Auteur: Ellen Webbink, Monica Deschinger, Thirsa Leendertse, Petra Molenaar-Cox, Sander van Schie

Vermogensonderzoeken in het buitenland 2019

In samenwerking met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Over deze publicatie

In deze publicatie worden de resultaten beschreven van het onderzoek naar vermogensonderzoeken in het buitenland door gemeenten in 2019. Het doel van dit onderzoek is het in kaart brengen van het aantal gemeenten dat in 2019 een vermogensonderzoek in het buitenland is gestart en hoe vaak dit heeft geleid tot een vordering en/of boete wegens schending van de inlichtingenplicht in de bijstand. Dit onderzoek is uitgevoerd in samenwerking met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW).

Samenvatting

Het doel van dit onderzoek is in kaart te brengen hoe vaak gemeenten in 2019 een vermogensonderzoek in het buitenland zijn gestart en hoe vaak dit heeft geleid tot een vordering en boete wegens schending van de inlichtingenplicht in de bijstand. 

Om deze informatie te achterhalen is naar alle gemeenten in Nederland een enquête gestuurd. In 2019 waren er in Nederland 355 gemeenten. Daarvan hebben er 287 gerespondeerd (81 procent). Voor de gemeenten die niet hebben gerespondeerd zijn de aantallen door middel van imputatie geschat op basis van gemeenten die wel hebben gerespondeerd. Op deze manier is voor alle gemeenten in Nederland tezamen een schatting gemaakt van het aantal gemeenten dat vermogensonderzoeken is gestart in 2019, het aantal gestarte vermogensonderzoeken in het buitenland, constateringen, vorderingen en boetes.

Uit de analyses blijkt dat met 95 procent zekerheid kan worden gezegd dat er in 2019 door 60 tot 80 gemeenten vermogensonderzoeken in het buitenland zijn gestart. Samen zijn deze gemeenten 520 tot 610 onderzoeken gestart. (In 2018 hadden 70 tot 90 gemeenten vermogensonderzoeken in het buitenland gestart en ging het om 240 tot 390 onderzoeken.) Een aantal gemeenten gaf aan weinig of geen vermogensonderzoeken in het buitenland uit te voeren omdat deze onderzoeken arbeidsintensief zijn en de kosten vaak niet opwegen tegen de baten.

Naar aanleiding van vermogensonderzoeken in het buitenland zijn in 2019 in totaal 60 tot 80 overtredingen van de inlichtingenplicht geconstateerd (in 2018 waren dat er 60 tot 130). Er zijn 20 tot 30 vorderingen (in 2018 ook 20 tot 30) en 15 tot 25 (in 2018 maximaal 10) boetes opgelegd met een datum besluit in 2019 (met 95 procent zekerheid). Van de beginschulden van deze vorderingen en boetes kon geen betrouwbaar model voor ophoging worden bepaald. Voor deze variabelen zijn daarom in deze publicatie alleen de gegevens van de responderende gemeenten beschreven. De totale beginschuld van de vorderingen van responderende gemeenten was ruim 944 duizend euro (in 2018 bijna 287 duizend euro). De beginschuld van de boetes was bijna 112 duizend euro (in 2018 ruim 87 duizend euro).

1. Inleiding

1.1 Achtergrond

Iemand die bijstand aanvraagt moet alle feiten en omstandigheden doorgeven waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Hieronder valt ook het hebben van inkomen, vermogen of onroerend goed in het buitenland. Deze inlichtingenplicht geldt niet alleen bij de aanvraag, maar ook gedurende de bijstandsuitkering. Gemeenten kunnen een onderzoek instellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens. Dit geldt ook voor onderzoeken naar inkomen en vermogen in het buitenland. Door middel van steekproeven en op basis van indicatoren en signalen kunnen bijstandsgerechtigden worden geselecteerd. Het onderzoek mag bijvoorbeeld gebaseerd zijn op het criterium ‘een ander land van herkomst dan Nederland’ of ‘veelvuldig bezoek aan hetzelfde land’ (Kamerbrief 28 juni 2018). Deze criteria mogen echter niet in strijd zijn met het discriminatieverbod. Wanneer in het onderzoek niet gemeld vermogen in het buitenland wordt geconstateerd, wordt het recht op bijstand herzien en volgt mogelijk een terugvordering en een boete.

Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) wil meer inzicht in de uitvoering van vermogensonderzoeken in het buitenland door gemeenten en de omvang hiervan. Hiertoe heeft het CBS in samenspraak met SZW eind 2019/begin 2020 middels een enquête onder alle gemeenten in Nederland in kaart gebracht hoe vaak zij in 2018 een vermogensonderzoek in het buitenland zijn gestart, hoe vaak dit heeft geleid tot een (boete)vordering en hoe groot de totale beginschuld is die hiermee gemoeid is. 

Voor het waarnemen van mogelijke trends of het vaststellen van beleidseffecten is meerjarig onderzoek nodig. Daarom heeft het CBS op verzoek van SZW het onderzoek voor verslagjaar 2019 herhaald.

1.2 Onderzoeksvragen

SZW wil graag inzicht in de mate waarin gemeenten in Nederland vermogensonderzoeken in het buitenland starten en de vorderingen die hieruit voortkomen. Meer specifiek wil SZW daarbij voor 2019, net als voor 2018 een beeld krijgen van: 

  1. Hoeveel gemeenten vermogensonderzoeken startten in het buitenland wegens schending van de inlichtingenplicht;
  2. Hoe vaak zij dit deden;
  3. Hoe vaak dit soort onderzoeken hebben geleid tot vorderingen en boetes wegens schending van de inlichtingenplicht;
  4. De totale beginschuld (het totale oorspronkelijke bedrag dat aan de gemeente moet worden (terug)betaald) van deze vorderingen en boetes.

