De inzet van vrijwilligers in Heerlen en het Heitje
Over deze publicatie
In de periode 2012 tot 2022 hebben 3 op de 10 inwoners van Heerlen zich, binnen een periode van een jaar, minstens een keer ingezet als vrijwilliger voor bijvoorbeeld een sportclub, school, of in de zorg. Dat is beduidend onder het landelijk gemiddelde van bijna de helft vrijwilligers. Heerlen neemt op de ranglijst van 75 grote gemeenten de laagste plaats in. Dat verandert niet als rekening wordt gehouden met verschillen tussen gemeenten in de man/vrouw verhouding, leeftijdsopbouw, opleidingsniveau en het besteedbaar inkomen van huishoudens. Vooral zijn in Heerlen weinig vrijwilligers voor de organisaties die zich richten op religie, sport, cultuur, en scholen. Daar staat tegenover dat de vrijwilligers in Heerlen wel meer tijd spenderen: gemiddeld 5,2 uur per week tegenover 4 uur landelijk.
Het lage aandeel vrijwilligers past in het patroon van andere bevindingen over de deelname aan en het vertrouwen in de samenleving: Heerlen bevindt zich meestal onderaan in de ranglijsten van de gemeenten. Zowel landelijk als in Heerlen zijn de negatieve gevolgen van de Covid-19 pandemie voor het vrijwilligerswerk zichtbaar. Voor Heerlen is daarnaast ook te zien dat de afname van de vrijwillige inzet vooral het zuidelijke stadsdeel betreft, waardoor de voorspong van Heerlen-zuid ten opzichte van Heerlen-noord is verdwenen. In Heerlen is sinds 2020 het Heitje-project gestart ter bevordering van de burgerbetrokkenheid, de verbetering van de openbare ruimte en het stimuleren van de lokale economie. Dit kan, naast Covid-19, een rol hebben gespeeld bij de verschuivingen in het vrijwilligerswerk. Met dit essay wordt beoogd inzichten te leveren over het vrijwilligerswerk in Heerlen en daarmee tevens aandacht te geven aan het Heitje-project.
1. De relevantie van vrijwilligerswerk en de Heitjes
In december 2021 is het eerste essay verschenen (Schmeets, Exel, Ten Westenend en Martens, 2021) in een reeks van het WeSH-project – We Service Heerlen – dat gefinancierd is door de Europese Commissie in het kader van het ‘Urban Innovative Programme’. In dit project is een drietal doelen gesteld, waarvan het eerste doel het verbeteren van de sociale cohesie en het welzijn van de inwoners van Heerlen is. Om de doelen te bereiken is een app ontwikkeld waarin een groot aantal klussen is opgenomen die de burgers kunnen uitvoeren en waarvoor ze een vergoeding krijgen in de vorm van digitale munten: de Heitjes. Deze vergoedingen passen binnen de landelijke vrijwilligersregeling en zijn gebonden aan een maximaal bedrag van 5 euro per uur. De munten kunnen verzilverd worden bij lokale bedrijven die zich hebben aangesloten bij het project, dat bekend staat als het ‘Heerlens Heitje’. Daarmee wordt tevens beoogd om de lokale economie te stimuleren, het tweede doel. Het derde doel is om door de uitgevoerde klussen, zoals het schilderen van zitbanken, de openbare ruimte te verbeteren.
Met het Heitjes-project kan het potentieel vrijwilligers toenemen door het verrichten van de klussen. En dat kan bij uitstek in Heerlen van nut zijn. In het eerste essay is reeds aangetoond dat het gemiddelde aandeel vrijwilligers in de periode 2012/2019 in Heerlen laag is. Heerlen neemt met 30 procent vrijwilligers ten opzichte van 50 andere grote gemeenten de laagste plaats in. In Zwolle is dat met 59 procent bijna dubbel zoveel. Met 3 van de 10 burgers die zich als vrijwilliger minstens een keer hebben ingezet voor een organisatie binnen een periode van een jaar. Heerlen bevindt zich ook beduidend onder het landelijke gemiddelde van 48,6 procent. Door de periode met twee jaar te verlengen tot 2022, is nagegaan of Heerlen zich op de rangorde heeft verbeterd of nog steeds onderaan staat. Daarbij is het aantal gemeenten uitgebreid tot 75.
Vrijwilligerswerk is van belang, zeker voor een land zoals Nederland waar talloze verenigingen en organisaties steunen op de inzet van vrijwilligers. Nederland is als het ware Europees kampioen vrijwilligerswerk (Schmeets, Parigini en Van Hoof, 2016). De samenleving zonder vrijwilligers is welhaast ondenkbaar. Er is een duidelijk profiel te schetsen van de vrijwilliger. Ze behoren vaker tot de middelbare leeftijdsgroepen, hebben relatief vaak een Nederlandse achtergrond, zijn hoger opgeleid en hebben een hoog inkomen. En hoewel mannen en vrouwen even vaak vrijwilligerswerk doen, verschillen ze wel in het soort vrijwilligerswerk: zo zijn vrouwen vaker actief in de verzorging en in het onderwijs, terwijl mannen vaker te vinden zijn bij een sportvereniging.
In het eerste essay is al uitgebreid ingegaan op de relevantie van het vrijwilligerswerk. Zo is de inzet als vrijwilliger een manier om met elkaar in contact te komen. Deze verbindingen zijn niet alleen van belang voor de organisatie waar de werkzaamheden voor worden gedaan, maar veelal ook voor de vrijwilligers zelf (Arends en Schmeets, 2018, p. 19). Het gaat bijvoorbeeld om activiteiten voor een school, de sportvereniging, de kerk, de muziek- of de buurtvereniging, in de verzorging of in politiek verband. Tevens is vrijwilligerswerk een essentieel onderdeel van sociale netwerken in de samenleving met gemeenschappelijke waarden, ook wel aangeduid als ‘sociaal kapitaal’ (Van Beuningen en Schmeets, 2013). Dit sociaal kapitaal is van belang voor het goed functioneren van de samenleving. Zo heeft het sociaal kapitaal niet alleen een positief effect op de economie, maar ook op het welzijn (Kroll, 2011; Portela, Neira, Salinas-Jiménez, 2013; Matsushima en Matsunaga, 2015). Voor Nederland is aangetoond dat vrijwilligers, ten opzichte van de groep die geen vrijwilligerswerk doet, zeggen gelukkiger, en meer tevreden met hun eigen leven, met hun sociale contacten en met hun psychische gezondheid te zijn, en hoger scoren op de persoonlijke welzijnsindex (Schmeets en Arends, 2020). In essay 9 is het sociaal kapitaal, waarvan vrijwilligerswerk een van de 17 indicatoren is, gerelateerd aan het welzijn (Schmeets, 2022). Ook daaruit blijkt dat meer sociaal kapitaal gepaard gaat met meer geluk en tevredenheid met het eigen leven.
In dit essay wordt op deze bevindingen voortgeborduurd door twee onderzoeksjaren, 2020 en 2021, toe te voegen aan de reeks vanaf 2012. Daarmee wordt het overzicht van de gemeenten uitgebreid van 51 naar 75, en wordt een regionaal beeld van 40 gebieden gepresenteerd. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van de gegevens die in Heerlen in de periode januari tot mei 2022 bij 619 personen zijn verzameld die ook in 2020 aan het onderzoek hebben meegedaan. Hier doorheen spelen mogelijke gevolgen van de Covid-19 pandemie.
Dit essay is het elfde in een reeks. Zie voor de eerdere essays die in 2022 zijn verschenen Schmeets, Exel, Ten Westend en Martens (2022a;b;c;d), Schmeets en Exel (2022a;b), Schmeets en Tummers (2022), Schmeets (2022), Akkermans en Schmeets (2022).
