de door de responderende gemeente ingevulde waarde geïmputeerd bij de non-respons-gemeente. Deze procedure leidt tot een volledig gevulde dataset. Om een zo betrouwbaar mogelijke schatting te krijgen, wordt de imputatieprocedure meerdere keren herhaald, wat leidt tot meerdere volledig gevulde datasets. De daaropvolgende analyse om totaalcijfers voor Nederland te bepalen wordt gebaseerd op het gemiddelde van alle volledig gevulde datasets. De schatting is, net als in de onderzoeken over 2020 en 2021, uitgevoerd met het statistisch programma R en specifieker met de package Multivariate Imputation by Chained Equations (MICE).

Het analyseproces omvat drie stappen.

Stap 1: Controle en correctie
De eerste stap van het analyseproces is het controleren en eventueel corrigeren van de enquêtedata. Daarbij geldt dat het antwoord op de vraag “Hoeveel bijstandsgerechtigden hebben in maart 2022 een maatschappelijk nuttige activiteit als tegenprestatie opgedragen gekregen en/of uitgevoerd?” nul moet zijn, indien de desbetreffende gemeente heeft aangegeven dat de tegenprestatie niet wordt uitgevoerd.

Stap 2: Imputatie met behulp van donorgemeente
Voor de selectie van een donorgemeente voor de gemeenten die niet hebben gerespondeerd of die geen informatie konden geven over het aantal tegenprestaties is gebruik gemaakt van hulpvariabelen. Voor elke non-respons gemeente is een donorgemeente gezocht die lijkt op de gemeente qua:

  • inwoneraantal (gemeentegrootte) en
  • het softwarepakket dat wordt gebruikt voor de gemeentelijke administratie/registratie.

De twee achtergrondkenmerken zijn op basis van inhoudelijke gronden en ervaring uit de voorgaande onderzoeken gekozen. Ze zijn voor alle gemeenten bekend, ook voor de gemeenten die de enquête niet hebben ingestuurd. Daarnaast is met behulp van verkennende analyses (correlaties, chikwadraattoetsen en variantieanalyses) gebaseerd op gemeenten waarvan alle informatie bekend is, geconcludeerd dat deze kenmerken de beste bijdrage leveren aan het imputatieproces.

De achtergrondkenmerken worden gebruikt als hulpvariabelen om de ontbrekende enquêtedata (de doelvariabele) te kunnen invullen (imputeren). Naast deze twee kenmerken wordt ook het wel of niet uitvoeren van tegenprestaties als hulpvariabele gebruikt. Dit kenmerk is enkel bekend van responderende gemeenten.

De imputatie van de ontbrekende waarden op basis van een donorgemeente is 50 keer uitgevoerd. In totaal heeft dit geleid tot 50 volledig gevulde datasets plus de originele dataset. Bij elke imputatieronde is opnieuw een donorgemeente gezocht, waardoor de geïmputeerde datasets van elkaar verschillen. Voor elke dataset is een populatietotaal voor de doelvariabele geschat. De uiteindelijke schatting van de aantallen is het gemiddelde van de 50 schattingen.

Stap 3: Onzekerheidsmarges berekenen
Omdat het aantal tegenprestaties dat in deze publicatie gepresenteerd wordt voor een deel geschat is, gaat de uitkomst gepaard met een bepaalde onzekerheidsmarge.

Op basis van de spreiding in de 50 verschillende schattingen kan een onzekerheidsmarge worden bepaald voor de uiteindelijke schatting van het aantal tegenprestaties. Om uitspraken te kunnen doen over de nauwkeurigheid van de schatting is een marge en een relatieve marge berekend. De onzekerheidsmarge is op de volgende manier berekend:

Marge =$$\sqrt{\left( \frac{\sum(y-\bar{y})^{2}}{n-1} \right) * (1 + \frac{1}{n})} * 1,96$$

Waarbij:
y  =  schatting in geïmputeerde dataset
ӯ  =  gemiddelde aantal van alle schattingen (puntschatting)
n  =  aantal imputaties

De marges zijn vervolgens gebruikt om een 95%-betrouwbaarheidsinterval voor de schatting te construeren. Het 95%-betrouwbaarheidsinterval wil zeggen dat in 95 van de 100 gevallen het werkelijke aantal tegenprestaties binnen dit interval valt. Dit betekent dat er een kleine kans is dat het werkelijke aantal hoger of lager dan dit interval is. Hoe breder het interval is, hoe minder nauwkeurig de schatting. De relatieve marge is berekend door de marge te delen door de puntschatting.