Het doel van dit onderzoek is om bovenstaande vragen te beantwoorden, middels een enquête onder alle gemeenten in Nederland.

1.3 Leeswijzer

Deze publicatie beschrijft de methode en resultaten van dit onderzoek naar vermogensonderzoeken in het buitenland. In het volgende hoofdstuk wordt de onderzoeksmethode beschreven. Dit is uitgesplitst naar een deel over de enquête en een deel over de schatting van de aantallen. Daarna worden in hoofdstuk 3 de resultaten besproken voor de respons en in hoofdstuk 4 de resultaten voor de schattingen van de aantallen. In hoofdstuk 5 worden de conclusies en aanbevelingen gegeven.

2. Methode

Om een beeld te krijgen van de aantallen met betrekking tot vermogensonderzoeken in het buitenland in 2019, is een enquête aan alle Nederlandse gemeenten gestuurd. De vraagstelling was identiek aan het onderzoek over 2018. Voor de gemeenten die niet hebben gerespondeerd zijn, voor zover de respons dit toeliet, de aantallen geschat op basis van gemeenten die wel hebben gerespondeerd. In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de manier van uitvragen en de gebruikte ophoogmethode.

2.1 Enquête

Het onderzoek is uitgevoerd middels een enquête die naar alle gemeenten in Nederland is verstuurd. Deze enquête is te vinden in de bijlage. De gemeenten zijn benaderd via de berichtgevers van de Bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek (BDFS). Een berichtgever is een gemeente of een door een aantal gemeenten opgezette dienst die de gegevens voor de BDFS aanlevert aan het CBS. Een berichtgever kan dus gegevens verstrekken over verschillende gemeenten, maar het omgekeerde komt ook voor: verschillende berichtgevers kunnen over één gemeente rapporteren. 

In de enquête zijn de volgende aantallen en bedragen uitgevraagd:

  • Het aantal gestarte vermogensonderzoeken in het buitenland in 2019.
  • Het aantal geconstateerde overtredingen van de inlichtingenplicht in 2019 wegens het verzwijgen van vermogen in het buitenland. Het gaat hier om alle overtredingen die in 2019 zijn geconstateerd, ongeacht het jaar waarin het onderzoek is gestart en de sanctie die hierop volgde.
  • Het aantal opgelegde boetes en vorderingen in dit kader, met een datum besluit in 2019 en de totale beginschuld hiervan. Ook hier geldt dat het bijbehorende onderzoek niet in 2019 hoeft te zijn gestart.

De enquête is begin februari 2021 verstuurd naar alle berichtgevers met het verzoek om deze binnen vier weken terug te sturen. Na het verstrijken van de deadline is begin maart 2021 een rappelmail verstuurd naar de berichtgevers die nog niet hadden gerespondeerd, met het verzoek de gegevens alsnog binnen twee weken terug te sturen. Nadat de deadline van het rappel verstreken was, is telefonisch of per mail contact opgenomen met de berichtgevers van gemeenten met meer dan 50 duizend inwoners die op dat moment nog niet hadden gerespondeerd, om zo te respons te verhogen.

2.2 Schatting totale aantallen

2.2.1 Multiple imputation

Om een landelijk beeld te krijgen moet de non-respons worden bijgeschat. De non-respons omvat enerzijds gemeenten die de enquête niet hebben ingevuld en anderzijds gemeenten die wel gerespondeerd hebben, maar geen (volledige) informatie konden geven. Voor de ophoging voor niet-responderende gemeenten en missende waarden is gebruik gemaakt van een methode die goed om kan gaan met het feit dat de aantallen die gemeenten verstrekken vaak zeer laag of nul zijn: Multiple Imputation (Random Hot Deck Imputation, methode predictive mean matching). Hiermee kan de respons worden aangevuld met een schatting, om zo een totaalbeeld te krijgen over de gevraagde cijfers. Bij deze statistische methode wordt bij elke non-respons-gemeente een gelijkende responderende gemeente (donorgemeente) gezocht. Vervolgens wordt de door de responderende gemeente ingevulde waarde geïmputeerd bij de non-respons-gemeente. Deze procedure leidt tot een volledig gevulde dataset. Om een zo betrouwbaar mogelijke schatting te krijgen, wordt de imputatieprocedure meerdere keren herhaald, wat leidt tot meerdere volledig gevulde datasets. De daarop volgende analyse om totaalcijfers voor Nederland te bepalen wordt gebaseerd op het gemiddelde van alle volledig gevulde datasets. De schattingsmethode is uitgevoerd met het statistisch programma R, en specifieker met de package Multivariate imputation by chained equations (MICE). Dit is andere software ten opzichte van het voorgaande onderzoek. Hier is voor gekozen omdat de voorheen gebruikte SPSS-software minder goed om blijkt te gaan met de spreiding in de waarden1).

Bovenstaande analyse is uitgevoerd voor de gevraagde aantallen in de enquête. Het aantal gemeenten dat vermogensonderzoeken is gestart in 2019 (onderzoeksvraag 1), is vervolgens afgeleid op basis van de (geïmputeerde) antwoorden op de vraag naar het aantal gestarte vermogensonderzoeken in het buitenland in 2019 (onderzoeksvraag 2). De gemeenten met een (geïmputeerd) aantal hoger dan 0, tellen mee voor het aantal gemeenten dat vermogensonderzoeken is gestart in 2019. Deze berekening is uitgevoerd voor alle geïmputeerde datasets. Door middel van de totalen van deze datasets kon ook voor dit aantal een puntschatting worden berekend, op dezelfde manier als voor de aantallen uit de enquête.

