Monitor fosfaat- en stikstofexcretie in dierlijke mest, eerste kwartaal 2021
Over deze publicatie
In opdracht van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) stelt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) na afloop van elk kwartaal van 2021 een berekening op van de fosfaat- en stikstofexcretie van de Nederlandse veestapel. De kwartaalrapportages vormen de basis voor een driemaandelijks ijkmoment.
Deze rapportage is de eerste kwartaalrapportage van 2021 en bevat een momentopname van de fosfaat- en stikstofexcretie naar de stand van de rundveestapel op 1 april 2021.
1 Inleiding
De voorliggende rapportage is de eerste kwartaalrapportage van 2021. In hoofdstuk 2 is een berekening opgenomen van de fosfaat- en stikstofexcretie naar de stand van de rundveestapel in het I&R-register op 1 april 2021.
Bij het opstellen van de berekeningen is zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek die het CBS hanteert voor de reguliere jaarlijkse verantwoording over de fosfaat- en stikstofexcretie van de veestapel aan de Europese Commissie.
2 Fosfaat- en stikstofexcretie
2.1 Fosfaat- en stikstofexcretie met rundveestapel op peildata I&R
Na afloop van elk kwartaal (april, juli, oktober, december) wordt op basis van beschikbaar gekomen nieuwe en actuele gegevens een berekening opgesteld van de totale fosfaat- en stikstofexcretie van de Nederlandse veestapel. De methodiek sluit aan bij de geharmoniseerde rekenmethodiek die door het CBS wordt toegepast (WUM, 2010; CBS, 2020). De berekeningen vormen een momentopname waarbij de omvang van de rundveestapel is gebaseerd op het aantal dieren in het I&R-register na afloop van ieder kwartaal. De omvang van de rundveestapel in de eerste kwartaalrapportage van 2021 is gebaseerd op het aantal runderen in het I&R-register met de stand op 1 april 2021. Voor de overige diercategorieën zijn de aantallen in de rapportages afhankelijk van de beschikbaarheid van cijfers uit de Landbouwtelling.
In de kwartaalrapportages wordt steeds gebruik gemaakt van de meest recente gegevens over de omvang van de veestapel, de melkproductie per koe en van gegevens over de beschikbaarheid en de samenstelling van krachtvoer en ruwvoer.
In deze kwartaalrapportage is de berekening gegeven van de fosfaat- en stikstofexcretie van de Nederlandse veestapel naar de situatie op 1 april 2021. Hierin zijn de volgende gegevens verwerkt:
Veestapel:
- Rundvee: I&R-gegevens per 1 april 2021 (RVO);
- Varkens, schapen, geiten, paarden, pony’s, pluimvee en konijnen: definitieve cijfers van de Landbouwtelling op de peildatum 1 april 2020, exclusief bijtellingen voor leegstand van stallen op de peildatum1). Bij de omvang van de veestapels is het aantal dieren op de peildatum van belang; bijtellingen voor leegstand zouden leiden tot overschatting van het gemiddeld aantal aanwezige dieren.
- Pelsdieren: In 2021 zijn er geen pelsdieren meer in Nederland.
Voerverbruik en voersamenstelling:
- Krachtvoer voor rundvee: Het P-gehalte en het N-gehalte van het mengvoer voor melkvee lagen in het eerste kwartaal van 2021 respectievelijk 2,8 procent en 1,9 procent hoger dan in het eerste kwartaal van 2020 (Nevedi). De cijfers zijn verwerkt in een voortschrijdend jaargemiddelde (tweede kwartaal 2020 tot en met eerste kwartaal 2021). Vergeleken met een jaar eerder is het voortschrijdend jaargemiddelde P-gehalte van het mengvoer voor melkvee met 3,4 procent toegenomen en het N-gehalte met 1,3 procent. Voor vleesvee zijn de N- en P-gehalten van het mengvoer van 2020 gebruikt (RVO);
- Ruwvoersamenstelling: de samenstelling van graskuil, snijmaïskuil en vers gras in het oogstseizoen 2020 is gebaseerd op cijfers van Eurofins Agro. Voor de nog onbekende samenstelling van graskuil, snijmaïskuil en vers gras in 2021 is het gemiddelde van de laatste vijf jaren aangehouden (Eurofins Agro 2016-2020), waarbij de jaren met de hoogste en de laagste waarde buiten beschouwing blijven;
- Het verbruik van graskuil en hooi is gebaseerd op het gemiddelde verbruik in de laatste vijf jaren waarvan definitieve cijfers bekend zijn (2015-2019; CBS en KLW) waarbij de jaren met de hoogste en de laagste waarde buiten beschouwing blijven;
- Het verbruik van snijmaïs is geschat door de opbrengst per hectare in de laatste vijf jaar (2015-2019) te middelen waarbij de jaren met de hoogste en de laagste waarde buiten beschouwing blijven. Deze gemiddelde opbrengst per hectare is vermenigvuldigd met het maïsareaal in 2020 als indicatie voor de beschikbaarheid van snijmaïs in 2021. Het maïsareaal in 2020 is met 5 procent toegenomen ten opzichte van 2019. De maïsopbrengsten per hectare zijn gebaseerd op cijfers uit het Bedrijveninformatienet (BIN) van Wageningen Economic Research.