Om te bepalen of de schatting betrouwbaar is, wordt naast de marges ook gekeken naar het aantal verschillende waarden van de doelvariabele en de spreiding hiervan. Een klein aantal verschillende waarden met daarbij een grote spreiding, maakt het moeilijker om een betrouwbaar model samen te stellen waarmee kan worden bijgeschat voor de non-respons.

2.3 Gebruikte bronnen

Naast de gegevens die uit de enquête beschikbaar zijn gekomen, is in de analyses ook gebruik gemaakt van het inwoneraantal per gemeente (gemeentegrootte) als hulpvariabele. De gegevens zijn ontleend aan tabellen op gemeenteniveau die zijn gepubliceerd op CBS StatLine3).

Verder wordt bij het beschrijven van de resultaten verwezen naar het aantal personen tot de AOW-leeftijd met een algemene bijstandsuitkering in maart 2022. Ook deze informatie is afkomstig van CBS StatLine4).

2) Van 1 januari tot 24 maart 2022 telde Nederland 345 gemeenten. Vanaf 24 maart 2022 telt Nederland 344 gemeenten omdat Weesp door een herindeling vanaf dat moment tot de gemeente Amsterdam toebehoort.
3)
Bron: Regionale kerncijfers Nederland.
4) Bron: Personen met bijstand.

3. Resultaat extra uitvraag

Paragraaf 3.1 gaat in op de representativiteit van de respons op de enquête. Paragraaf 3.2 beschrijft het aandeel responsgemeenten dat de tegenprestatie uitvoert, het geschatte - opgehoogde - aantal tegenprestaties in de maand maart 2022 en de representativiteit van de gekozen verslagperiode. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een samenvatting van de opmerkingen die gemeenten hebben gemaakt in de enquête.

3.1 Representativiteit van de respons

Van de 344 uitgestuurde enquêtes zijn er 266 ingevuld teruggestuurd. Dit is een respons van 77 procent.

De responderende gemeenten zijn wat betreft de grootteklasse en het softwarepakket dat gebruikt wordt voor de gemeentelijke registraties getoetst op hun representativiteit voor alle Nederlandse gemeenten. Dit zijn tevens de in de imputatie-analyse gebruikte hulpvariabelen.

De grootteklasse van een gemeente wordt bepaald op basis van het aantal inwoners. De gemeenten zijn ingedeeld in acht grootteklassen:

  1. Minder dan 5 000 inwoners (5 gemeenten)
  2. 5 000 tot 10 000 inwoners (7 gemeenten)
  3. 10 000 tot 20 000 inwoners (60 gemeenten)
  4. 20 000 tot 50 000 inwoners (182 gemeenten)
  5. 50 000 tot 100 000 inwoners (58 gemeenten)
  6. 100 000 tot 150 000 inwoners (14 gemeenten)
  7. 150 000 tot 250 000 inwoners (14 gemeenten)
  8. 250 000 inwoners of meer (4 gemeenten)

De minimale respons van de verschillende grootteklassen is 57 procent. Dit percentage hoort bij de grootteklasse 5 000 tot 10 000 inwoners. Bij de kleinste en de grootste grootteklasse was de respons 100 procent.