Het analyseproces omvat drie stappen.

Stap 1: Controle en correctie
De eerste stap van het analyseproces is het controleren en eventueel corrigeren van de enquêtedata. Bij enquêtes met deels ontbrekende antwoorden zijn deze, indien mogelijk, afgeleid op basis van de overige antwoorden. Wanneer bijvoorbeeld het aantal opgelegde vorderingen 0 was, is de totale beginschuld van de vorderingen ook op 0 gezet, indien deze ontbrak.

Stap 2: Imputatie met behulp van donorgemeente
Voor gemeenten die niet hebben gerespondeerd, is een donorgemeente gezocht die lijkt op de gemeente qua:

  • het totale aantal vorderingen wegens schending van de inlichtingenplicht (ontstaansgrondcodes 51 tot en met 56 in de BDFS), met een datum besluit in 2019;
  • gemeentegrootteklasse;
  • het aandeel personen met een migratieachtergrond;
  • bevolkingsdichtheid. 

Deze kenmerken zijn voor alle gemeenten bekend, ook voor de gemeenten die de enquête niet hebben ingestuurd. De achtergrondkenmerken worden gebruikt als hulpvariabelen om de ontbrekende enquêtedata (de doelvariabelen) te kunnen invullen (imputeren) bij de twee typen non-respons-gemeenten. Naast deze achtergrondkenmerken worden ook de enquêtevariabelen die worden geïmputeerd gebruikt als hulpvariabelen. Voor het schatten van het aantal gestarte onderzoeken bijvoorbeeld wordt naast de achtergrondkenmerken gebruik gemaakt van het aantal constateringen, het aantal vorderingen, de beginschuld van de vorderingen, het aantal boetes en de beginschuld van de boetes. Deze aanpak is identiek aan die van het eerder uitgevoerde onderzoek.

De vier achtergrondkenmerken zijn op basis van inhoudelijke gronden en ervaring uit het voorgaande onderzoek over 2018 gekozen als hulpvariabelen. Voor 2018 is met behulp van verkennende analyses (correlaties, chikwadraattoetsen en variantieanalyses), gebaseerd op gemeenten waarvan alle informatie bekend is, geconcludeerd dat deze vier kenmerken de beste bijdrage leveren aan het imputatieproces.

De imputatie van de ontbrekende waarden op basis van een donorgemeente is 100 keer uitgevoerd. In totaal heeft dit geleid tot 100 volledig gevulde datasets plus de originele dataset. Bij elke imputatieronde is opnieuw een donorgemeente gezocht, waardoor de geïmputeerde datasets van elkaar verschillen. Voor elke dataset is een populatietotaal voor de doelvariabele geschat. De uiteindelijke schattingen van de aantallen zijn de gemiddelden van de 100 schattingen. Bij de imputatie van de ontbrekende waarden op basis van een donorgemeente is één gemeente uitgesloten, omdat deze als een representatieve uitbijter geïdentificeerd kon worden op de variabele 'aantal vermogensonderzoeken in het buitenland'. Dat betekent dat de ingevulde responswaarde van deze gemeente wel juist is, maar niet representatief voor andere gemeenten van dezelfde grootteklasse. Bij de berekening van de onzekerheidsmarges is de betreffende gemeente wel meegenomen.

Stap 3: Onzekerheidsmarges berekenen
Omdat de aantallen die in deze publicatie gepresenteerd worden voor een deel geschat zijn, hebben de uitkomsten een bepaalde onzekerheidsmarge. 

Op basis van de spreiding in de 100 verschillende schattingen kan een onzekerheidsmarge worden bepaald van de uiteindelijke schatting van de aantallen. Voor de schattingen zijn marges en relatieve marges berekend om uitspraken te kunnen doen over de nauwkeurigheid van de schattingen. De onzekerheidsmarges zijn op de volgende manier berekend:

\[Marge = \sqrt{\left( \frac{\sum(y-\bar{y})^{2}}{n-1} \right) * (1 + \frac{1}{n})} * 1,96\]

Waarbij:
y  =  schatting in geïmputeerde dataset
ӯ  =  gemiddelde aantal van alle schattingen (puntschatting)
n  =  aantal imputaties

De marges zijn vervolgens gebruikt om een 95%-betrouwbaarheidsinterval voor de schatting te construeren. Het 95%-betrouwbaarheidsinterval wil zeggen dat in 95 van de 100 gevallen het werkelijke aantal binnen dit interval valt. Dit betekent dat er een kleine kans is dat het werkelijke aantal hoger of lager dan dit interval is. Hoe breder het interval is, hoe minder nauwkeurig de schatting. De relatieve marges zijn berekend door de marge te delen door de puntschatting. 

Om te bepalen of de schattingen betrouwbaar zijn, wordt naast de marges ook gekeken naar het aantal verschillende waarden van de doelvariabelen en de spreiding hiervan. Een klein aantal verschillende waarden met daarbij een grote spreiding, maakt het moeilijker om een betrouwbaar model samen te stellen waarmee kan worden bijgeschat voor de non-respons.

2.3 Gebruikte bronnen

Naast de gegevens die uit de enquête beschikbaar zijn gekomen, is ook gebruik gemaakt van informatie uit de Bijstandsdebiteuren en -fraudestatistiek (BDFS) en van cijfers op gemeenteniveau afkomstig van CBS StatLine. 

