Auteur: Cor van Bruggen

Monitor fosfaat- en stikstofexcretie in dierlijke mest, derde kwartaal 2021

Over deze publicatie

In opdracht van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) stelt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) na afloop van elk kwartaal van 2021 een berekening op van de fosfaat- en stikstofexcretie van de Nederlandse veestapel. De kwartaalrapportages vormen de basis voor een driemaandelijks ijkmoment.
Deze rapportage is de derde kwartaalrapportage van 2021 en bevat een momentopname van de fosfaat- en stikstofexcretie naar de stand van de rundveestapel op 1 oktober 2021.

1. Inleiding

In opdracht van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) stelt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) na afloop van elk kwartaal van 2021 een berekening samen van de fosfaat- en stikstofexcretie van de Nederlandse veestapel. De berekening in deze rapportages is een momentopname waarbij de omvang van de rundveestapel is gebaseerd op het aantal dieren in het I&R-register na afloop van ieder kwartaal. 

De voorliggende rapportage is de derde kwartaalrapportage van 2021. In hoofdstuk 2 is een berekening opgenomen van de fosfaat- en stikstofexcretie naar de stand van de rundveestapel in het I&R-register op 1 oktober 2021. 

Bij het opstellen van de berekeningen is zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek die het CBS hanteert voor de reguliere jaarlijkse verantwoording over de fosfaat- en stikstofexcretie van de veestapel aan de Europese Commissie. 

2. Fosfaat- en stikstofexcretie

2.1 Fosfaat- en stikstofexcretie met rundveestapel op peildata I&R

Na afloop van elk kwartaal (april, juli, oktober, december) wordt op basis van beschikbaar gekomen nieuwe en actuele gegevens een berekening opgesteld van de totale fosfaat- en stikstofexcretie van de Nederlandse veestapel. De methodiek sluit aan bij de geharmoniseerde rekenmethodiek die door het CBS wordt toegepast (WUM, 2010; CBS, 2021). De berekeningen vormen een momentopname waarbij de omvang van de rundveestapel is gebaseerd op het aantal dieren in het I&R-register na afloop van ieder kwartaal. De omvang van de rundveestapel in de derde kwartaalrapportage van 2021 is gebaseerd op het aantal runderen in het I&R-register met de stand op 1 oktober 2021. Voor de overige diercategorieën zijn de aantallen in de rapportages afhankelijk van de beschikbaarheid van cijfers uit de Landbouwtelling. 

In de kwartaalrapportages wordt steeds gebruik gemaakt van de meest recente gegevens over de omvang van de veestapel, de melkproductie per koe en van gegevens over de beschikbaarheid en de samenstelling van krachtvoer en ruwvoer.

In deze kwartaalrapportage is de berekening gegeven van de fosfaat- en stikstofexcretie van de Nederlandse veestapel naar de situatie op 1 oktober 2021. Hierin zijn de volgende gegevens verwerkt:

Veestapel:

  • Rundvee: I&R-gegevens per 1 oktober 2021 (RVO);
  • Varkens, schapen, geiten, paarden, pony’s, pluimvee en konijnen: voorlopige cijfers van de Landbouwtelling op de peildatum 1 april 2021, zonder bijtellingen voor leegstand van stallen op de peildatum1). Bij de omvang van de veestapels is het aantal dieren op de peildatum van belang; bijtellingen voor leegstand leiden tot overschatting van het gemiddeld aantal aanwezige dieren. 