In figuur 3.1.1 is voor drie groepen het relatieve aandeel per grootteklasse weergegeven: voor alle 344 aangeschreven gemeenten, voor de 266 gemeenten die hebben gerespondeerd en voor de 78 gemeenten die niet hebben gerespondeerd. De staven van de aangeschreven gemeenten, de staven van de responderende gemeenten en de staven van de niet responderende gemeenten tellen telkens op tot 100 procent. Deze figuur laat zien dat de verdeling voor de responderende gemeenten in de meeste grootteklassen weinig afwijkt van de verdeling van alle gemeenten. Dit betekent dat de responderende gemeenten qua inwoneraantal representatief zijn voor alle gemeenten. In de figuur is bijvoorbeeld te zien dat iets meer dan de helft van alle Nederlandse gemeenten valt in de grootteklasse 20 000 tot 50 000 inwoners. Ook bij de responderende gemeenten behoort iets meer dan de helft tot deze grootteklasse. Verder is ook in de figuur te zien dat in de grootteklasse 5 000 tot 10 000 inwoners de non-respons relatief hoog was.

3.1.1 (Non-)respons naar grootteklasse gemeenten 2022
Aantal inwonersGeen respons (N=78) (%)Respons (N=266) (%)Totaal (N=344) (%)
minder dan 5 000021
5 000 tot 10 000422
10 000 tot 20 000141817
20 000 tot 50 000595153
50 000 tot 100 000171717
100 000 tot 150 000154
150 000 tot 250 000544
250 000 of meer021
 

Daarnaast is voor de verschillende softwarepakketten die gemeenten gebruiken voor de registratie/administratie bekeken of de respons representatief is. Dit bleek inderdaad het geval te zijn. Voor aanlevering van de BUS worden door gemeenten vier verschillende softwarepakketten gebruikt. In figuur 3.1.2 is te zien dat ruim driekwart van de gemeenten (77 procent) gebruik maakt van softwarepakket 3. Van de responderende gemeenten gebruikt 73 procent dit pakket. Ook wat betreft het gebruikte softwarepakket voor de gemeentelijke registraties zijn de responderende gemeenten dus representatief voor alle Nederlandse gemeenten.

3.1.2 (Non-)respons naar softwarepakket 2022
SoftwarepakketGeen respons (N=78) (%)Respons (N=266) (%)Totaal (N=344) (%)
1122421
2021
3897377
4021
 

3.2 Aantal tegenprestaties

Uitvoeren van de tegenprestatie
In de enquête konden gemeenten aangeven of zij de tegenprestatie uitvoeren (dus of er tegenprestaties worden opgedragen) of niet. Gezien de respons van 77 procent, is deze informatie van een groot deel van de gemeenten bekend. 

Van de 266 gemeenten die hebben gerespondeerd, hebben er 121 gemeenten aangegeven de tegenprestatie niet uit te voeren. De overige 145 gemeenten doen dit wel. Dit betekent dat 55 procent van de responderende gemeenten de tegenprestatie uitvoert. Dit ligt lager dan het percentage dat in de uitvraag van 2021 aangaf de tegenprestatie uit te voeren (60 procent). Van de 78 gemeenten die niet gerespondeerd hebben, is het niet bekend of zij in 2022 de tegenprestatie uitvoeren.

Aantal tegenprestaties
Op basis van de respons op de uitvraag en met behulp van de imputatiemethode (zie hoofdstuk 2) is een schatting gemaakt van het totaal aantal door gemeenten opgelegde tegenprestaties in Nederland in de maand maart 2022. In tabel 3.2.1a is het geschatte aantal, de relatieve marge en het 95%-betrouwbaarheidsinterval weergegeven. In deze tabel zijn tevens de resultaten van het in 2021 uitgevoerde onderzoek weergegeven. Bijlage 2 bevat tabel 3.2.1b, waarin de resultaten van alle onderzoeken zijn opgenomen, van 2018 tot en met 2022.

Uit het onderzoek blijkt dat er in maart 2022 naar schatting 26,3 duizend personen met een bijstandsgerelateerde uitkering waren die een maatschappelijk nuttige activiteit als tegenprestatie opgedragen hebben gekregen en/of uitvoerden. Dit is lager dan in maart 2020 en 2021 toen het naar schatting ging om 34,3 en 34,2 duizend personen.