Overige uitgangspunten:
- Het P-gehalte van melk is gebaseerd op de samenstelling in 2019 (0,987 gram P/kg) van wekelijkse mengmonsters (referentiemelk; Qlip). De mineralengehalten van dieren en dierlijke producten zijn niet gewijzigd ten opzichte van de vorige rapportage;
- De melkproductie per koe is berekend als voortschrijdend jaargemiddelde tot en met maart 2021 (RVO) en bedraagt nu 8920 kg melk per koe, een geringe afname met 0,3 procent ten opzichte van een kwartaal eerder;
- Voor de berekening van de mineralenuitscheiding van varkens, pluimvee, paarden, pony’s en konijnen zijn de voorlopige excretiefactoren van 2020 toegepast.
In Tabel 2.1 is de omvang van de veestapel weergegeven.
20201) | 4e kwartaalrapportage 20202) | 1e kwartaalrapportage 20213) | ||
---|---|---|---|---|
Rundvee - melkvee | Vrouwelijk jongvee tot 1 jaar | 439 | 459 | 460 |
Rundvee - melkvee | Mannelijk jongvee tot 1 jaar | 41 | 47 | 40 |
Rundvee - melkvee | Vrouwelijk jongvee van 1 jaar en ouder | 447 | 487 | 485 |
Rundvee - melkvee | Melkkoeien | 1593 | 1576 | 1569 |
Rundvee - melkvee | Fokstieren van 1 jaar en ouder | 14 | 14 | 15 |
Rundvee - vleesvee | Witvleeskalveren | 604 | 620 | 624 |
Rundvee - vleesvee | Rosévleeskalveren | 354 | 322 | 339 |
Rundvee - vleesvee | Vrouwelijk jongvee tot 1 jaar | 32 | 31 | 29 |
Rundvee - vleesvee | Vleesstieren tot 1 jaar | 46 | 46 | 42 |
Rundvee - vleesvee | Vrouwelijk jongvee van 1 jaar en ouder | 52 | 46 | 45 |
Rundvee - vleesvee | Vleesstieren van 1 jaar en ouder | 43 | 50 | 49 |
Rundvee - vleesvee | Weide- en zoogkoeien | 58 | 69 | 68 |
Schapen | Ooien | 526 | 524 | 526 |
Melkgeiten | Melkgeiten ouder dan 1 jaar | 441 | 441 | 441 |
Paarden | Totaal | 64 | 63 | 64 |
Pony's | Totaal | 26 | 26 | 26 |
Varkens | Vleesvarkens | 5356 | 5356 | 5356 |
Varkens | Opfokvarkens | 214 | 214 | 214 |
Varkens | Zeugen | 871 | 871 | 871 |
Varkens | Dekberen | 6 | 6 | 6 |
Pluimvee | Vleeskuikens | 44325 | 44323 | 44325 |
Pluimvee | Opfokouderdieren vleeskuikens | 2664 | 2664 | 2664 |
Pluimvee | Ouderdieren vleeskuikens | 4727 | 4569 | 4727 |
Pluimvee | Opfokleghennen incl. ouderdieren in opfok | 11073 | 11073 | 11073 |
Pluimvee | Leghennen incl. ouderdieren, tot ca. 20 maanden | 29325 | 29301 | 29325 |
Pluimvee | Leghennen ouder dan ca. 20 maanden | 3039 | 2990 | 3039 |
Pluimvee | Eenden | 712 | 712 | 712 |
Pluimvee | Kalkoenen | 566 | 566 | 566 |
Konijnen | Voedsters | 38 | 38 | 38 |
Nertsen | Moederdieren | 435 | 435 | 0 |
1) Definitieve cijfers op de peildatum 1 april 2020 van de Landbouwtelling, exclusief bijtellingen voor leegstand. Het aantal dieren in tabel 2.1 kan afwijken van het aantal in de StatLinetabellen van de Landbouwtelling van het CBS. In de StatLinetabellen vindt namelijk voor bedrijven met tijdelijke leegstand op de peildatum een bijtelling plaats van het aantal dieren dat normaliter aanwezig is. De bijtelling is van belang voor de bepaling van het bedrijfstype en de economische omvang van de bedrijven. 2) Het aantal runderen heeft betrekking op het aantal in het I&R systeem voor rundvee per 1-1-2021. Het aantal varkens, schapen, geiten, paarden, pony’s, pluimvee, konijnen en pelsdieren zijn de voorlopige aantallen van de Landbouwtelling van 2020. 3) Het aantal runderen heeft betrekking op het aantal dieren in het I&R systeem voor rundvee per 1-4-2021. Het aantal varkens, schapen, geiten, paarden, pony’s, pluimvee, konijnen zijn de definitieve aantallen van de Landbouwtelling van 2020. Pelsdieren (nertsen) worden met ingang van 2021 niet meer in Nederland gehouden. |