2. Vrijwilligerswerk voor en tijdens Covid-19
Uit landelijke overzichten van de periode 2012 tot 2022 blijkt dat de meeste vrijwilligers zich inzetten voor sportverenigingen, verzorging, scholen, jeugdwerk en levensbeschouwelijke organisaties (Arends en Tummers, 2022). De ontwikkelingen laten zien dat het vrijwilligerswerk redelijk stabiel is: bijna de helft van de 15-plussers is minstens een keer per jaar actief als vrijwilliger. De afgelopen jaren is er echter een afname te zien die vooral is toe te schrijven aan de Covid-19 pandemie. Dit betreft niet alleen het vrijwilligerswerk, maar ook breder voor de deelname van de burger aan de samenleving. In essay 9 is dit besproken aan de hand van een samenvattende participatie-index. Deze index is gebaseerd op de sociale contacten, het geven van hulp aan anderen, de deelname aan het verenigingsleven, de inzet als vrijwilliger, betaald werk, de deelname aan verkiezingen en het meedoen met politieke acties. Kwartaalcijfers van 2020, waarbij het eerste kwartaal grotendeels voorafging aan de Covid-19 pandemie, laten een daling van de participatie zien vanaf het tweede kwartaal in 2020 (Schmeets, 2022). Dit zien we ook bij de inzet als vrijwilliger. Tussen 2012 en 2020 gaf gemiddeld 48,6 procent van de bevolking van 15 jaar of ouder aan zich minstens één keer per jaar als vrijwilliger ingezet te hebben voor een organisatie of vereniging. In 2020 was dit geslonken naar 44 procent, en in 2021 naar 39 procent. Nog sterker is de afname te zien bij de groep die in een periode van vier weken actief was als vrijwilliger. Voor de Covid-19 pandemie was dit gemiddeld zo’n 30 procent, in 2020 en 2021 nam dit af tot respectievelijk 22 en 21 procent. In 2021 waren er vooral minder vrijwilligers voor scholen, jeugdwerk en culturele organisaties. Dergelijke verschuivingen zijn van belang voor de interpretatie van de bevindingen die voortkomen uit het Heitjes-project en betrekking hebben op de bevolking in Heerlen. Immers, de verwachting is dat ook bij deze groep, die zowel in 2020 als in 2022 heeft deelgenomen aan het onderzoek, het vrijwilligerswerk is afgenomen.
De trend kan, net als bij de genoemde participatie-index, specifieker in beeld worden gebracht door middel van de kwartaalcijfers in 2020 (zie figuur 2.1). Vlak voor de crisis, het eerste kwartaal, gaf nog 48,2 procent aan in een periode van 12 maanden zich als vrijwilliger te hebben ingezet. Vervolgens daalde dit naar 44,2 en 40,5 procent, waarna het weer steeg naar 42,4 procent.
Periode | Vrijwilligerswerk (%) |
---|---|
Kwartaal 1 | 48,2 |
Kwartaal 2 | 44,2 |
Kwartaal 3 | 40,5 |
Kwartaal 4 | 42,4 |
3. Vrijwilligerswerk in grote steden en regio’s
Wat is de huidige situatie in Heerlen? Heerlen heeft het laagste aandeel vrijwilligers van 75 grotere gemeenten (zie tabel 3.1). Het aandeel vrijwilligers, op basis van de hele periode 2012/2021, blijft in Heerlen beperkt tot 30 procent. Dit betekent dat van de tien burgers van 15 jaar of ouder in Heerlen er slechts drie minstens een keer op jaarbasis zich hebben ingezet als vrijwilliger. In Harderberg, Súdwest Fryslân, en Barneveld is dit bijna dubbel zo veel. Ook de twee andere gemeenten in Zuid-Limburg – Sittard-Geleen en Maastricht – maken deel uit van de top-10 met de minste vrijwilligers. De tabel leert echter dat Heerlen ook ten opzichte van deze twee gemeenten fors minder vrijwilligers heeft en wat dat betreft op eenzame hoogte staat. Dit beeld verandert nauwelijks indien rekening wordt gehouden met de samenstelling van de gemeenten in de man/vrouw verdeling, leeftijdsopbouw, het opleidingsniveau en het besteedbaar huishoudensinkomen. Heerlen blijft dan onderaan staan met 32 procent, gevolgd door Lelystad (33 procent) en Sittard-Geleen (36 procent). De twee andere Limburgse gemeenten, Maastricht en Venlo, staan na deze correctie van onderaan op plekken 9 (39 procent) en 27 (44 procent). Aan de topposities verandert er weinig; ook na correctie wonen in Barneveld met 62 procent de meeste vrijwilligers, gevolgd door Súdwest Fryslân en Harderberg met 60 procent.
% | |
---|---|
Nederland | 47,2 |
Heerlen | 29,9 |
Lelystad | 31,1 |
Nissewaard | 34,3 |
Sittard-Geleen | 34,9 |
Schiedam | 35,9 |
Capelle aan den IJssel | 37,0 |
Purmerend | 37,2 |
Rotterdam | 38,0 |
Roosendaal | 38,5 |
Maastricht | 38,6 |
Helmond | 38,7 |
Dordrecht | 39,2 |
Almere | 39,4 |
Vlaardingen | 39,4 |
Zoetermeer | 39,9 |
Tilburg | 40,6 |
Amsterdam | 40,8 |
Venlo | 41,1 |
Eindhoven | 41,3 |
Arnhem | 41,7 |
Den Haag | 41,7 |
Leidschendam-Voorburg | 42,1 |
Zaanstad | 42,3 |
Haarlemmermeer | 42,4 |
Hengelo | 42,6 |
Emmen | 42,9 |
Oss | 43,6 |
Terneuzen | 43,6 |
Haarlem | 43,6 |
Velsen | 44,0 |
Oosterhout | 44,3 |
Assen | 44,4 |
Heerhugowaard | 44,6 |
Breda | 44,9 |
Almelo | 45,1 |
Enschede | 45,4 |
Bergen op Zoom | 45,4 |
Nijmegen | 45,5 |
Leiden | 45,6 |
Apeldoorn | 45,7 |
Hoorn | 45,8 |
Deventer | 46,1 |
Meierijstad | 47,2 |
Delft | 47,2 |
Nieuwegein | 47,4 |
Leeuwarden | 47,5 |
Pijnacker-Nootdorp | 48,0 |
Alkmaar | 48,4 |
Groningen | 48,6 |
Hilversum | 48,6 |
Gouda | 48,7 |
Zeist | 48,8 |
Den Bosch | 49,2 |
Hoeksche Waard | 49,9 |
Utrecht | 50,0 |
Amersfoort | 50,2 |
Alphen aan den Rijn | 50,3 |
Veenendaal | 50,3 |
Amstelveen | 50,4 |
Midden-Groningen | 50,5 |
Ede | 51,2 |
Doetinchem | 51,4 |
Katwijk | 51,7 |
Westland | 51,8 |
De Fryske Marren | 52,2 |
Krimpenerwaard | 52,7 |
Stichtse Vecht | 52,9 |
Smallingerland | 53,1 |
Lansingerland | 53,2 |
Hoogeveen | 53,8 |
Westerkwartier | 55,9 |
Zwolle | 55,9 |
Hardenberg | 57,9 |
Súdwest Fryslân | 58,0 |
Barneveld | 58,7 |
Andere gemeenten | 50,8 |
Aanvullende inzichten in de verschillen tussen de regio’s, inclusief Zuid-Limburg, biedt het overzicht van de 40 coropgebieden. In Zuid-Limburg doet 38 procent vrijwilligerswerk. Daarmee staat Zuid-Limburg onderaan, op afstand gevolgd door het gebied Groot-Rijnmond met 41 procent. In Noord-Overijssel is de inzet door vrijwilligers met 57 procent het hoogst. In Midden-Limburg wordt door 44 procent vrijwilligerswerk gedaan, en in Noord-Limburg door 48 procent. Ook hier kan de samenstelling van de bevolking een rol spelen. Maar ook als Zuid-Limburg niet zou verschillen ten opzichte van andere gebieden in man/vrouw verhouding, leeftijdsopbouw, opleiding en inkomen dan heeft deze regio met 39 procent nog steeds het laagste aandeel vrijwilligers, gevolgd door Groot-Amsterdam (41 procent), Groot-Rijnmond (42 procent), en Agglomeratie Den Haag (42 procent). De meeste vrijwilligers wonen, na correctie, in de gebieden Noord-Overijssel, Zuidwest-Friesland, en Zuidwest-Drenthe (58 procent).