Deze schattingen gaan gepaard met een bepaalde onzekerheidsmarge. De relatieve marge in maart 2022 laat zien dat het werkelijke aantal naar schatting tot 18 procent kan afwijken van de puntschatting en geeft daarmee een onder- en een bovengrens aan. Het 95%-betrouwbaarheidsinterval heeft als ondergrens 21,6 duizend en als bovengrens 30,9 duizend. Dit betekent dat in 95 van de 100 gevallen het werkelijke totale aantal tegenprestaties binnen deze range zal liggen. Het aantal kan echter ook hoger of lager liggen.

De onzekerheid van de schatting is met 18 procent iets lager dan de onzekerheid van het onderzoek uitgevoerd in 2021, toen het 19 procent was.

In de tabellen is tevens het aantal personen tot de AOW-leeftijd met een algemene bijstandsuitkering in maart 2022 weergegeven. Dit waren er 406 duizend. In 2022 is de AOW-leeftijd 66 jaar en 7 maanden. Rekening houdend met een 95%-betrouwbaarheidsinterval, heeft naar schatting 5,3 tot 7,6 procent van deze personen een tegenprestatie opgedragen gekregen of uitgevoerd in maart 2022. Daarmee is het geschatte aandeel personen met een tegenprestatie in maart 2022 naar verhouding iets lager dan in maart 2021, toen het aandeel bijstandsontvangers met tegenprestaties met 95 procent zekerheid tussen 6,5 en 9,4 procent lag.

Op het moment van verschijnen van deze publicatie heeft het CBS het aantal personen met een IOAW- of een IOAZ-uitkering in maart 2022 nog niet gepubliceerd. Deze aantallen zijn daarom - evenals in voorgaande jaren - niet opgenomen in de tabel en niet meegenomen in de berekening.

3.2.1a Aantal personen met een algemene bijstandsuitkering en geschat aantal personen met een tegenprestatie in de maand maart, 2021 en 2022
Aantal in 2021Relatieve marge in 202195% betrouwbaar-
heidsinterval in 2021
Aantal in 2022Relatieve marge in 202295% betrouwbaar-
heidsinterval in 2022
Aantal personen met een
bijstandsuitkering (tot AOW-leeftijd)
430 210405 860
Aantal personen dat een
maatschappelijk nuttige activiteit
als tegenprestatie opgedragen heeft
gekregen en/of uitgevoerd1)
34 20019%[27 800:40 600]26 30018%[21 600:30 900]
Bron: CBS
1) De geschatte aantallen en de betrouwbaarheidsintervallen zijn afgerond op honderdtallen.

Aantal opgegeven tegenprestaties
Van de 145 gemeenten die de tegenprestatie uitvoeren, hebben er 124 in de enquête een aantal opgegeven. Ruim de helft hiervan (68 gemeenten, 55 procent) heeft aangegeven dat het aantal tegenprestaties in maart 2022 nul was. Dit is wat meer dan in het voorgaande onderzoek, toen het aantal tegenprestaties nul was bij 53 procent van de gemeenten die de tegenprestatie uitvoerden. 

Van de gemeenten die hebben aangegeven de tegenprestatie in maart 2022 uit te voeren, is het gemiddeld aantal opgegeven tegenprestaties 180. In 2021 was het gemiddeld aantal opgegeven tegenprestaties iets hoger, 201. Paragraaf 3.3 gaat in op de redenen hiervoor.

Representativiteit van de verslagperiode
Ongeveer 85 procent van de 145 gemeenten die in de enquête hebben aangegeven de tegenprestatie uit te voeren, zegt dat het opgegeven aantal tegenprestaties in maart 2022 representatief is ten opzichte van andere maanden in dat jaar.

Volgens de contactpersonen van 3 procent van de gemeenten is maart 2022 geen representatieve maand, omdat het aantal hoger is dan in andere maanden van het jaar. Het gaat hier om 5 gemeenten. Een nog kleiner aantal gemeenten gaf aan dat het aantal in maart juist lager lag dan in andere maanden. 

De overige gemeenten hebben niet aangeven of het aantal tegenprestaties dat zij hebben opgegeven representatief is.