Tabel 2.1 laat zien dat het aantal stuks jongvee in de melkveehouderij in het eerste kwartaal van 2021 is toegenomen en het aantal melkkoeien is gedaald vergeleken met het aantal in de Landbouwtelling van 2020.
In Tabel 2.2 is de samenstelling van de belangrijkste voedermiddelen voor graasdieren weergegeven.
Stikstof | Fosfaat | ||
---|---|---|---|
1e kwartaalrapportage 2021 | 1e kwartaalrapportage 2021 | ||
Mengvoer melkvee | (g/kg) | 28,5 | 4,31 |
Graskuil oogstjaar 2020 | (g/kg droge stof) | 29,3 | 3,42 |
Graskuil oogstjaar 2021 | (g/kg droge stof) | 29,3 | 3,75 |
Snijmaïs oogstjaar 2020 | (g/kg droge stof) | 12,2 | 1,78 |
Snijmaïs oogstjaar 2021 | (g/kg droge stof) | 11,7 | 1,86 |
Vers gras 2021 | (g/kg droge stof) | 31,1 | 3,87 |
In Tabel 2.3 is de melkproductie per koe per jaar weergegeven. Het cijfer is een voortschrijdend gemiddelde over de voorgaande 12 maanden.
2020 | 1e kwartaalrapportage 2021 | |
---|---|---|
Melkproductie | 8950 | 8920 |
In Tabel 2.4 is het resultaat weergegeven van de fosfaat- en stikstofexcretie (momentopname) in de kwartaalrapportage.
Fosfaat | Fosfaat | Stikstof | Stikstof | ||
---|---|---|---|---|---|
4e kwartaalrapportage 2020 | 1e kwartaalrapportage 2021 | 4e kwartaalrapportage 2020 | 1e kwartaalrapportage 2021 | ||
Rundvee | Totaal | 82,9 | 85,6 | 325,1 | 321,6 |
Rundvee | Melkvee | 73,3 | 75,8 | 290,4 | 287,1 |
Rundvee | Vleeskalveren | 6,0 | 6,1 | 20,7 | 21,0 |
Rundvee | Overig vleesvee | 3,6 | 3,7 | 14,0 | 13,6 |
Varkens | Totaal | 35,7 | 35,7 | 90,9 | 90,5 |
Pluimvee | Totaal | 24,7 | 24,4 | 55,5 | 55,7 |
Pluimvee | Kippen | 24,0 | 23,7 | 54,1 | 54,3 |
Pluimvee | Kalkoenen | 0,4 | 0,4 | 0,9 | 0,9 |
Pluimvee | Eenden | 0,3 | 0,3 | 0,5 | 0,5 |
Paarden, pony’s, schapen en geiten | Totaal | 6,7 | 7,0 | 22,0 | 22,0 |
Konijnen en pelsdieren | Totaal | 0,6 | 0,2 | 1,3 | 0,3 |
Veestapel | Totaal | 150,6 | 153,0 | 494,8 | 490,2 |
1) De omvang van de rundveestapel in de kwartaalrapportages is gebaseerd op de aantallen in het I&R-systeem voor rundvee aan het einde van elk kwartaal. N.B. de momentopnames na afloop van elk kwartaal in 2021 zijn door veranderingen in de rundveestapel niet representatief voor de fosfaat- en stikstofexcretie over heel 2021. Daarnaast zijn de waarden van een aantal variabelen in de kwartaalrapportages geschat, zoals het verbruik en de samenstelling van bepaalde voeders in 2021, omdat deze gegevens op het moment van rapportage nog niet beschikbaar waren. |
De stikstofexcretie van de melkveesector ligt in het eerste kwartaal van 2021 boven het sectorplafond van 281,8 miljoen kg stikstof. Ook in 2020 lag de stikstofexcretie van de melkveesector boven het sectorplafond (Tabel 2.5).