Corop | Vrijwilligerswerk (%) |
---|---|
Oost-Groningen | 43,3 |
Delfzijl en omgeving | 51,2 |
Overig Groningen | 50,9 |
Noord-Friesland | 52,4 |
Zuidwest-Friesland | 55,7 |
Zuidoost-Friesland | 56,2 |
Noord-Drenthe | 51,4 |
Zuidoost-Drenthe | 46,9 |
Zuidwest-Drenthe | 55,7 |
Noord-Overijssel | 56,5 |
Zuidwest-Overijssel | 49,8 |
Twente | 50,4 |
Veluwe | 52,5 |
Achterhoek | 55,3 |
Arnhem/Nijmegen | 47,0 |
Zuidwest-Gelderland | 49,7 |
Utrecht | 51,8 |
Kop van Noord-Holland | 49,8 |
Alkmaar en omgeving | 47,2 |
IJmond | 45,8 |
Agglomeratie Haarlem | 44,8 |
Zaanstreek | 42,8 |
Groot-Amsterdam | 42,6 |
Het Gooi en Vechtstreek | 49,1 |
Agglomeratie Leiden en Bollenstreek | 48,5 |
Agglomeratie s-Gravenhage | 42,4 |
Delft en Westland | 50,3 |
Oost-Zuid-Holland | 51,2 |
Groot-Rijnmond | 40,5 |
Zuidoost-Zuid-Holland | 46,3 |
Zeeuwsch-Vlaanderen | 47,1 |
Overig Zeeland | 50,2 |
West-Noord-Brabant | 44,1 |
Midden-Noord-Brabant | 45,9 |
Noordoost-Noord-Brabant | 50,5 |
Zuidoost-Noord-Brabant | 46,1 |
Noord-Limburg | 48,1 |
Midden-Limburg | 44,0 |
Zuid-Limburg | 37,5 |
Flevoland | 42,7 |
De vrijwillige inzet is vastgesteld voor een aantal soorten organisaties, zoals voor de sportclub en de kerk. De meeste vrijwilligers zetten zich in voor een sportvereniging, gevolgd door een school, de verzorging, jeugd- of buurthuiswerk en een levensbeschouwelijke organisatie (zie figuur 3.3). In Heerlen zijn er op al deze terreinen relatief minder vrijwilligers dan het landelijke gemiddelde. Ten opzichte van andere grote gemeenten neemt Heerlen vooral lage posities in bij de inzet als vrijwilliger voor scholen (laagste positie), sportclubs (plek 2), en de kerk (plek 3) (zie tabellenbijlage). In Amstelveen wordt meer dan drie keer zoveel vrijwilligerswerk gedaan voor scholen (17 procent), in Pijnacker-Nootdorp voor sportclubs (22 procent), en in Barneveld voor de kerk (23 procent).
Nederland (%) | Heerlen (%) | |
---|---|---|
Jeugdwerk | 8 | 5 |
School | 10,4 | 5,1 |
Verzorging | 8,3 | 8,5 |
Sportvereniging | 14,5 | 5,6 |
Culturele verenigingen | 5 | 2,6 |
Hobbyvereniging | 4,7 | 3,5 |
Levensbeschouwelijke organisatie | 7,4 | 2,6 |
Vakbond of bedrijfsorganisatie | 2,4 | 1,2 |
Politieke organisatie | 1,3 | 0,6 |
Sociale hulpverlening | 1,8 | 0,9 |
Wonen | 2 | 0,8 |
Wijk of buurt | 5 | 3,8 |
Andere organisatie | 6,8 | 6,5 |
4. Vrijwilligerswerk in Heerlen 2020 en 2022
In het eerder verschenen essay werd ingegaan op het vrijwilligerswerk in Heerlen in de periode april tot september 2020. Daar kwam naar voren dat Heerlen weinig vrijwilligers heeft: 30,9 procent had zich in een periode van 12 maanden ingezet als vrijwilliger voor een organisatie. Op basis van dat aanvullende onderzoek in Heerlen bleek ook dat er in 2020 forse verschillen bestaan tussen Heerlen-noord en Heerlen-zuid: waar in het zuidelijke gebied het aandeel vrijwilligers met 39 procent niet ver achter liep op het landelijke gemiddelde (42 procent), was dit wel met 26 procent het geval voor het noordelijke gebied (zie figuur 4.1). Dit duidt op een tweedeling, waarbij de deelname in het zuidelijke deel anderhalf keer zo groot bleek ten opzichte van het noordelijke deel1).
Aanvullend op het aantal personen dat vrijwilligerswerk heeft gedaan, wordt ingegaan op hoeveel tijd vrijwilligers gemiddeld spenderen aan het vrijwilligerswerk. In Heerlen was dat in 2020 gemiddeld 5,2 uur per week (zie figuur 4.1). En dat is hoger dan het landelijke gemiddelde dat iets meer dan 4 uur is (Arends, 2021). Maar bovendien is dit niet gelijk verdeeld over de beide stadsdelen: in Heerlen-noord was dat 6,2 uur en in Heerlen-zuid 4,1 uur. Dus zien we dat er in Heerlen-noord veel minder mensen als vrijwilliger actief zijn dan in Heerlen-zuid, maar degenen die zich in het noordelijke gebied inzetten voor organisaties en verenigingen stoppen daar gemiddeld wel meer tijd in dan in het zuidelijke gebied.
Vrijwilligers (% en uren) | Uren vrijwilligerswerk per week (% en uren) | |
---|---|---|
Heerlen-noord | 26,0 | 6,2 |
Heerlen-zuid | 39,2 | 4,1 |
Heerlen | 30,9 | 5,2 |
Tevens werd in het eerder verschenen essay vastgesteld op welke terreinen het vrijwilligerswerk tussen de beide stadsdelen verschilt. In Heerlen-zuid werd meer vrijwilligerswerk dan in Heerlen-noord gedaan voor scholen, verzorging, sportclubs, culturele verenigingen, hobbyclubs, sociale hulpverlening en wonen. Geen verschillen waren er tussen zuid en noord op de gebieden jeugdwerk, kerken, vakbond of bedrijfsorganisatie, politiek, wijk of buurt en overige organisaties. Rekening houdend met de verschillen in de bevolkingssamenstelling, zoals opleidingsniveau en inkomen, resteerden alleen verschillen op de gebieden school, verzorging, cultuur, hobby en wonen.
In 2022 is dezelfde groep die in 2020 heeft meegedaan aan het onderzoek, en destijds aangaf nogmaals te willen meedoen, benaderd met een vrijwel identieke vragenlijst. Uiteindelijk hebben 619 personen meegedaan. Van deze groep heeft 32 procent zich ingezet als vrijwilliger. Dat zou betekenen dat er geen verschuivingen zijn opgetreden in het aandeel vrijwilligers tussen de periode april tot september 2020 (31 procent vrijwilligers), en januari tot mei 2022 (32 procent). Aangezien gevraagd is naar het vrijwilligerswerk in de ‘afgelopen 12 maanden’ heeft 2020 grotendeels betrekking op de periode voorafgaande aan de Covid-19 crisis, terwijl de antwoorden die in het begin van 2022 zijn gegeven in het geheel van toepassing zijn op de periode waarin sprake was van forse maatregelen om de crisis in te dammen. Dat er tussen beide meetmomenten geen afname is te zien, zou dus opmerkelijk zijn en niet passen in de landelijke ontwikkeling. Echter, er zijn belangrijke methodologische kanttekeningen te plaatsen bij deze vergelijking.