3.3 Opmerkingen van gemeenten

Bij ongeveer 25 procent van de gemeenten met een ingevulde enquête is gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een toelichting te geven op de antwoorden. Het gaat om 68 gemeenten. Alle opmerkingen zijn doorgenomen en verwerkt. Deze paragraaf geeft een samenvatting. Daarbij zijn de gemeenten verdeeld in drie groepen:

A. gemeenten die de tegenprestatie niet uitvoeren,
B. gemeenten die de tegenprestatie wel uitvoeren maar nul tegenprestaties opgaven of de vraag over het aantal uitgevoerde tegenprestaties niet hebben beantwoord,
C. gemeenten die de tegenprestatie uitvoeren en een aantal groter dan nul opgaven.

A. Gemeenten die de tegenprestatie niet uitvoeren
Bij de gemeenten die de tegenprestatie niet uitvoeren is 25 maal een toelichting gegeven. Bijna driekwart van deze gemeenten geeft aan dat het uitvoeren van de tegenprestatie niet nodig is, omdat voor een andere aanpak, vaak stimuleren, gekozen is. De contactpersonen formuleerden dit op de volgende manieren:

“De tegenprestatie wordt niet opgelegd in de gemeente. Wel worden uitkeringsgerechtigden gestimuleerd en in bepaalde gevallen ook verplicht tot het verrichten van vrijwilligerswerk.”

“Er is binnen de gemeente zeker aandacht voor het vergroten van de maatschappelijke participatie, maar dit wordt niet verplicht gesteld en niet gegoten in de term Tegenprestatie. Er worden door ons zelfs activiteiten en trajecten ontwikkeld en ingezet om dit onderdeel te vergroten.”

“Er is in prioritering voor gekozen (nog) niet aan de slag te gaan met het verplichtende karakter van de tegenprestatie. Wel worden kandidaten die niet in een traject op weg naar werk zitten en een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben, actief begeleid naar participatie door middel van vrijwilligerswerk.”

Bij twee gemeenten wordt aangegeven dat het beleid rondom het uitvoeren van de tegenprestatie nog in ontwikkeling is. Dit wordt als volgt geformuleerd: 

“In maart werd de tegenprestatie nog niet uitgevoerd. Per mei 2022 is dit wel opgestart.” 

“De tegenprestatie zal binnenkort in onze gemeente uitgevoerd worden. Administratie daarvan wordt opgezet.” 

Bij twee andere gemeenten wordt aangegeven dat het beleid rondom het uitvoeren van de tegenprestatie niet vastgelegd wordt. De contactpersonen omschrijven dit als volgt: 

“We doen er wel wat aan, maar cijfers produceren blijft lastig.” 

Bij een enkele gemeente werd expliciet aangegeven dat er in het gemeentelijk beleid voor is gekozen om geen tegenprestatie te vragen. Een contactpersoon formuleerde het als volgt:

“Gemeentelijk beleid: Er is voor gekozen om onze cliënten geen tegenprestatie te vragen.”

Bij een andere gemeente wordt aangegeven dat de tegenprestatie vrijwillig is: 

“Onze verordening stelt dat de tegenprestatie vrijwillig is.” 

Een contactpersoon van een laatste gemeente geeft aan dat de uitvoeringscapaciteit ontoereikend is: 

“Binnen de gemeente is een Verordening in het kader van tegenprestatie vastgesteld. De huidige reguliere uitvoeringscapaciteit is niet toereikend om actief klanten op te roepen voor het vervullen en opleggen van een tegenprestatie in het kader van deze verordening. Dit neemt niet weg dat van iedereen die een bijstandsuitkering ontvangt, gevraagd wordt om naar vermogen mee te werken aan toeleiding naar werk of participatie. Een deel van de klanten participeert door het verrichten van vrijwilligerswerk en/of mantelzorg. Dit gebeurt zonder formele oplegging van een tegenprestatie zoals bepaald in de verordening. Deze activiteiten worden daarom niet als tegenprestatie geregistreerd.” 

Bij een groot deel van de gemeenten in deze groep valt op of lijkt het er op dat zij activiteiten als vrijwilligerswerk of mantelzorg niet als tegenprestatie zien.