Bijstandsdebiteuren en -fraudestatistiek (BDFS)
Voor het bepalen van het totale aantal vorderingen wegens schending van de inlichtingenplicht met een datum besluit in 2019 is de BDFS gebruikt. De BDFS is een maandstatistiek en bevat informatie die door gemeenten en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) wordt aangeleverd over de in Nederland openstaande schulden die ontstaan zijn vanuit de algemene- en bijzondere bijstand, IOAW, IOAZ en Bbz. Maandelijks worden bestanden met gegevens over afzonderlijke vorderingen door de gemeenten en de SVB aan het CBS verstrekt. Gegevens van de SVB zijn in de analyse niet meegenomen. In de analyse zijn per gemeente alle vorderingen met codes 51 tot en met 56 op het kenmerk Ontstaansgrond vordering en een datum besluit in 2019 meegenomen. 

Er is gebruik gemaakt van transactiebestanden. De term transactiebestand wordt gebruikt voor de bestanden waarin de administratief vertraagde informatie voor de drie verslagmaanden volgend op een bepaalde verslagmaand wordt gebruikt om de data voor die verslagmaand te verbeteren.

CBS StatLine
De overige gegevens die zijn gebruikt in de ophogingsmethode (gemeentegrootteklasse, het aandeel personen met een migratieachtergrond en de bevolkingsdichtheid) zijn ontleend aan tabellen op gemeenteniveau die zijn gepubliceerd op CBS StatLine2).

 

1) Zie voor meer uitleg over het probleem.
2) Bron: Regionale kerncijfers Nederland.

3. Respons

In 2019 waren er 355 gemeenten in Nederland. Daarvan hebben er 287 gerespondeerd. Dit komt overeen met een respons van 81 procent. In het onderzoek over 2018 was de respons 73 procent.

3.1 Representativiteit van de respons

Om te kunnen vaststellen of de responderende gemeenten representatief zijn voor heel Nederland, is voor een aantal achtergrondkenmerken bekeken in hoeverre de verdeling van deze gemeenten overeenkomt met de verdeling van alle Nederlandse gemeenten. Gekozen is voor de kenmerken die als hulpvariabele zijn gebruikt in de imputatie-analyse (zie paragraaf 2.2):

  • Gemeentegrootteklasse;
  • Het totale aantal vorderingen wegens schending van de inlichtingenplicht (ontstaansgrondcodes 51 tot en met 56 in de BDFS), met een datum besluit in 2019;
  • Het aandeel personen met een migratieachtergrond;
  • De bevolkingsdichtheid.

3.1.1 Gemeentegrootteklasse

De grootteklasse van een gemeente wordt bepaald op basis van het aantal inwoners. De gemeenten zijn ingedeeld in acht grootteklassen:

  1. Minder dan 5 000 inwoners
  2. 5 000 tot 10 000 inwoners
  3. 10 000 tot 20 000 inwoners
  4. 20 000 tot 50 000 inwoners
  5. 50 000 tot 100 000 inwoners
  6. 100 000 tot 150 000 inwoners
  7. 150 000 tot 250 000 inwoners
  8. 250 000 inwoners of meer

De respons per grootteklasse varieerde tussen de 75 en 100 procent. De laagste respons werd waargenomen bij de gemeenten met 5 tot 10 duizend inwoners en bij de gemeenten met 250 duizend inwoners of meer. De laatste klasse betreft de G4-gemeenten; drie van de vier hebben gerespondeerd. In grootteklasse 6, de gemeenten met 100 tot 150 duizend inwoners, was de respons 100 procent. 

In figuur 3.1.1.1 is te zien dat de relatieve verdeling van de responderende gemeenten over de grootteklassen nagenoeg overeenkomt met de relatieve verdeling van alle gemeenten over deze klassen. Dit betekent dat de responderende gemeenten qua inwonertal representatief zijn voor alle gemeenten van Nederland.

3.1.1.1 Gemeenten: aantal inwoners in 2019
Aantal inwonersRespons (n=287) (%)Totaal (n=355) (%)
minder dan 5 0001,41,4
5 000 tot 10 0002,12,3
10 000 tot 20 00019,219,2
20 000 tot 50 00050,552,4
50 000 tot 100 00016,415,8
100 000 tot 150 0005,24,2
150 000 tot 250 0004,23,7
250 000 of meer11,1

3.1.2 Aantal vorderingen

Het totale aantal vorderingen wegens schending van de inlichtingenplicht (ontstaansgrondcodes 51 tot en met 56 in de BDFS), met een datum besluit in 2019, loopt per gemeente uiteen van nul tot meer dan tien duizend. Ten behoeve van de representativiteitsanalyse is een indeling in klassen gemaakt. Deze indeling is te zien in figuur 3.1.2.1.

De figuur toont dat er in de verdeling van het totale aantal vorderingen geen grote verschillen bestaan tussen de gemeenten die respondeerden en alle Nederlandse gemeenten. Dat betekent dat ook wat betreft het aantal vorderingen de responderende gemeenten representatief zijn voor alle gemeenten van Nederland.

3.1.2.1 Gemeenten: aantal vorderingen in 2019
Aantal vorderingen code 51 t/m 56Respons (n=287) (%)Totaal (n=355) (%)
00,40,9
maximaal 106,46
11 - 5018,820,7
51 - 10019,919,3
101 - 20021,320,7
201 - 50015,217,2
501 - 1 0007,86,3
meer dan 1 00010,38,9

3.1.3 Aandeel personen met migratieachtergrond

Per gemeente varieert het aandeel inwoners met een migratieachtergrond tussen de 4 en 55 procent. Ook bij dit kenmerk is voor de representativiteitsanalyse een indeling in klassen gemaakt, van minder dan 5 tot meer dan 25 procent.