Niet alleen de effecten van de pandemie op het aandeel vrijwilligers, maakt een vergelijking tussen 2020 en 2022 lastig. Er kan ook sprake zijn van zogenoemde selectiviteit. Uit de studie van Brehm kwam de relatie tussen het meedoen met enquêtes en het stemmen bij verkiezingen naar voren: mensen die gaan stemmen zijn oververtegenwoordigd, en de niet-stemmers ondervertegenwoordigd (Brehm, 1993). Dit blijkt ook uit de kiezersonderzoeken in Nederland (zie b.v. Schmeets en van den Brakel, 2015). Denkbaar is dat mensen die vrijwilligerswerk doen, ook vaker hebben meegedaan aan het onderzoek. En derhalve dat, door de selectieve uitval, het aandeel vrijwilligers wordt overschat in 2022. Een betere vergelijking is dan om voor beide meetmomenten alleen te kijken naar de groep van 619 personen om de ontwikkeling van het vrijwilligerswerk in beeld te brengen. Dan blijkt dat tussen de beide meetmomenten het aandeel vrijwilligers is afgenomen van 40 naar 32 procent. Dit past in het beeld van de landelijke cijfers waar ook sprake is van een afname. En tevens wordt de selectiviteit zichtbaar. Immers: op basis van de 1103 personen zouden 3 op de 10 personen in 2020 hebben gerapporteerd dat ze ‘in de afgelopen 12 maanden’ vrijwilligerswerk hebben gedaan, terwijl onder de selectie van 619 personen er 4 op de 10 zich als vrijwilliger hebben ingezet.
Op basis van deze 619 personen, die dus zowel in 2020 als in 2022 aan het onderzoek hebben meegewerkt, kunnen tevens andere verschuivingen in kaart gebracht worden. Een voorbeeld daarvan is de verandering van de groep die in 2020 aangaf vrijwilligerswerk te hebben gedaan, maar dat niet meer deed in 2022. Van de groep die in 2020 heeft aangegeven zich minstens een keer in het afgelopen jaar te hebben ingezet als vrijwilliger, daarvan heeft 59 procent ook in 2022 vrijwilligerswerk gedaan terwijl 41 procent is afgehaakt. Als er echter in 2020 geen vrijwilligerswerk is uitgevoerd, dan is de kans klein dat dit wel in 2022 is gebeurd: slechts 1 op de 7 verandert van geen naar wel vrijwilligerswerk. Per saldo neemt, zoals al vermeld, het vrijwilligerswerk in Heerlen tussen de beide jaren af van 40 naar 32 procent, met de kanttekening dat beide percentages zijn overschat als gevolg van de selectiviteit.
Er is nog een kanttekening te plaatsen bij de vergelijking van de cijfers van beide jaren. In 2022 is de vragenlijst iets aangepast (zie kader en bijlage). Er is niet meer gevraagd naar het terrein ‘wonen’ en de twee terreinen ‘vakbond’ en ‘politiek’ zijn samengevoegd. Daarvoor in de plaats is het terrein ’Natuur en milieu’ en ‘vluchtelingen en mensenrechten’ opgenomen. Hoewel het niet aannemelijk is dat dit gevolgen heeft voor het totale aantal vrijwilligers, in beide jaren wordt gevraagd naar 12 soorten organisaties en verenigingen aangevuld met ‘andere organisaties’, is het vergelijken van de separate 13 soorten organisaties lastig. Tegen deze achtergrond leren de cijfers dat er een aantal verschuivingen is opgetreden tussen de gegevens die in 2020 van april tot september zijn verzameld, en de gegevens van januari tot mei 2022. Aangezien de vragen naar vrijwilligerswerk betrekking hebben op 12 maanden die aan het invullen van de vragenlijst vooraf gingen, hebben de cijfers van 2020 vooral betrekking op de periode voor de corona-pandemie, en die van 2022 tijdens de coronapandemie. De vergelijking van de mensen die in 2020 hebben meegedaan (in totaal 1103) en de groep die vervolgens ook in 2022 de vragenlijst heeft ingevuld (in totaal 619) leert dat in Heerlen op sommige terreinen een afname heeft plaatsgevonden, en op andere terreinen een toename. Zo is het vrijwilligerswerk voor de jeugd- en buurthuiswerk en voor een school gedaald. Bij andere vormen is het vrijwilligerswerk toegenomen, zoals voor een levensbeschouwelijke organisatie, en activiteiten voor een wijk of buurt. Zoals we bij het percentage vrijwilligers hebben gezien, is er sprake is van selectiviteit. Degenen die vrijwilligerswerk doen, doen in 2022 ook vaker mee aan het onderzoek. Dat zien we ook terug bij de vrijwilligers voor de specifieke organisaties. Soms is dat zelfs meer dan 1 procentpunt, zoals bij ‘verzorging’ (van 4,8 naar 6,0 procent), ‘ wijk of buurt’ (van 2,8 naar 4,2 procent), en ‘ andere organisatie’ (van 3,4 naar 4,8 procent). Dit betekent dat indien louter de groep die aan beide onderzoeken heeft meegedaan in 2020 en 2022 wordt vergeleken dat dan de afnames nog iets groter worden, en de stijgingen minder groot.
Daarnaast is te zien dat vooral in Heerlen-zuid het vrijwilligerswerk is afgenomen. Een voorbeeld daarvan is de vrijwillige inzet voor een school zoals in het schoolbestuur en een oudercommissie: waar in 2020 nog 9 procent actief was, is dit in 2022 gedaald naar 3 procent. Dit doet vermoeden dat hierbij het corona-effect een rol speelt en dat dit vooral geldt voor Heerlen-zuid. Tevens is in Heerlen-noord het vrijwilligerswerk voor een kerk en in de sociale hulpverlening toegenomen, terwijl dat in Heerlen-zuid niet is veranderd.