B. Gemeenten die de tegenprestatie wel uitvoeren maar nul tegenprestaties opgaven
Bij de gemeenten die de tegenprestatie wel uitvoeren, maar voor maart 2022 een aantal van nul opgaven, is 34 maal een toelichting gegeven. De redenen lopen uiteen.

In een derde van deze gevallen wordt aangegeven dat er niet of onvolledig wordt geregistreerd waardoor er geen maandelijkse gegevens beschikbaar zijn. Contactpersonen schrijven bijvoorbeeld: 

“De formulering 'en/of' bij vraag 1 is een onhandige: in onze gemeente kan het college een tegenprestatie verplichten, maar daar is nog in geen enkel geval voor gekozen. Veel uitkeringsgerechtigden verrichten echter wel werkzaamheden die als tegenprestatie aangemerkt kunnen worden, zoals vrijwilligerswerk of mantelzorg. Wij registreren dat niet sluitend en kunnen dus niet exact aangeven wie zonder verplichting wel een tegenprestatie heeft uitgevoerd (de 'of' variant). We hebben de vraag daarom nu zo uitgelegd dat we alleen de verplichte tegenprestatie opgelegd hebben gekregen en eventueel ook hebben uitgevoerd (de 'en' variant). In ons geval is dat dus 0.”

“De registratie van tegenprestatie vindt niet zo gedetailleerd plaats (op systeemniveau) als door het CBS wordt gevraagd; er wordt geregistreerd welke soort(en) tegenprestatie wordt opgelegd en de ingangsdatum en eventuele einddatum hiervan.” 

Bij een kwart van de gemeenten wordt aangegeven dat de tegenprestatie niet als zodanig wordt geregistreerd. Bij meerdere gemeenten blijkt uit de toelichting dat de gehanteerde definitie van een tegenprestatie een rol speelt. Zoals in paragraaf 1.2 is beschreven kunnen de regels over de tegenprestatie verschillen tussen gemeenten. Deze gemeenten gaven wellicht een aantal van nul op omdat zij bepaalde maatschappelijk nuttige activiteiten niet als tegenprestatie zien of niet als tegenprestatie registreren, getuige deze citaten:

“De tegenprestatie heeft een negatieve lading. Formeel leggen we deze niet op. Iedere inwoner krijgt een traject gericht op re-integratie of maatschappelijke participatie.”   

“Een substantieel deel van onze bijstandsgerechtigden voeren wel een maatschappelijk nuttige activiteit uit. Wij registreren dit niet als tegenprestatie.”

“We kunnen dit niet uit ons systeem halen. Dit komt mede omdat we de tegenprestatie niet dwingend opleggen d.m.v. een beschikking. Op positieve wijze stimuleren we dat alle mensen die een uitkering ontvangen naar vermogen participeren. Dat kan door het volgen van hulpverlening, het volgen van activiteiten ter sociale activering, vrijwilligerswerk, re-integratieactiviteiten, parttime werk. Zo doen bijna alle bijstandsgerechtigden iets 'nuttigs' en volgen we de bedoeling van de tegenprestatie.”

Verder zijn er vijf gemeenten waarbij naar voren komt dat er ondanks een verordening, in de praktijk geen tegenprestatie wordt uitgevoerd. Contactpersonen omschrijven dit als volgt:

“Hoewel de tegenprestatie is opgenomen in de re-integratie verordening en de mogelijkheid aanwezig is, wordt de tegenprestatie maar zelden tot niet uitgevoerd. Hiervoor zijn een aantal redenen. Ten eerste het verplichte karakter met negatieve lading. Er worden door ons re-integratie voorzieningen aangeboden in overleg en instemming met cliënt. De eerste insteek is om gezamenlijk tot een goede voorziening te komen. Ten tweede bieden de PW, IOAW en IOAZ, bij niet (voldoende) meewerkende cliënten voldoende andere mogelijkheden. Ten derde is de tegenprestatie te beperkt. Met name het ontbreken van mogelijkheden voor scholing / opleiding en stimulering vormen een belemmering. Verder de beperkte tijdsduur, beperkte werkzaamheden en mogelijkheden tot een vervolg.” 