Figuur 3.1.3.1 laat zien dat de responderende gemeenten ook representatief zijn voor alle gemeenten van Nederland op het aandeel personen met een migratieachtergrond. Bij enkele klassen bestaan weliswaar kleine verschillen, maar deze verschillen zijn statistisch niet significant.

3.1.3.1 Gemeenten: inwoners met migratieachtergrond in 2019
Aandeel met migratieachtergrondRespons (n=287) (%)Totaal (n=355) (%)
minder dan 5% 1,71,4
5 - 10%24,423,9
10 - 15%3131
15 - 20%18,819,4
20 - 25%9,19,3
meer dan 25%1514,9

3.1.4 Bevolkingsdichtheid

De bevolkingsdichtheid wordt gemeten in het aantal inwoners per vierkante kilometer. In Nederland varieert dit aantal per gemeente van 23 tot 6 523. Ook hier is ten behoeve van de representativiteitsanalyse dus een indeling in klassen nodig. Figuur 3.1.4.1 toont deze indeling, en ook hoe de responderende gemeenten en alle Nederlandse gemeenten verdeeld zijn over de klassen van bevolkingsdichtheid.

Opnieuw bestaan er alleen kleine, statistisch niet significante verschillen, waarmee ook op dit kenmerk de respons als representatief voor Nederland beschouwd mag worden.

3.1.4.1 Gemeenten: inwoners per km2 in 2019
Inwoners per km2Respons (n=287) (%)Totaal (n=355) (%)
maximaal 1004,55,1
101 - 20014,313,8
201 - 30016,415,8
301 - 40089
401 - 50010,110,1
501 - 75011,811,8
751 - 1 0007,77,3
1 001 - 1 50010,810,4
1 501 - 2 0004,95,1
meer dan 2 00011,511,5

3.2 Bruikbare respons

Van de 287 gemeenten die hebben gerespondeerd, zijn er 26 die de enquête in zijn geheel leeg hebben teruggestuurd. Van deze gemeenten is voor het CBS onbekend in hoeverre zij vermogensonderzoeken zijn gestart in 2019. Deze respons is daarom niet-bruikbaar. Deze 26 gemeenten zijn in de analyses behandeld als non-respons. Dit betekent dat de respons van 261 gemeenten bruikbaar is voor verdere analyse. Dit brengt de bruikbare respons op 74 procent. In het onderzoek over 2018 was de bruikbare respons 61 procent.

Deze 261 gemeenten hebben echter niet allemaal alle enquêtevragen beantwoord. Daardoor verschilt de bruikbare respons per vraag. Verder heeft bij elke vraag een relatief groot aantal gemeenten het antwoord '0' gegeven. Om dit inzichtelijk te maken, geeft tabel 3.2.1 per vraag weer wat de bruikbare respons (in aantal gemeenten) is per enquêtevraag en hoeveel van deze gemeenten de betreffende vraag met '0' beantwoordden. 

3.2.1 Respons (aantal gemeenten) per enquêtevraag
Bruikbare responswaaronder > 0waaronder 0
1.Aantal gestarte vermogensonderzoeken in het buitenland25852 (20%)206 (80%)
2.Aantal constateringen van overtreding van de inlichtingenplicht1)23424 (10%)210 (90%)
3.Aantal vorderingen wegens overtreding van de inlichtingenplicht1)23414 (6%)220 (94%)
4.Beginschuld van vorderingen2)22513 (6%)212 (94%)
5.Aantal boetes wegens overtreding van de inlichtingenplicht1)2327 (3%)225 (97%)
6.Beginschuld van boetes2)2236 (3%)217 (97%)
Bron: CBS
1) Vanwege het verzwijgen van vermogen in het buitenland
2) Wegens overtreding van de inlichtingenplicht, vanwege het verzwijgen van vermogen in het buitenland

Tabel 3.2.1 laat zien dat de bruikbare respons per vraag varieert van 223 tot 258 gemeenten. Voor zowel de aantallen als de bedragen geldt dat de meeste gemeenten een '0' (nul) hebben opgegeven. Het aandeel gemeenten dat als antwoord '0' gaf, loopt op van 80 procent bij vraag 1 tot 97 procent bij vragen 5 en 6. De opgegeven aantallen (vragen 1 t/m 3 en vraag 5) boven 0 liggen relatief dicht bij elkaar. In de opgegeven bedragen (vraag 4 en 6) boven 0 zit daarentegen relatief wel veel spreiding.

Het beeld van een klein aantal verschillende bedragen met daarbij veel spreiding is zeer vergelijkbaar met het vorige onderzoek. Dit heeft tot gevolg dat er voor de bedragen, net als in het onderzoek over 2018, geen betrouwbaar model kan worden bepaald om de bedragen op te hogen voor de non-respons. In plaats daarvan worden de antwoorden van de responderende gemeenten beschreven (zie hoofdstuk 4).

4. Uitkomsten

4.1 Aantallen

Op basis van de respons op de enquête en de ophoging door middel van de imputatiemethode zijn per vraag schattingen gemaakt voor de totale aantallen van alle gemeenten in Nederland in 2019. De resultaten zijn weergegeven in tabel 4.1.1, naast de resultaten over 2018. De schattingen gaan gepaard met een bepaalde onzekerheid, uitgedrukt in de relatieve marge. De relatieve marge geeft aan hoeveel het werkelijke aantal kan afwijken van de puntschatting. Door middel van deze marges zijn de 95%-betrouwbaarheidsintervallen bepaald. Per vraag wordt een ondergrens en een bovengrens aangegeven, waarbij geldt dat het gevraagde aantal met 95 procent zekerheid tussen deze twee grenzen ligt.