2020 (n=1103) | 2020 (n=619) | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Heerlen-noord | Heerlen-zuid | Heerlen | Sign. | Heerlen-noord | Heerlen-zuid | Heerlen | Sign. | ||
% | % | ||||||||
Jeugdwerk | 4,9 | 4,3 | 4,7 | 5,2 | 5,2 | 5,2 | |||
School | 4,8 | 8,5 | 6,1 | * | 4,9 | 9,0 | 6,6 | * | |
Verzorging | 3,4 | 7,1 | 4,8 | ** | 4,7 | 8,0 | 6,0 | T | |
Sportvereniging | 4,7 | 7,5 | 5,7 | T | 5,4 | 8,8 | 6,7 | T | |
Culturele verenigingen | 2,7 | 5,4 | 3,7 | * | 2,9 | 6,1 | 4,2 | T | |
Hobbyvereniging | 2,6 | 5,0 | 3,5 | * | 2,9 | 5,9 | 4,1 | T | |
Levensbeschouwelijke organisatie | 2,1 | 2,9 | 2,4 | 2,6 | 2,4 | 2,5 | |||
Sociale hulpverlening | 0,7 | 2,1 | 1,2 | * | 0,7 | 2,3 | 1,4 | ||
Wijk of buurt | 2,1 | 3,8 | 2,8 | 4,0 | 4,4 | 4,2 | |||
Vakbond of bedrijfsorganisatie | 1,5 | 2,7 | 1,9 | 2,6 | 2,5 | 2,6 | |||
Politieke organisatie | 0,9 | 0,4 | 0,7 | 1,6 | 0,6 | 1,2 | |||
Wonen | 1,2 | 3,7 | 2,1 | ** | 2,2 | 2,8 | 2,4 | ||
Andere organisatie | 2,9 | 4,3 | 3,4 | 3,8 | 6,4 | 4,8 | |||
T p < 0,1; * p < 0,05; ** p < 0,01; *** p < 0,001. |
Heerlen-noord | Heerlen-zuid | Heerlen | Sign. | |
---|---|---|---|---|
% | ||||
Jeugdwerk | 1,9 | 2,7 | 2,3 | |
School | 3,3 | 3,1 | 3,2 | |
Verzorging | 4,9 | 4,6 | 4,7 | |
Sportvereniging | 3,6 | 10,3 | 6,2 | *** |
Culturele verenigingen | 2,9 | 3,6 | 3,2 | |
Hobbyvereniging | 2,6 | 4,1 | 3,2 | |
Levensbeschouwelijke organisatie | 5,4 | 2,2 | 4,2 | T |
Sociale hulpverlening | 5,2 | 2,3 | 4,0 | T |
Wijk of buurt | 6,4 | 3,6 | 5,3 | |
Vakbond of politiek | 1,8 | 1,3 | 1,6 | |
Natuur en milieu | 3,4 | 0,9 | 2,4 | * |
Vluchtelingen en mensenrechten | 2,1 | 0,6 | 1,5 | |
Andere organisatie | 6,1 | 5,9 | 6,0 | |
T p < 0,1; * p < 0,05; ** p < 0,01; *** p < 0,001. |
5. Conclusies en discussie
In het eerste essay over het vrijwilligerswerk is ingegaan op mogelijke oorzaken van het geringe animo van de Heerlenaren om zich als vrijwilliger in te zetten voor organisaties en verenigingen. Heerlen nam de laagste positie in op de ranglijst van 51 gemeenten. In het onderhavige essay, nummer 11 in de reeks, is aangetoond dat dit beeld niet verandert indien het aantal gemeenten wordt uitgebreid tot 75, waarbij twee recente jaren zijn toegevoegd: in Heerlen doen 3 van de 10 burgers vrijwilligerswerk, terwijl dat in diverse andere steden dubbel zoveel is. En zelfs indien rekening wordt gehouden met de verschillen in samenstelling van de gemeenten, zoals het opleidingsniveau, het inkomen, en de leeftijd, dan blijft Heerlen onderaan op de trede van de vrijwilligersladder staan. Tevens is toegelicht dat er binnen Nederland, niet alleen tussen steden, maar ook tussen regionale gebieden grote verschillen zijn in het aandeel dat zich als vrijwilliger inzet voor bijvoorbeeld de school, de zorg, de cultuur, de politiek en de kerk. Daaruit komt specifiek naar voren dat Zuid-Limburg het laagste aandeel vrijwilligers heeft van de 40 regionale gebieden: geen enkele regio heeft, zoals Zuid-Limburg, minder dan 4 op de 10 vrijwilligers. Dus Heerlen staat wat dat betreft niet alleen. Maar toch heeft Heerlen een duidelijke achterstand op de twee andere grote steden in het zuiden van Limburg: Sittard-Geleen volgt op 5 procentpunt en Maastricht op 9 procentpunt. Dit vraagt om verklaringen, om oorzaken, om dieper gravende en aanvullende analyses.
Een aanvulling biedt het overzicht van de soorten organisaties waar de vrijwilliger actief is. Heerlen heeft op vrijwel alle gebieden een achterstand ten opzichte van het landelijke gemiddelde in de periode 2012 tot 2022. Maar vooral geldt dit voor het vrijwilligerswerk op de terreinen van religie, sport, cultuur, en scholen waar landelijk het aandeel vrijwilligers meer dan dubbel zoveel is als in Heerlen. De uitzondering is de vrijwillige inzet voor organisaties die zich richten op de verzorging of verpleging zoals de bejaardenzorg, kinderopvang en ziekenbezoek. Dit doet vermoeden dat het in Heerlen niet bovengemiddeld schort aan het geven van hulp aan anderen buiten organisaties om. Echter bij deze ‘informele hulp’ staat Heerlen ook onderaan op plek 2: waar landelijk 34 procent in een periode van vier weken dergelijke hulp geeft, blijft dat in Heerlen beperkt tot 27,6 procent (zie essay 9, Schmeets, 2022).
Een andere aanvulling biedt het noord-zuid onderscheid. In het eerder verschenen essay over vrijwilligerswerk (Schmeets, Exel, Ten Westenend en Martens, 2021) werd er reeds op gewezen dat in Heerlen-noord veel minder mensen actief zijn als vrijwilliger dan in Heerlen-zuid. De samenstelling van beide gebieden is nader bekeken. Zo wonen in het zuidelijke deel meer mensen met een hoger inkomen en met een hogere opleiding dan in het noordelijke deel. Maar het gelijkschakelen van beide gebieden op deze en andere sociaaleconomische en demografische factoren zorgde slechts voor een beperkte reductie van de kloof in de vrijwilligersdeelname. Dat Heerlen, en daarbinnen vooral in Heerlen-noord, minder vrijwilligers actief zijn behoeft wel een nuancering. De vrijwilligers in Heerlen zijn gemiddeld 5,2 uur per week actief, en dat is hoger dan het landelijke gemiddelde dat iets meer dan 4 uur is (Arends, 2021). En hoewel in het noordelijke deel veel minder vrijwilligers worden aangetroffen dan in het zuidelijke deel, spenderen de vrijwilligers in Heerlen-noord daar wel meer tijd aan: wekelijks 6,2 versus 4,1 uur in het zuidelijke deel. Dat kan samenhangen met het soort vrijwilligerswerk: bepaalde activiteiten vergen minder tijd dan andere.
De discrepantie in het aandeel vrijwilligers tussen de twee gebieden was echter niet meer te zien in 2022. Terwijl in het zuidelijke deel het aandeel vrijwilligers afnam, was dat niet het geval in het noordelijke gebied. Bij deze constatering is een aantal kanttekeningen geplaatst. Zo is de groep die in 2022 heeft meegedaan aan het onderzoek een minder goede afspiegeling van de bevolking dan in 2020, waardoor het aandeel vrijwilligers is overschat. Dat hoeft echter niet te betekenen dat daardoor ook de kloof tussen de beide deelgebieden in het vrijwilligerswerk wordt gedicht. Het kan ook een daadwerkelijke reductie zijn, die misschien tijdelijk van aard is vanwege de effecten van corona. Om daar iets meer grip op te krijgen is specifiek gekeken naar de ontwikkelingen bij de diverse organisaties waar vrijwilligers actief zijn. Is het bijvoorbeeld zo dat in het zuidelijke deel vrijwilligers zich inzetten voor organisaties die getroffen zijn door de maatregelen om de crisis tegen te gaan, zoals sportclubs, scholen, en de culturele sector? Zoals vermeld, waren in 2021 vooral minder vrijwilligers voor scholen, jeugdwerk en culturele organisaties (Arends en Tummers, 2022). Alleen bij het vrijwilligerswerk voor scholen is een duidelijke afname in Heerlen te zien. Het vrijwilligerswerk is met de helft gereduceerd, en de daling heeft vooral in Heerlen-zuid plaatsgevonden. En ook bij het vrijwilligerswerk voor culturele organisaties is er in Heerlen-zuid een afname. De landelijke vrijwillige inzet voor sportverenigingen zakte maar beperkt in, en dat zien we ook in Heerlen. Maar het verschil tussen de beide stadgebieden nam wel toe: van 3 naar 7 procentpunt, vooral door de toename in het zuidelijke stadsgebied. Verder valt op dat in 2022 in Heerlen-noord op diverse andere terreinen meer vrijwilligerswerk wordt gedaan dan in Heerlen-zuid, zoals in de sociale hulpverlening, de kerk, en natuur en milieu. Dat zou ook kunnen duiden op een mogelijk effect van het Heerlen-noord programma waar vanaf 2021 diverse initiatieven zijn opgestart om de leefsituatie te verbeteren.