“De tegenprestatie is wel opgenomen in beleidsregels maar wordt praktisch niet uitgevoerd. Alle cliënten participeren maximaal of er lopen op dit moment interventies om de maximale participatiegraad te behalen. Tevens zijn er dit jaar zeven cliënten geplaatst op vrijwilligerswerk.” 

Uit bovenstaand citaat blijkt eveneens dat ook in deze groep vrijwilligerswerk of mantelzorg vaak niet als tegenprestatie wordt geregistreerd. 

Ook zijn er vijf gemeenten waarbij wordt aangegeven dat de tegenprestatie als een uiterst middel wordt gezien. Dit wordt als volgt omschreven door contactpersonen: 

“In ons beleid is vastgesteld dat klanten gestimuleerd worden om te participeren en dat de verplichting tot een tegenprestatie een uiterst middel is.”

“Het opleggen van een tegenprestatie is beleidsmatig wel opgenomen in de re-integratie verordening en kan dus worden toegepast. In de praktijk komt dit echter maar zelden voor omdat er vooral eerst samen met cliënt wordt gekeken naar mogelijkheden. Daarbij bestaan er andere mogelijkheden die beter aansluiten bij de mogelijkheden van cliënt waarbij hetzelfde doel kan worden gerealiseerd als de tegenprestatie. Het opleggen van een tegenprestatie geldt dan ook als laatste optie. Deze werkwijze is vastgelegd in het gemeentelijk beleid.“ 

Daarnaast zijn er drie gemeenten die aangeven dat het opleggen van een tegenprestatie niet nodig geweest is. Dit verwoorden de contactpersonen als volgt: 

“Op basis van de in gemeente van toepassing zijnde verordening rondom de tegenprestatie is het niet noodzakelijk geweest om kandidaten een tegenprestatie op te leggen.” 

“Ons bestand is in hoge mate geactiveerd. Wij zetten al sinds lange tijd in op activering, al zo vroeg mogelijk in het proces. De tegenprestatie als instrument is beschikbaar, maar het is niet noodzakelijk gebleken deze in te zetten.” 

Ten slotte wordt er in een gemeente een andere definitie van de tegenprestatie gehanteerd:

“De gemeente kent geen tegenprestaties zoals zodanig bedoeld.” 

C. Gemeenten die de tegenprestatie uitvoeren en een aantal groter dan nul opgaven
In deze groep werd 9 maal een toelichting gegeven. Meestal betrof dit een verantwoording van wat geteld is als tegenprestatie. Daaruit blijkt dat in deze groep een ruimere definitie wordt gehanteerd, waardoor vrijwilligerswerk of mantelzorg vaak juist wel als tegenprestatie worden gezien. Bijvoorbeeld:

“Er is in maart één persoon gestart met vrijwilligerswerk op voorspraak van de re-integratieconsulent.“

“In de gemeente hanteren we de volgende categorieën tegenprestatie: Direct werk, Werktraject, Parttime werk, Scholing, Activeringstrajecten, Maatschappelijk nuttige activiteiten, Vrijwilligerswerk, georganiseerde activiteiten buitens huis, geïndiceerde dagbesteding, in behandeling extern, inburgering, mantelzorg.”

“Werkzoekenden kunnen de tegenprestatie op diverse manieren invullen. Het grootste deel van de werkzoekenden verricht vrijwilligerswerk, levert mantelzorg of doet overige maatschappelijk nuttige werkzaamheden. Maar ook het volgen van taal- of beweegtraining behoort tot de mogelijkheden.” 

Daarnaast werd twee keer opgemerkt dat er vanwege de Covid-maatregelen een kleiner aandeel bijstandsgerechtigden met tegenprestaties was.

4. Samenvatting en conclusie

Middels een extra uitvraag bij alle Nederlandse gemeenten is onderzoek gedaan naar het totale aantal personen met een bijstandsgerelateerde uitkering dat een maatschappelijk nuttige activiteit als tegenprestatie uitvoerde of kreeg opgedragen in maart 2022.