Voerverbruik en voersamenstelling:

  • Krachtvoer voor rundvee: het verbruik van mengvoer voor melkvee is berekend als een voortschrijdend jaargemiddelde (vierde kwartaal 2020 tot en met het derde kwartaal 2021). Vergeleken met het vorige kwartaal is het mengvoerverbruik gedaald met 1,3 procent. De hoeveelheid stikstof die via het mengvoer is aangevoerd daalde met 0,9 procent en de hoeveelheid fosfor met 0,8 procent (Nevedi). Vergeleken met het vorige kwartaal nam het N-gehalte van het mengvoer toe met 0,4 procent en het P-gehalte met 0,5 procent.
    Voor vleesvee zijn de N- en P-gehalten van het mengvoer van 2020 gebruikt (RVO);
  • Het verbruik van graskuil en hooi is gebaseerd op het gemiddelde verbruik in de laatste vijf jaren waarvan definitieve cijfers bekend zijn (2016-2020; CBS en KLW) waarbij de jaren met de hoogste en de laagste waarde buiten beschouwing blijven;
  • Het verbruik van snijmaïs is geschat door de opbrengst per hectare in de laatste vijf jaar (2016-2020) te middelen waarbij de jaren met de hoogste en de laagste waarde buiten beschouwing blijven. Deze gemiddelde opbrengst per hectare is vermenigvuldigd met het maïsareaal in 2020 als indicatie voor de beschikbaarheid van snijmaïs in 2021. Het maïsareaal in 2020 is met 5 procent toegenomen ten opzichte van 2019. De maïsopbrengsten per hectare zijn gebaseerd op cijfers uit het Bedrijveninformatienet (BIN) van Wageningen Economic Research en op cijfers over de akkerbouwproductie van het CBS;
  • Ruwvoersamenstelling: de samenstelling van het verbruikte graskuil en snijmaïs wordt bepaald door de samenstelling van de oogsten in 2020 en 2021. De samenstelling van het in 2020 geoogste ruwvoer is gebaseerd op cijfers van Eurofins Agro. Voor de nog onbekende samenstelling van graskuil, snijmaïskuil en vers gras in 2021 is het gemiddelde van de laatste vijf jaren aangehouden (Eurofins Agro 2016-2020), waarbij de jaren met de hoogste en de laagste waarde buiten beschouwing blijven.

Overige uitgangspunten:

  • Het P-gehalte van melk is gebaseerd op de samenstelling in 2020 (0,997 gram P/kg) van wekelijkse mengmonsters (referentiemelk; Qlip). De mineralengehalten van dieren en dierlijke producten zijn niet gewijzigd ten opzichte van de vorige rapportage;
  • De melkproductie per koe is berekend als voortschrijdend jaargemiddelde tot en met september 2021 (RVO) en bedraagt nu 8900 kilogram melk per koe, een daling met 0,4 procent ten opzichte van het vorige kwartaal;
  • Voor de berekening van de mineralenuitscheiding van varkens, pluimvee en konijnen zijn de definitieve excretiefactoren van 2020 toegepast.

In Tabel 2.1.1 is de omvang van de veestapel weergegeven.