De vergelijking tussen het onderzoek in 2020 en 2022 is er op gericht om na te gaan of het Heerlens Heitje de sociale cohesie en het welzijn van de burgers heeft bevorderd. Voor deze onderzoeksopzet is gekozen nog voordat er sprake was van de Covid-19 pandemie. De afgelopen jaren stonden, en staan nog, in het teken van de Covid-19 pandemie. De gevolgen voor de samenleving waren groot. Het legde vooral een wissel op de sociale contacten door de maatregelen die werden getroffen, zoals het vermijden van fysieke sociale contacten, met als doel om de verspreiding van het virus tegen te gaan. Statistieken leren inmiddels dat er in deze periode soms forse verschuivingen optraden in diverse aspecten van de leefsituatie. Grofweg zien we dat vanaf het tweede kwartaal van 2020, dus het begin van de crisis, het meedoen met de samenleving daalde (Schmeets, 2022). Zo namen de sociale contacten af, was er minder activiteit in het verenigingsleven, en daalde het aantal vrijwilligers. In dit perspectief dienen ook de verschuivingen in Heerlen geplaatst te worden. Bovendien dient rekening gehouden te worden met selectie-effecten bij de vergelijking van de 1103 personen die in 2020 hebben meegedaan aan het onderzoek en de 619 personen die ook in 2022 antwoorden op de vragenlijst hebben gegeven. Een betere vergelijking is om alleen te kijken naar de groep van 619 personen om de ontwikkeling van het vrijwilligerswerk in beeld te brengen. Dan blijkt dat tussen de beide meetmomenten het aandeel vrijwilligers is afgenomen van 40 naar 32 procent. En tevens wordt de selectiviteit zichtbaar. Immers: op basis van de 1103 personen zouden 3 op de 10 personen in 2020 hebben gerapporteerd dat ze ‘in de afgelopen 12 maanden’ vrijwilligerswerk hebben gedaan, terwijl onder de selectie van 619 personen er 4 op de 10 zich als vrijwilliger hebben ingezet. Deze afname op basis van alleen de personen die in beide jaren hebben meegedaan van 8 procentpunt past in het beeld van de landelijke cijfers want daar is ook sprake van een afname: vlak voor de crisis stond nog 48 procent te boek als vrijwilliger. Daarna daalde dit tot 39 procent in 2021.
We kunnen dus constateren dat Heerlen relatief weinig vrijwilligers heeft: dat was al zo voor de periode 2012-2019, en de uitbreiding van deze periode tot 2022 doet daar niets aan af. Verder is, met de nodige mitsen en maren, tussen 2020 en 2022 het aandeel vrijwilligers in Heerlen conform de landelijke trend gedaald. En deze daling vond vooral plaats in Heerlen-zuid, waarmee de voorsprong op Heerlen-noord is verdwenen. Gelet op de soorten vrijwilligerswerk, zoals de afname van de vrijwillige inzet in het onderwijs, duidt dit er op dat een van de mogelijke oorzaken de corona-crisis is. En ook mogelijk is dat vooral het zuidelijke stadsdeel wederom meer vrijwilligers zal aantrekken nu de samenleving, eind 2022, weer grotendeels open is, en de kloof met Heerlen-noord wederom zichtbaar wordt.
Dat Heerlen een duidelijke achterstand heeft in de vrijwillige inzet, blijkt eens te meer door Heerlen te vergelijken met 75 andere grote gemeenten. Inmiddels is meer bekend over Heerlen zoals het lage vertrouwen in en de geringe binding met de samenleving. In vervolgessays worden, op basis van de aanvullende gegevens, ook deze aspecten belicht waarbij tevens de relaties worden gelegd met het vrijwilligerswerk.
Referenties
Akkermans, M. en H. Schmeets (2022). Het Heitje en de buurtcohesie, leefbaarheid en veiligheid in Heerlen. CBS: Den Haag/Heerlen/Bonaire, 21 december 2022.
Arends, J. (2021). Vrijwilligerswerk 2020. CBS: Den Haag/Heerlen, 1-17.
Arends, J. en H. Schmeets (2018). Vrijwilligerswerk: activiteiten, duur en motieven. CBS: Den Haag/Heerlen, 1-28.
Brehm, J. (1993). The Phantom Respondents: Opinion Surveys and Political Representation. Ann Arbor: University of Michigan Press, 1993.
Arends, J. en M. Tummers (2022). Vrijwilligerswerk 2021. CBS: Den Haag/Heerlen.
Kroll, C. (2011). Different Things Make Different People Happy: Examining Social Capital and Subjective Well-Being by Gender and Parental Status, Social Indicators Research, 104(1), 157-177.
Matsushima, M. en Y. Matsunaga (2015). Social Capital and Subjective Well-Being in Japan, International Journal of Voluntary and Nonprofit Organizations 26(4), 1016–1045.
Portela, M., Neira, I. en M. del Mar Salinas-Jiménez (2013). Social Capital and Subjective Wellbeing in Europe: A New Approach on Social Capital, Social Indicators Research, 114, 493-511.
Schmeets, H. en J. Arends (2020). Vrijwilligerswerk en welzijn. Statistische Trends, 21-2-2020, 1-18.
Schmeets, H., Parigini, M. en M. van Hoof (2016). Het sociaal kapitaal in Europese regio’s, Bevolkingstrends 2016-09, 26 oktober 2016.
Schmeets, H. (2022). De Heitjes en het sociaal kapitaal in Heerlen. CBS: Den Haag/Heerlen/Bonaire, 19 oktober 2022.
Schmeets, H. en M. van den Brakel. (2015). Selectiviteit van de respons in het Nationaal Kiezersonderzoek. In Schmeets, H. (Ed.), Het Nationaal Kiezersonderzoek 2006-2012 (pp. 40-50). Den Haag, Heerlen: CBS.
Schmeets, H., Exel, J., Ten Westenend, A. en D. Martens (2021). Meer vrijwilligers in Heerlen met het Heitje. CBS: Den Haag/Heerlen/Bonaire, 29 december 2021.
Schmeets, H., Exel, J., Ten Westenend, A. en D. Martens (2022a). De Heitjes en het onderlinge wantrouwen in Heerlen. CBS: Den Haag/Heerlen/Bonaire, 21 februari 2022.
Schmeets, H., Exel, J., Ten Westenend, A. en D. Martens (2022b). De Heitjes en het politieke vertrouwen in Heerlen. CBS: Den Haag/Heerlen/Bonaire, 1 maart 2022.
Schmeets, H., Exel, J., Ten Westenend, A. en D. Martens (2022c). De Heitjes en de sociale contacten in Heerlen. CBS: Den Haag/Heerlen/Bonaire, 22 maart 2022.
Schmeets, H., Exel, J., Ten Westenend, A. en D. Martens (2022d). De Heitjes en het verenigingsleven in Heerlen. CBS: Den Haag/Heerlen/Bonaire, 1 april 2022.
Schmeets, H. en J. Exel (2022a). De Heitjes en de politieke betrokkenheid in Heerlen. CBS: Den Haag/ Heerlen/Bonaire, 25 mei 2022.
Schmeets, H. en J. Exel (2022b). De Heitjes en het vertrouwen in instituties in Heerlen. CBS: Den Haag/Heerlen/Bonaire, 20 juli 2022.
Schmeets, H. en M. Tummers (2022). De Heitjes en het welzijn in Heerlen. CBS: Den Haag/Heerlen/Bonaire, 25 augustus 2022.
Van Beuningen, J. en H. Schmeets (2013). Developing a Social Capital Index for the Netherlands, Social Indicators Research, 113(3), 859-886.
