4. Samenvatting en conclusie
Middels een extra uitvraag bij alle Nederlandse gemeenten is onderzoek gedaan naar het totale aantal personen met een bijstandsgerelateerde uitkering dat een maatschappelijk nuttige activiteit als tegenprestatie uitvoerde of kreeg opgedragen in maart 2022.
Voor de uitvoering van het onderzoek zijn alle 344 gemeenten in Nederland benaderd met een enquête. De respons bedroeg 77 procent. De 266 responderende gemeenten waren, qua grootteklasse en het softwarepakket dat gebruikt wordt voor de gemeentelijke registraties, representatief voor alle Nederlandse gemeenten.
Het aantal tegenprestaties van de niet responderende gemeenten is bijgeschat met behulp van de Multiple Imputation methode (Random Hot Deck Imputation). Hierbij zijn de gegevens van een qua grootteklasse en softwarepakket gelijkende en wel responderende gemeente gebruikt om tot een schatting te komen. Voor heel Nederland leverde deze methode de schatting van 26,3 duizend personen met een tegenprestatie op, met een onzekerheidsmarge van 18 procent. Het aantal tegenprestaties is, evenals het aantal bijstandsuitkeringen in 2022 lager dan in 2021 en 2020, maar nog wel hoger dan in 2019. Het aandeel tegenprestaties in verhouding tot het aantal bijstandsuitkeringen is eveneens iets lager dan in 2021 en 2020, maar hoger dan in 2019.
Verder werd in toelichtende opmerkingen bij gemeenten die de tegenprestatie niet uitvoeren vaak aangegeven dat het opleggen van een tegenprestatie niet nodig was omdat zij een andere aanpak hanteren. Gemeenten die de tegenprestatie wel uitvoeren, maar voor maart 2022 een aantal van nul opgaven, gaven daarvoor uiteenlopende redenen. Met name geven zij aan dat de registratie niet of niet volledig plaatsvindt of zien zij bepaalde maatschappelijk nuttige activiteiten niet als tegenprestatie. Ook wordt vaak aangegeven dat zij de verplichting tot een tegenprestatie als een uiterste middel zien, of wordt de tegenprestatie ondanks een verordening, in de praktijk niet uitgevoerd. Bij gemeenten die de tegenprestatie uitvoeren en een aantal groter dan nul opgaven bleek vaak dat zij juist een ruime definitie hanteren.
Het aantal getelde tegenprestaties is dus net als in eerdere jaren beïnvloed door de definitie van de tegenprestatie die gemeenten hanteren. Vrijwilligerswerk of mantelzorg worden door een deel van de gemeenten wel gezien als tegenprestatie, terwijl andere gemeenten deze activiteiten wel stimuleren als alternatief, maar niet als tegenprestatie zien. Indien alle gemeenten andere activiteiten die kunnen worden gezien als tegenprestatie zouden meetellen, zou het aantal tegenprestaties hoger uitkomen.