4.1.1 Aantal vermogensonderzoeken door gemeenten in het buitenland, 2018 en 2019
95% betrouwbaarheids-interval in 20182)Relatieve marge in 201895% betrouwbaarheids-interval in 20192)Relatieve marge in 2019
Aantal gemeenten dat vermogens-onderzoeken in het buitenland is gestart[70 : 90]14%[60 : 80]11%
Aantal gestarte vermogensonderzoeken in het buitenland[240 : 390]23%[520 : 610]8%
Aantal constateringen van overtredingen van de inlichtingenplicht1)[60 : 130]39%[60 : 80]11%
Aantal vorderingen wegens overtreding van de inlichtingenplicht1)[20 : 30]28%[20 : 30]17%
Aantal boetes wegens overtreding van de inlichtingenplicht1)[0 : 10]41%[15 : 25]3)22%
Bron: CBS
1) Vanwege het verzwijgen van vermogen in het buitenland.
2) De aantallen zijn afgerond op tientallen.
3) Om te voorkomen dat de onder- en bovenmarge gelijk zijn, zijn deze aantallen afgerond op vijftallen.

Uit tabel 4.1.1 blijkt dat, van alle 355 gemeenten, naar schatting 60 tot 80 gemeenten vermogensonderzoeken in het buitenland zijn gestart in 2019, zoals blijkt uit het 95%-betrouwbaarheidsinterval. Dit betekent dat het werkelijke aantal in 95 van de 100 gevallen binnen deze range ligt. Het aantal kan dus ook lager of hoger liggen.

Ter vergelijking: in 2018 zijn van alle 380 gemeenten, naar schatting 70 tot 90 gemeenten vermogensonderzoeken in het buitenland gestart, zoals toen uit het 95%-betrouwbaarheidsinterval is gebleken.

Met 95 procent zekerheid kan gezegd worden dat door deze gemeenten in totaal tussen de 520 en 610 onderzoeken naar vermogen in het buitenland zijn gestart in 2019. Dat is meer dan in 2018, toen in totaal tussen de 240 en 390 onderzoeken naar vermogen in het buitenland zijn gestart. Op basis van dergelijke onderzoeken zijn naar schatting 60 tot 80 overtredingen van de inlichtingenplicht geconstateerd wegens het verzwijgen van vermogen in het buitenland. Het gaat hierbij om alle overtredingen die in 2019 zijn geconstateerd, ongeacht het jaar waarin het onderzoek is gestart en de sanctie die hierop volgde. In 2018 zijn naar schatting 60 tot 130 overtredingen van de inlichtingenplicht geconstateerd wegens het verzwijgen van vermogen in het buitenland.

Het aantal opgelegde vorderingen en boetes naar aanleiding van dergelijke constateringen ligt lager: naar schatting tussen de 20 en 30 vorderingen en tussen de 15 en 25 boetes (met 95 procent zekerheid). In 2018 lag het aantal opgelegde vorderingen naar schatting op hetzelfde niveau als in 2019, maar er waren iets minder opgelegde boetes ten opzichte van 2019, namelijk niet meer dan 10 boetes (met 95 procent zekerheid).

Hierbij moet worden opgemerkt dat een (boete)vordering met een datum besluit in 2019 ook het resultaat kan zijn van een vermogensonderzoek dat is gestart vóór 2019. Een deel van het aantal geschatte (boete)vorderingen met een datum besluit in 2019 kan daarom resulteren uit vermogensonderzoeken die reeds vóór 2019 zijn gestart. Daarentegen kunnen er na 2019 nog (boete)vorderingen zijn opgelegd als resultaat van in 2019 gestarte vermogensonderzoeken. Deze vorderingen vallen echter buiten de schatting van het aantal (boete)vorderingen in dit onderzoek.

4.2 Bedragen

In de enquête is ook gevraagd naar de totale beginschuld van de in 2019 opgelegde vorderingen en boetes in het kader van verzwegen vermogen in het buitenland.

De vraag naar de totale beginschuld van de vorderingen is door 225 gemeenten ingevuld, waarvan 94 procent met een 0. De vraag naar de totale beginschuld van de boetes is door 223 gemeenten ingevuld, waarvan 97 procent met een 0 (zie ook paragraaf 3.2). Dit betekent dat het aantal responderende gemeenten dat een beginschuld hoger dan 0 heeft ingevuld zeer laag is, oftewel er zijn weinig waarden met een waarde boven 0. De spreiding in waarden van individuele gemeenten die niet 0 zijn, is bij de bedragen veel groter dan bij de gevraagde aantallen. Dit maakt het lastig om de bedragen bij te schatten voor gemeenten die niet responderen. Dit was in het onderzoek over 2018 ook het geval. Er kon dan ook wederom geen betrouwbaar model worden bepaald om de bedragen op te hogen voor de non-respons. In tabel 4.2.1 worden daarom de antwoorden van de responderende gemeenten beschreven. Omdat de gegevens van een aantal (grotere) gemeenten ontbreken, zijn deze bedragen slechts ter indicatie.

4.2.1 Beginschuld van vorderingen en boetes van responderende gemeenten, 2018 en 2019 (euro)
Totale beginschuld van vorderingen in 20181)2) N=231Totale beginschuld van boetes in 20181)2) N=231Totale beginschuld van vorderingen in 20191)2) N=225Totale beginschuld van boetes in 20191)2) N=223
Totaalbedrag286 770,00 87 260,00944 390,00111 810,00
Gemiddelde1 240,00 380,004 200,00 500,00
Standaarddeviatie8 690,005 270,0030 650,006 900,00
Minimum 0,00 0,00 0,00 0,00
Maximum80 000,0080 000,00340 060,00103 000,00
Bron: CBS
1) Wegens overtreding van de inlichtingenplicht, vanwege het verzwijgen van vermogen in het buitenland
2) De bedragen zijn afgerond op tientallen.