Bijlage: Vraagstellingen vrijwilligerswerk en dataverzameling
Tabellenbijlage
Jeugdwerk | School | Verzorging | Sport-vereniging | Culturele verenigingen | Hobby-vereniging | Levens-beschouwelijke organisatie | Vakbond of bedrijfs-organisatie | Politieke organisatie | Sociale hulpverlening | Wonen | Wijk of buurt | Andere organisatie | |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
% | |||||||||||||
Nederland | 8,0 | 10,4 | 8,3 | 14,5 | 5,0 | 4,7 | 7,4 | 2,4 | 1,3 | 1,8 | 2,0 | 5,0 | 6,8 |
Heerlen | 5,0 | 5,1 | 8,5 | 5,6 | 2,6 | 3,5 | 2,6 | 1,2 | 0,6 | 0,9 | 0,8 | 3,8 | 6,5 |
Amsterdam | 5,3 | 9,3 | 5,1 | 8,9 | 5,3 | 3,9 | 4,4 | 2,4 | 2,0 | 2,1 | 3,6 | 4,7 | 7,6 |
Rotterdam | 6,8 | 9,2 | 5,7 | 8,5 | 3,6 | 4,1 | 6,2 | 1,4 | 1,1 | 1,2 | 2,3 | 4,2 | 5,4 |
Den Haag | 7,2 | 9,1 | 6,4 | 10,7 | 4,4 | 3,6 | 6,4 | 2,3 | 1,1 | 1,5 | 3,0 | 4,8 | 5,5 |
Utrecht | 6,0 | 10,7 | 6,8 | 14,4 | 6,6 | 4,5 | 4,7 | 3,2 | 2,3 | 3,3 | 3,0 | 5,9 | 9,3 |
Groningen | 7,1 | 8,5 | 7,9 | 13,3 | 5,7 | 4,6 | 6,2 | 3,0 | 2,1 | 3,3 | 2,3 | 5,0 | 8,4 |
Eindhoven | 8,2 | 8,1 | 4,9 | 10,3 | 3,2 | 5,1 | 4,7 | 2,3 | 0,7 | 1,9 | 2,2 | 5,7 | 4,6 |
Tilburg | 6,2 | 7,5 | 6,5 | 10,7 | 3,2 | 3,9 | 3,2 | 2,7 | 0,8 | 2,2 | 2,3 | 4,4 | 7,0 |
Almere | 7,5 | 11,0 | 4,7 | 9,8 | 2,8 | 3,1 | 6,0 | 1,5 | 0,6 | 1,8 | 2,0 | 4,5 | 4,3 |
Breda | 7,3 | 10,4 | 7,0 | 13,6 | 3,3 | 4,4 | 3,5 | 1,8 | 1,1 | 1,2 | 3,0 | 5,3 | 7,4 |
Apeldoorn | 8,0 | 10,9 | 10,9 | 13,4 | 4,2 | 3,6 | 9,8 | 1,5 | 1,5 | 2,3 | 0,8 | 3,3 | 6,4 |
Nijmegen | 5,9 | 9,2 | 6,6 | 14,3 | 4,8 | 4,6 | 4,7 | 2,1 | 1,6 | 2,7 | 2,1 | 4,7 | 8,6 |
Enschede | 6,3 | 8,6 | 6,1 | 12,9 | 5,4 | 5,7 | 6,4 | 3,3 | 1,2 | 1,8 | 1,2 | 3,6 | 6,0 |
Amersfoort | 5,8 | 11,6 | 8,0 | 13,6 | 5,3 | 3,5 | 8,6 | 3,2 | 1,1 | 2,4 | 2,0 | 5,9 | 6,7 |
Den Bosch | 7,0 | 11,1 | 6,6 | 17,5 | 5,7 | 5,4 | 5,1 | 4,0 | 1,6 | 2,4 | 3,7 | 5,9 | 5,4 |
Haarlem | 6,6 | 13,2 | 6,1 | 13,1 | 4,4 | 2,9 | 5,1 | 2,4 | 1,3 | 1,5 | 2,2 | 4,2 | 6,1 |
Arnhem | 6,6 | 10,8 | 6,4 | 12,0 | 3,9 | 2,2 | 6,0 | 1,2 | 1,0 | 1,9 | 1,5 | 5,9 | 6,1 |
Haarlemmermeer | 7,4 | 10,4 | 7,1 | 15,4 | 2,7 | 3,0 | 6,0 | 1,8 | 0,9 | 1,6 | 2,0 | 2,3 | 3,9 |
Zaanstad | 6,8 | 10,7 | 6,2 | 16,3 | 4,3 | 2,9 | 3,8 | 1,8 | 1,0 | 1,7 | 2,0 | 4,2 | 6,9 |
Zwolle | 8,6 | 11,2 | 9,2 | 14,6 | 4,6 | 4,6 | 14,7 | 1,9 | 1,5 | 2,5 | 1,6 | 6,4 | 7,2 |
Zoetermeer | 5,9 | 10,6 | 4,6 | 10,0 | 2,4 | 3,5 | 6,0 | 2,1 | 0,8 | 1,5 | 4,1 | 3,3 | 6,5 |
Leeuwarden | 7,9 | 10,8 | 7,7 | 15,5 | 5,2 | 4,5 | 5,4 | 2,5 | 1,2 | 2,6 | 1,7 | 6,4 | 6,5 |
Leiden | 7,7 | 10,2 | 5,4 | 13,4 | 3,8 | 5,1 | 2,3 | 2,4 | 1,9 | 3,3 | 2,7 | 3,6 | 6,3 |
Ede | 8,5 | 12,6 | 8,7 | 13,7 | 5,0 | 5,1 | 16,1 | 2,7 | 1,1 | 1,6 | 2,1 | 5,6 | 5,8 |
Dordrecht | 5,2 | 8,9 | 6,4 | 11,3 | 2,9 | 3,0 | 9,8 | 1,4 | 0,6 | 1,4 | 2,7 | 2,9 | 5,0 |
Maastricht | 7,3 | 6,2 | 6,5 | 9,1 | 5,1 | 8,5 | 2,2 | 2,2 | 1,1 | 2,0 | 1,0 | 3,0 | 5,7 |
Alphen aan den Rijn | 9,1 | 14,1 | 9,6 | 15,5 | 3,8 | 3,6 | 10,9 | 3,4 | 0,7 | 1,0 | 2,6 | 6,1 | 5,5 |
Alkmaar | 8,7 | 9,7 | 8,7 | 16,4 | 5,2 | 5,0 | 5,4 | 3,2 | 1,5 | 2,6 | 1,2 | 4,5 | 6,7 |
Emmen | 8,2 | 11,1 | 7,3 | 11,6 | 4,0 | 4,7 | 5,7 | 1,9 | 1,6 | 2,4 | 1,4 | 6,4 | 6,7 |
Westland | 11,7 | 12,5 | 11,1 | 19,2 | 3,8 | 3,7 | 9,4 | 3,1 | 0,7 | 1,5 | 1,8 | 3,3 | 6,1 |
Venlo | 6,9 | 8,4 | 5,9 | 11,6 | 6,6 | 3,4 | 4,9 | 1,9 | 0,6 | 1,2 | 1,6 | 5,3 | 6,5 |
Súdwest Fryslân | 15,0 | 13,7 | 12,6 | 19,4 | 8,9 | 6,7 | 12,2 | 3,3 | 0,8 | 2,1 | 1,0 | 8,0 | 9,2 |
Sittard-Geleen | 7,6 | 8,2 | 6,1 | 9,6 | 5,4 | 4,2 | 2,6 | 2,1 | 1,8 | 1,3 | 0,8 | 4,6 | 7,0 |
Hoeksche Waard | 8,9 | 7,8 | 10,5 | 14,4 | 4,2 | 4,2 | 9,2 | 1,7 | 1,5 | 2,2 | 2,6 | 4,2 | 7,2 |
Delft | 6,1 | 9,4 | 5,4 | 15,5 | 5,8 | 7,4 | 4,6 | 2,5 | 1,9 | 1,2 | 3,8 | 3,3 | 7,4 |
Oss | 8,0 | 11,7 | 8,1 | 14,3 | 6,1 | 3,1 | 4,9 | 1,4 | 1,1 | 1,2 | 0,6 | 5,6 | 5,3 |