2.2 Fosfaat- en stikstofexcretie in 2020 met gemiddeld aantal dieren
Na afloop van elk kalenderjaar berekent het CBS achtereenvolgens voorlopige en definitieve cijfers over de fosfaat- en stikstofexcretie van de veestapel. De definitieve cijfers gaan daarbij uit van de excretiefactoren per dier die zijn vastgesteld door de Werkgroep Uniformering berekening Mest- en mineralencijfers (WUM) en het aantal dieren in de Landbouwtelling. Aangenomen wordt dat het aantal dieren in de Landbouwtelling overeenkomt met het gemiddeld aantal aanwezige dieren in het afgelopen jaar, behalve in jaren met uitbraken van dierziekten of andere bijzondere omstandigheden. Uit de kwartaalcijfers van het I&R-register blijkt dat er gemiddeld minder vleeskalveren aanwezig waren dan op de peildatum van de Landbouwtelling. In de voorlopige cijfers over de fosfaat- en stikstofexcretie in 2020 is hiermee rekening gehouden door het aantal vleeskalveren aan te passen. Het is op dit moment nog niet bekend of er bij de vaststelling van de definitieve cijfers over 2020 voor sommige diercategorieën afgeweken zal worden van het aantal dieren in de Landbouwtelling. In Tabel 2.5 zijn de voorlopige cijfers van 2020 weergegeven.
Fosfaat | Stikstof | ||
---|---|---|---|
2020* | 2020* | ||
Rundvee | Totaal | 83,5 | 324,3 |
Rundvee | Melkvee | 74,0 | 289,8 |
Rundvee | Vleeskalveren | 6,1 | 21,3 |
Rundvee | Overig vleesvee | 3,4 | 13,3 |
Varkens | Totaal | 35,7 | 90,9 |
Pluimvee | Totaal | 24,7 | 55,5 |
Pluimvee | Kippen | 24,0 | 54,1 |
Pluimvee | Kalkoenen | 0,4 | 0,9 |
Pluimvee | Eenden | 0,3 | 0,5 |
Paarden, pony’s, schapen en geiten | Totaal | 6,7 | 22,0 |
Konijnen en pelsdieren | Totaal | 0,6 | 1,3 |
Veestapel | Totaal | 151,2 | 494,0 |
Bron: CBS StatLine |
Het voorlopige cijfer voor 2020 van de fosfaatexcretie van de gehele veestapel ligt met 151,2 miljoen kg bijna 13 procent onder het plafond van 172,9 miljoen kg. De stikstofexcretie komt met 494,0 miljoen kg ruim 2 procent lager uit dan het plafond van 504,4 miljoen kg. Een aantal uitgangspunten in de voorlopige cijfers van 2020, zoals de beschikbaarheid van snijmaïs, zijn nu nog gebaseerd op schattingen. In de loop van het voorjaar van 2021 komen hiervoor definitieve cijfers beschikbaar. De definitieve cijfers over de stikstof- en fosfaatexcretie in 2020 worden naar verwachting medio 2021 gepubliceerd.
Referenties
WUM (2010). Gestandaardiseerde berekeningsmethode voor dierlijke mest en mineralen. Standaardcijfers 1990-2008. Werkgroep Uniformering berekening Mest- en mineralencijfers (redactie C. van Bruggen). CBS, PBL, LEI-Wageningen UR, Wageningen UR-Livestock Research, ministerie van LNV en RIVM. CBS, Den Haag.