Van de responderende gemeenten hebben er 225 de totale beginschuld van vorderingen in het kader van verzwegen vermogen in het buitenland over 2019 opgegeven. Bij 13 gemeenten ging het om een bedrag hoger dan 0 euro. Zoals te zien is in tabel 4.2.1, was het totaalbedrag van de vorderingen in 2019 ruim 944 duizend euro. Dat is aanzienlijk meer dan is opgegeven in 2018, toen het bijna 287 duizend euro was. Gemiddeld per gemeente was de totale beginschuld van de vorderingen 4,2 duizend euro, tegen ongeveer 1,2 duizend euro in 2018.

Ook de maximale totale beginschuld van de vorderingen (dus per gemeente) was in 2019 hoger dan in 2018: ruim 340 duizend tegen 80 duizend euro.

Over 2019 hebben 223 gemeenten de totale beginschuld van de opgelegde boetes in het kader van verzwegen vermogen in het buitenland opgegeven. Hierbij waren er 6 met een bedrag hoger dan 0 euro. Het totaalbedrag was bijna 112 duizend euro, met een gemiddelde van 500 euro. Ook deze bedragen liggen hoger dan in het onderzoek over 2018, toen het totaalbedrag ruim 87 duizend euro was en het gemiddelde 380 euro. 

De maximale totale beginschuld van de boetes was 103 duizend euro in 2019 en 80 duizend euro in 2018.

4.3 Toelichting van gemeenten

Bijna 130 responderende gemeenten hebben gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een toelichting te geven bij de enquête. Zij zijn verdeeld in drie groepen:

  • gemeenten die in 2019 vermogensonderzoeken in het buitenland zijn gestart,
  • gemeenten die in 2019 geen vermogensonderzoeken in het buitenland zijn gestart,
  • gemeenten die geen informatie konden leveren over vermogensonderzoeken in het buitenland.

Gemeenten die in 2019 vermogensonderzoeken in het buitenland zijn gestart
Er waren ongeveer 30 gemeenten die in de enquête aangaven dat zij in 2019 vermogensonderzoeken in het buitenland zijn gestart en daarbij een opmerking maakten. Meestal betrof het een verklaring waarom de overige informatie (constateringen, vorderingen, boetes, bedragen) niet of slechts deels kon worden geleverd:

  • Bij ongeveer een kwart was het onderzoek (of een deel van de onderzoeken) nog niet afgerond.
  • Meerdere gemeenten konden wel een aantal gestarte onderzoeken opgeven, maar konden de vervolgvragen niet beantwoorden omdat die informatie niet geregistreerd wordt.
  • Ook werd meermaals genoemd dat het resultaat van het onderzoek was dat er geen vermogen in het buitenland was gevonden.
  • Een aantal gemeenten kon geen aanvullende informatie over een aantal gestarte onderzoeken opgeven omdat zij het onderzoek hebben uitbesteed aan het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV).
  • Verdere verklaringen waren 'buitenland werkte niet mee', 'in 2019 pas gestart met het project vermogensonderzoeken in het buitenland' en 'vermogensonderzoeken in het buitenland zijn zeer tijdrovend'.

Over het laatste schreef de contactpersoon van een gemeente:

"We constateren wel dat uitvoering van vermogensonderzoeken in het buitenland erg tijdrovend is met weinig rendement. Oorzaken zitten in de afstand, taalbarrière, verschil aan wetgeving, weinig medewerking van partijen. Veel onduidelijkheden. Daarbij ontstaat steeds meer een capaciteitsvraagstuk om de beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk in te zetten. Meerwaarde ligt in de vroegtijdige signaleringen (bij aanvraag) dit heeft in sommige gevallen tot gevolg dat de aanvraag niet wordt doorgezet wat leidt tot een besparing."

Eén gemeente maakte melding van andere constateringen die door vermogensonderzoeken in het buitenland aan het licht kwamen:

"Uit een aantal onderzoeken in 2019 Vermogen buitenland, is gebleken dat klanten geen vermogen hadden in het buitenland maar wel andere zaken werden geconstateerd zoals zwart werk, een hennepkwekerij, niet woonachtig op het inschrijfadres en een verzwegen gezamenlijke huishouding."

Gemeenten die in 2019 geen vermogensonderzoeken in het buitenland zijn gestart
Het grootste deel van de responderende gemeenten heeft in 2019 geen vermogensonderzoeken in het buitenland opgestart. Bijna 20 gemeenten hebben daar in de enquête een toelichting op gegeven.

Een groot deel van hen legt vermogensonderzoeken in het buitenland niet apart vast, maar voor zover zij konden nagaan hebben deze onderzoeken in 2019 ook niet plaatsgevonden en/of was er geen aanleiding om deze onderzoeken uit te voeren.

Verder werd ook in deze groep gemeenten enkele keren gemeld dat het onderzoek wordt uitbesteed aan UWV/IBF en werd meermaals de opmerking gemaakt dat vermogensonderzoeken in het buitenland tijdrovend zijn.

"Een onderzoek naar vermogen in het buitenland kost vaak veel tijd en levert weinig op. De kosten die het onderzoek met zich mee brengen (m.n. inzet uren personeel) wegen moeilijk op tegen hetgeen wat er mee geconstateerd wordt."

"Gemeente […] doet geen onderzoeken meer naar vermogen of bezittingen in het buitenland. Reden is dat de verhouding tussen kosten voor onderzoek, beslag etc. een veelvoud zijn van de opbrengsten. Voorbeeld is een zaak die sinds 2013 loopt en de gemeente reeds €35.000 aan kosten heeft gemaakt zonder enig resultaat."