Voor de uitvoering van het onderzoek zijn alle 344 gemeenten in Nederland benaderd met een enquête. De respons bedroeg 77 procent. De 266 responderende gemeenten waren, qua grootteklasse en het softwarepakket dat gebruikt wordt voor de gemeentelijke registraties, representatief voor alle Nederlandse gemeenten. 

Het aantal tegenprestaties van de niet responderende gemeenten is bijgeschat met behulp van de Multiple Imputation methode (Random Hot Deck Imputation). Hierbij zijn de gegevens van een qua grootteklasse en softwarepakket gelijkende en wel responderende gemeente gebruikt om tot een schatting te komen. Voor heel Nederland leverde deze methode de schatting van 26,3 duizend personen met een tegenprestatie op, met een onzekerheidsmarge van 18 procent. Het aantal tegenprestaties is, evenals het aantal bijstandsuitkeringen in 2022 lager dan in 2021 en 2020, maar nog wel hoger dan in 2019. Het aandeel tegenprestaties in verhouding tot het aantal bijstandsuitkeringen is eveneens iets lager dan in 2021 en 2020, maar hoger dan in 2019.

Verder werd in toelichtende opmerkingen bij gemeenten die de tegenprestatie niet uitvoeren vaak aangegeven dat het opleggen van een tegenprestatie niet nodig was omdat zij een andere aanpak hanteren. Gemeenten die de tegenprestatie wel uitvoeren, maar voor maart 2022 een aantal van nul opgaven, gaven daarvoor uiteenlopende redenen. Met name geven zij aan dat de registratie niet of niet volledig plaatsvindt of zien zij bepaalde maatschappelijk nuttige activiteiten niet als tegenprestatie. Ook wordt vaak aangegeven dat zij de verplichting tot een tegenprestatie als een uiterste middel zien, of wordt de tegenprestatie ondanks een verordening, in de praktijk niet uitgevoerd. Bij gemeenten die de tegenprestatie uitvoeren en een aantal groter dan nul opgaven bleek vaak dat zij juist een ruime definitie hanteren.

Het aantal getelde tegenprestaties is dus net als in eerdere jaren beïnvloed door de definitie van de tegenprestatie die gemeenten hanteren. Vrijwilligerswerk of mantelzorg worden door een deel van de gemeenten wel gezien als tegenprestatie, terwijl andere gemeenten deze activiteiten wel stimuleren als alternatief, maar niet als tegenprestatie zien. Indien alle gemeenten andere activiteiten die kunnen worden gezien als tegenprestatie zouden meetellen, zou het aantal tegenprestaties hoger uitkomen.

Bijlage 1

Screenshot vragenlijst

Bijlage 2

3.2.1b Aantal personen met een algemene bijstandsuitkering en geschat aantal personen met een tegenprestatie in de maand maart, 2018-2022
Aantal in 2018Relatieve marge in 201895% betrouwbaar-
heidsinterval in 2018
Aantal in 2019Relatieve marge in 201995% betrouwbaar-
heidsinterval in 2019
Aantal in 2020Relatieve marge in 202095% betrouwbaar-
heidsinterval in 2020
Aantal in 2021Relatieve marge in 202195% betrouwbaar-
heidsinterval in 2021
Aantal in 2022Relatieve marge in 202295% betrouwbaar-
heidsinterval in 2022
Aantal personen met een
bijstandsuitkering (tot AOW-leeftijd)
455 420432 000421 300430 210405 860
Aantal personen dat een
maatschappelijk nuttige activiteit
als tegenprestatie opgedragen heeft
gekregen en/of uitgevoerd1)
26 2008%[24 100:28 400]23 3002%[22 800:23 800]34 30013%[29 900:38 700]34 20019%[27 800:40 600]26 30018%[21 600:30 900]
Bron: CBS.
1) De geschatte aantallen en de betrouwbaarheidsintervallen zijn afgerond op honderdtallen.

Inlichtingen

Vragen over deze publicatie kunnen gestuurd worden aan het CBS onder vermelding van het referentienummer PR001181/4 BUS-E.