2.1.1 Aantal dieren (x 1 000)
20201)1e kwartaal-
rapportage 20212)
2e kwartaal-
rapportage 20213)
3e kwartaal-
rapportage 20214)
Rundvee - melkveeVrouwelijk jongvee tot 1 jaar 439460454460
Rundvee - melkveeMannelijk jongvee tot 1 jaar41404447
Rundvee - melkveeVrouwelijk jongvee van 1 jaar en ouder447485483490
Rundvee - melkveeMelkkoeien1 5931 5691 5561 555
Rundvee - melkveeFokstieren van 1 jaar en ouder14151514
Rundvee - vleesveeWitvleeskalveren605624578628
Rundvee - vleesveeRosévleeskalveren347339322327
Rundvee - vleesveeVrouwelijk jongvee tot 1 jaar 32293234
Rundvee - vleesveeVleesstieren tot 1 jaar46424448
Rundvee - vleesveeVrouwelijk jongvee van 1 jaar en ouder52455151
Rundvee - vleesveeVleesstieren van 1 jaar en ouder43495252
Rundvee - vleesveeWeide- en zoogkoeien58687775
SchapenOoien526526500500
MelkgeitenMelkgeiten ouder dan 1 jaar441441448449
PaardenTotaal64646868
Pony'sTotaal26262928
VarkensVleesvarkens5 3565 3565 2285 167
VarkensOpfokvarkens214214210209
VarkensZeugen871871817810
VarkensDekberen6644
PluimveeVleeskuikens44 32544 32538 04137 982
PluimveeOpfokouderdieren vleeskuikens2 6642 6642 6742 710
PluimveeOuderdieren vleeskuikens4 7274 7274 4174 565
PluimveeOpfokleghennen incl ouderdieren in opfok11 07311 07310 62910 599
PluimveeLeghennen incl ouderdieren, tot ca 20 maanden29 32529 32530 76130 792
PluimveeLeghennen ouder dan ca 20 maanden 3 0393 0392 9932 977
PluimveeEenden712712568569
PluimveeKalkoenen566566568581
KonijnenVoedsters38383838
Nertsen5)Moederdieren435
1) Definitieve cijfers op de peildatum 1 april 2020 van de Landbouwtelling, exclusief bijtellingen voor leegstand. Het aantal dieren in tabel 2.1 kan afwijken van het aantal in de statlinetabellen van de Landbouwtelling van het CBS. In de statlinetabellen vindt namelijk voor bedrijven met tijdelijke leegstand op de peildatum een bijtelling plaats van het aantal dieren dat normaliter aanwezig is. De bijtelling is van belang voor de bepaling van het bedrijfstype en de economische omvang van de bedrijven.
2) Het aantal runderen heeft betrekking op het aantal dieren in het I&R systeem voor rundvee per 1-4-2021. Het aantal varkens, schapen, geiten, paarden, pony’s, pluimvee en konijnen zijn de definitieve aantallen van de Landbouwtelling van 2020. 
3) Het aantal runderen heeft betrekking op het aantal dieren in het I&R systeem voor rundvee per 1-7-2021. Het aantal varkens, schapen, geiten, paarden, pony’s, pluimvee en konijnen zijn de voorlopige aantallen van de Landbouwtelling van 2021. 
4) Het aantal runderen heeft betrekking op het aantal dieren in het I&R systeem voor rundvee per 1-10-2021. Het aantal varkens, schapen, geiten, paarden, pony’s, pluimvee en konijnen zijn de voorlopige aantallen van de Landbouwtelling van 2021. 
5) Het aantal nertsen in 2020 is gecorrigeerd voor ruimingen als gevolg van coronabesmettingen. Nertsen worden met ingang van 2021 niet meer in Nederland gehouden.

Tabel 2.1.1 laat zien dat het aantal melkkoeien in het derde kwartaal vrijwel gelijk is gebleven aan het aantal in de vorige rapportage. Het aantal stuks jongvee in de melkveehouderij is licht toegenomen. 

In Tabel 2.1.2 is de samenstelling van de belangrijkste voedermiddelen voor graasdieren weergegeven. 

2.1.2 Samenstelling van ruwvoer en melkveemengvoer
StikstofStikstofStikstofFosfaatFosfaatFosfaat
1e kwartaal-
rapportage 2021
2e kwartaal-
rapportage 2021
3e kwartaal-
rapportage 2021
1e kwartaal-
rapportage 2021
2e kwartaal-
rapportage 2021
3e kwartaal-
rapportage 2021
Mengvoer melkvee (g/kg)28,728,728,84,234,224,24
Graskuil oogstjaar 2020 (g/kg droge stof)29,329,329,33,423,423,42
Graskuil oogstjaar 2021 (g/kg droge stof)29,329,329,33,753,753,75
Snijmaïs oogstjaar 2020 (g/kg droge stof)12,212,212,21,781,781,78
Snijmaïs oogstjaar 2021 (g/kg droge stof)11,711,711,71,861,861,86
Vers gras 2021 (g/kg droge stof)31,131,131,13,873,873,87

In Tabel 2.1.3 is de melkproductie per koe per jaar weergegeven. Het cijfer is een voortschrijdend gemiddelde over de voorgaande 12 maanden.

2.1.3 Melkproductie per koe (kg/koe/jaar)
20201e kwartaal-rapportage 20212e kwartaal-rapportage 20213e kwartaal-rapportage 2021
Melkproductie8 9008 9208 9408 900

In Tabel 2.1.4 is het resultaat weergegeven van de fosfaat- en stikstofexcretie (momentopname) in de kwartaalrapportages. 