Gemeenten die geen informatie konden leveren over vermogensonderzoeken in het buitenland
Bij de gemeenten die de vragenlijst leeg terug stuurden was de reden altijd dat zij in hun registratiesysteem aangaande vermogensonderzoeken in het buitenland geen specifieke codes hebben ingericht betreffende werkprocessen, vorderingen, overtredingen en boetes.

"Of er sprake is van buitenlands vermogen hebben wij vastgelegd in onderliggende rapportages binnen bestaande processen. Het is zeer tijdrovend, en voor dit moment onuitvoerbaar, om dat boven water te krijgen."

Dat wil dus niet zeggen dat bij deze gemeenten geen enkel vermogensonderzoek in het buitenland is uitgevoerd. Bij meerdere gemeenten gaf de contactpersoon aan dat het best mogelijk is dat het een enkele keer is voorgekomen. Hiermee is in de analyses rekening gehouden door de aantallen voor deze gemeenten bij te schatten (zie paragraaf 2.2).

5. Conclusie

Het doel van dit onderzoek was om in kaart te brengen hoe vaak gemeenten in 2019 een vermogensonderzoek in het buitenland zijn gestart, hoeveel vorderingen en boetes er in 2019 zijn opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht in de bijstand met betrekking tot het verzwijgen van vermogen in het buitenland en hoe groot de totale beginschuld is die hiermee gemoeid is. Om deze gegevens in kaart te brengen, is een enquête gestuurd naar alle gemeenten in Nederland. 

Van de 355 Nederlandse gemeenten (in 2019) hebben er 287 gerespondeerd (81 procent). De respons was hoger dan die op het onderzoek over 2018 (73 procent) en was representatief voor alle gemeenten in Nederland voor wat betreft de verdeling van gemeentegrootteklassen, het aantal vorderingen wegens schending van de inlichtingenplicht (ontstaansgrondcodes 51 tot en met 56 in de BDFS) in 2019, de bevolkingsdichtheid en het aantal personen met een migratieachtergrond. Er zijn 26 gemeenten die wel gerespondeerd hebben, maar een lege enquête hebben teruggestuurd. Deze gemeenten zijn daarom behandeld als non-respons. De bruikbare respons komt daarmee uit op 74 procent (in het onderzoek over 2018 was dat 61 procent).

Voor de gemeenten die niet hebben gerespondeerd zijn de aantallen geschat op basis van gemeenten die wel hebben gerespondeerd, door middel van imputatie. Op deze manier is voor alle gemeenten in Nederland tezamen voor 2019 een schatting gemaakt van het aantal gestarte vermogensonderzoeken in het buitenland, constateringen, vorderingen en boetes. Het onderzoek over 2018 volgde dezelfde werkwijze en methode, waardoor de cijfers van beide onderzoeken vergeleken kunnen worden.

De resultaten laten zien dat het aantal gemeenten dat in 2019 vermogensonderzoeken in het buitenland is gestart, met 95 procent betrouwbaarheid tussen de 60 en 80 ligt. Deze gemeenten voerden in 2019 tezamen tussen de 520 en 610 onderzoeken uit. Hierbij kan -net als bij het vorige onderzoek - worden opgemerkt dat een aantal gemeenten aangaf weinig of geen vermogensonderzoeken in het buitenland uit te voeren omdat deze onderzoeken arbeidsintensief zijn en de kosten vaak niet opwegen tegen de baten. 

In 2018 lag het aantal gemeenten dat vermogensonderzoeken in het buitenland is gestart met 95 procent betrouwbaarheid tussen de 70 en 90. Deze gemeenten voerden in 2018 tezamen tussen de 240 en 390 onderzoeken uit.

In totaal werden in 2019 tussen de 60 en 80 schendingen van de inlichtingenplicht geconstateerd wegens het verzwijgen van vermogen in het buitenland. Vorderingen en boetes naar aanleiding van verzwegen vermogen in het buitenland kwamen minder voor: het aantal vorderingen met een datum besluit in 2019 lag tussen de 20 en 30 en het aantal boetes lag tussen de 15 en 25 (met 95 procent zekerheid).

De totale beginschuld van de vorderingen en boetes kon niet worden opgehoogd voor de non-respons, omdat er sprake was van een klein aantal waarnemingen in combinatie met veel spreiding in de bedragen. In plaats daarvan zijn in deze publicatie alleen de antwoorden van de respons beschreven. Omdat hierbij de gegevens van een aantal (grotere) gemeenten ontbreken, zijn deze bedragen slechts ter indicatie. Dertien van de responderende gemeenten hebben een totale beginschuld van de opgelegde vorderingen hoger dan nul opgegeven in de enquête. Tezamen ging het om een totale beginschuld van ruim 944 duizend euro. Zes van de responderende gemeenten hebben een totale beginschuld van de boetes hoger dan nul opgegeven, in totaal ging het om bijna 112 duizend euro. 

In 2018 hadden twaalf van de responderende gemeenten een totale beginschuld van de opgelegde vorderingen van hoger dan nul opgegeven in de enquête. Tezamen ging het om een totale beginschuld van bijna 287 duizend euro. Drie van de responderende gemeenten uit 2018 hebben een totale beginschuld van de boetes van hoger dan nul opgegeven, in totaal ging het om ruim 87 duizend euro.

Bijlage

Enquête

De afbeelding toont een screenshot van de enquête ‘Vermogensonderzoeken in het buitenland 2019’.

 

Inlichtingen

Vragen over deze publicatie kunnen gestuurd worden aan het CBS onder vermelding van het referentienummer PR000808/1 BDFS-L.