Deventer | 10,3 | 10,4 | 9,1 | 15,9 | 5,0 | 4,7 | 6,5 | 2,0 | 1,1 | 1,4 | 2,3 | 6,0 | 5,9 |
Helmond | 6,2 | 9,1 | 5,2 | 13,0 | 3,1 | 3,8 | 3,8 | 1,4 | 0,2 | 0,3 | 2,0 | 4,0 | 4,0 |
Meierijstad | 9,9 | 10,4 | 10,4 | 18,0 | 5,1 | 3,9 | 3,1 | 2,0 | 0,0 | 2,4 | 1,5 | 4,8 | 5,6 |
Nissewaard | 6,3 | 7,8 | 6,3 | 9,2 | 2,0 | 5,0 | 6,1 | 1,1 | 0,6 | 1,9 | 1,7 | 2,0 | 5,0 |
Hilversum | 7,1 | 14,9 | 6,3 | 14,6 | 4,6 | 4,1 | 6,5 | 2,1 | 1,2 | 1,0 | 2,3 | 5,4 | 7,0 |
Amstelveen | 7,0 | 16,5 | 6,5 | 17,5 | 4,4 | 3,3 | 5,4 | 2,9 | 1,1 | 2,8 | 1,8 | 2,4 | 6,8 |
Roosendaal | 5,3 | 10,2 | 6,4 | 11,0 | 3,1 | 3,7 | 2,8 | 2,1 | 0,3 | 2,8 | 2,2 | 1,5 | 5,8 |
Hengelo | 7,3 | 7,0 | 6,6 | 15,5 | 5,8 | 3,4 | 4,0 | 3,2 | 1,6 | 0,6 | 2,0 | 3,8 | 5,8 |
Leidschendam-Voorburg | 5,5 | 11,0 | 5,6 | 11,2 | 3,7 | 4,4 | 4,2 | 2,3 | 0,9 | 1,3 | 3,6 | 5,3 | 7,0 |
Purmerend | 7,4 | 8,0 | 4,7 | 10,8 | 3,4 | 2,1 | 6,0 | 1,8 | 1,2 | 0,7 | 1,9 | 2,8 | 5,9 |
Hoorn | 7,6 | 12,4 | 6,0 | 13,6 | 4,4 | 4,1 | 4,9 | 3,0 | 1,4 | 0,9 | 2,1 | 2,9 | 3,5 |
Gouda | 8,8 | 13,3 | 8,0 | 15,6 | 3,9 | 2,5 | 9,8 | 2,2 | 1,4 | 2,6 | 2,4 | 4,1 | 6,0 |
Assen | 4,5 | 11,0 | 9,0 | 13,3 | 3,1 | 4,0 | 12,2 | 2,8 | 0,5 | 1,2 | 2,7 | 4,6 | 5,1 |
Almelo | 7,8 | 10,8 | 10,8 | 13,0 | 3,3 | 5,7 | 8,1 | 2,4 | 1,3 | 2,2 | 1,0 | 5,9 | 5,4 |
Nieuwegein | 6,1 | 8,2 | 10,0 | 16,7 | 2,5 | 3,8 | 4,2 | 2,8 | 1,7 | 3,1 | 2,1 | 2,5 | 9,1 |
Midden-Groningen | 12,2 | 12,1 | 10,4 | 12,4 | 4,4 | 6,6 | 7,9 | 3,0 | 2,1 | 2,0 | 1,5 | 5,9 | 7,6 |
Lelystad | 4,6 | 6,8 | 4,4 | 5,5 | 2,3 | 1,9 | 6,8 | 2,8 | 1,2 | 1,1 | 1,5 | 2,6 | 4,1 |
Hardenberg | 13,4 | 13,4 | 12,9 | 16,6 | 5,9 | 6,6 | 17,9 | 2,0 | 0,9 | 1,8 | 1,0 | 7,1 | 8,2 |
Smallingerland | 5,0 | 9,1 | 11,1 | 14,6 | 6,8 | 5,6 | 14,4 | 1,8 | 2,4 | 1,4 | 0,5 | 5,0 | 6,8 |
Velsen | 7,1 | 11,3 | 9,7 | 16,4 | 4,1 | 3,6 | 10,2 | 1,4 | 1,2 | 0,7 | 2,1 | 3,3 | 5,2 |
Capelle aan den IJssel | 8,1 | 7,9 | 4,6 | 9,6 | 2,9 | 2,7 | 7,5 | 1,1 | 1,3 | 1,2 | 2,5 | 4,8 | 6,5 |
Westerkwartier | 10,2 | 12,9 | 11,2 | 12,9 | 5,9 | 9,2 | 10,8 | 4,0 | 1,9 | 3,9 | 2,3 | 8,3 | 7,3 |
Veenendaal | 9,2 | 10,1 | 9,6 | 12,1 | 5,5 | 3,2 | 16,8 | 3,0 | 1,9 | 2,1 | 2,4 | 3,1 | 8,9 |
Stichtse Vecht | 8,1 | 12,8 | 8,3 | 19,7 | 5,0 | 4,8 | 10,0 | 2,2 | 1,7 | 2,0 | 1,3 | 3,8 | 7,8 |
Katwijk | 12,0 | 12,8 | 10,1 | 13,8 | 4,3 | 3,0 | 13,0 | 1,4 | 1,1 | 1,6 | 2,5 | 1,3 | 9,0 |
Lansingerland | 9,4 | 15,7 | 9,8 | 20,7 | 3,8 | 3,9 | 9,7 | 1,3 | 1,0 | 0,9 | 1,7 | 3,7 | 5,8 |
Oosterhout | 7,1 | 10,4 | 6,7 | 15,0 | 4,4 | 4,2 | 3,2 | 3,1 | 1,4 | 2,0 | 2,1 | 3,7 | 6,2 |
Hoogeveen | 6,1 | 9,0 | 11,3 | 13,3 | 4,0 | 5,0 | 11,6 | 6,3 | 0,0 | 1,8 | 1,7 | 6,3 | 5,6 |
Vlaardingen | 6,4 | 8,5 | 4,7 | 10,5 | 2,4 | 1,5 | 9,2 | 0,9 | 1,6 | 1,0 | 2,5 | 5,0 | 5,9 |
De Fryske Marren | 11,4 | 11,6 | 9,7 | 18,9 | 5,8 | 2,8 | 7,8 | 2,6 | 1,0 | 2,0 | 1,7 | 8,5 | 8,4 |
Schiedam | 9,4 | 5,1 | 3,4 | 9,6 | 4,9 | 1,8 | 9,9 | 0,9 | 1,1 | 0,5 | 1,8 | 5,9 | 3,1 |
Bergen op Zoom | 4,4 | 8,5 | 5,9 | 12,5 | 7,8 | 4,8 | 4,9 | 4,5 | 1,5 | 1,0 | 4,1 | 5,2 | 7,9 |
Zeist | 3,7 | 14,1 | 7,6 | 14,4 | 2,2 | 4,2 | 10,1 | 1,6 | 1,6 | 2,2 | 1,5 | 7,7 | 9,1 |
Barneveld | 12,2 | 9,5 | 14,3 | 13,7 | 3,9 | 4,9 | 23,3 | 5,0 | 0,7 | 1,4 | 1,4 | 3,6 | 7,2 |
Heerhugowaard | 4,4 | 7,6 | 5,9 | 16,4 | 2,8 | 2,2 | 9,4 | 1,7 | 1,1 | 0,8 | 2,7 | 2,8 | 5,3 |
Pijnacker-Nootdorp | 5,8 | 10,6 | 8,6 | 21,9 | 2,3 | 3,6 | 6,4 | 3,7 | 1,5 | 2,1 | 2,4 | 3,0 | 6,5 |
Krimpenerwaard | 9,5 | 11,5 | 7,9 | 18,6 | 3,8 | 4,6 | 11,4 | 1,8 | 0,8 | 2,0 | 1,7 | 5,9 | 7,8 |
Doetinchem | 9,3 | 9,0 | 12,3 | 13,1 | 5,1 | 3,6 | 10,4 | 1,9 | 1,3 | 3,7 | 0,4 | 5,0 | 7,9 |
Terneuzen | 6,5 | 10,0 | 10,1 | 14,7 | 6,2 | 4,6 | 7,7 | 2,3 | 1,4 | 2,8 | 0,6 | 5,0 | 3,9 |
Overige gemeenten | 8,9 | 10,8 | 9,9 | 16,7 | 5,7 | 5,4 | 8,4 | 2,4 | 1,3 | 1,7 | 1,6 | 5,5 | 7,3 |