2.1.4 Fosfaat- en stikstofexcretie van de Nederlandse veestapel met de rundveestapel op peildata van het I&R-systeem1) (mln kg)
FosfaatFosfaatFosfaatStikstofStikstofStikstof
1e kwartaal-
rapportage 2021
2e kwartaal-
rapportage 2021
3e kwartaal-
rapportage 2021
1e kwartaal-
rapportage 2021
2e kwartaal-
rapportage 2021
3e kwartaal-
rapportage 2021
RundveeTotaal85,683,183,6321,6318,0319,9
RundveeMelkvee75,873,673,8287,1283,7284,5
RundveeVleeskalveren6,15,35,621,019,020,1
RundveeOverig vleesvee3,74,24,213,615,215,3
VarkensTotaal35,735,335,090,588,687,7
PluimveeTotaal24,423,623,755,752,652,8
PluimveeKippen23,723,023,054,351,451,5
PluimveeKalkoenen0,40,40,40,90,90,9
PluimveeEenden0,30,20,20,50,40,4
Paarden, pony’s, schapen en geitenTotaal7,07,07,022,021,921,9
Konijnen en pelsdierenTotaal0,20,20,20,30,30,3
VeestapelTotaal153,0149,2149,5490,2481,5482,5

N.B. de momentopnames na afloop van elk kwartaal in 2021 zijn door veranderingen in de rundveestapel niet representatief voor de fosfaat- en stikstofexcretie over heel 2021. Daarnaast zijn de waarden van een aantal variabelen in de kwartaalrapportages geschat, zoals het verbruik en de samenstelling van bepaalde voeders in 2021, omdat deze gegevens op het moment van rapportage nog niet beschikbaar waren. 

1) De omvang van de rundveestapel in de kwartaalrapportages is gebaseerd op de aantallen in het I&R-systeem voor rundvee aan het einde van elk kwartaal.

De stikstofexcretie van de melkveesector valt ten opzichte van de tweede kwartaalrapportage van 2021 iets hoger uit en blijft daardoor uitkomen boven het sectorplafond van 281,8 miljoen kilogram stikstof. De stikstofexcretie van de gehele veestapel ligt ruim 4 procent onder het mestplafond dat door de Europese Unie is vastgesteld. De fosfaatexcretie ligt bijna 14 procent onder het mestplafond.

2.2 Fosfaat- en stikstofexcretie in 2020 met gemiddeld aantal dieren

Na afloop van elk kalenderjaar berekent het CBS achtereenvolgens voorlopige en definitieve cijfers over de fosfaat- en stikstofexcretie van de veestapel. De definitieve cijfers gaan daarbij uit van de excretiefactoren per dier die zijn vastgesteld door de Werkgroep Uniformering berekening Mest- en mineralencijfers (WUM) en het aantal dieren in de Landbouwtelling. De cijfers zijn op 30 juni 2021 gepubliceerd en zijn ook opgenomen in de vorige kwartaalrapportage.

1) Met ingang van 2018 wordt het aantal dieren in de Landbouwtelling op de website van het CBS bijgesteld voor bedrijven met tijdelijke leegstand op de peildatum. Voor deze bijstelling wordt gebruik gemaakt van de opgave van voorgaand jaar. De reden voor deze bijstelling is dat de Landbouwtelling een structuurenquête is, waarin een bijstelling bij tijdelijke leegstand o.a. van belang is voor de bepaling van het bedrijfstype en de economische omvang van de bedrijven.

3. Referenties

CBS (2021). Dierlijke mest en mineralen 2020.

WUM (2010). Gestandaardiseerde berekeningsmethode voor dierlijke mest en mineralen. Standaardcijfers 1990-2008. Werkgroep Uniformering berekening Mest- en mineralencijfers (redactie C. van Bruggen). CBS, PBL, LEI-Wageningen UR, Wageningen UR-Livestock Research, ministerie van LNV en RIVM. CBS, Den Haag.