Meer vrijwilligers in Heerlen met het Heitje
Over deze publicatie
Heerlen heeft het laagste aandeel vrijwilligers ten opzichte van 50 andere grotere gemeenten. Van de tien burgers van 15 jaar of ouder in Heerlen hebben slechts drie zich minstens een keer op jaarbasis ingezet als vrijwilliger. In Zwolle is dat bijna dubbel zoveel. Aanvullend onderzoek in 2020 leert dat het aandeel vrijwilligers in Heerlen-noord met 26 procent beduidend kleiner is dan in Heerlen-zuid waar 39 procent zich als vrijwilliger heeft ingezet. De verschillen tussen zowel de gemeenten als tussen de twee gebieden in Heerlen zijn maar beperkt toe te schrijven aan demografische- en sociaaleconomische kenmerken.
Hans Schmeets is verbonden aan het CBS en de Universiteit van Maastricht, Jeanet Exel aan het CBS, Anton ten Westenend aan de Buurtorganisaties GMS, en Dennis Martens aan de gemeente Heerlen (voor vragen of opmerkingen OenBI@heerlen.nl).
De relevantie van vrijwilligerswerk
Nederland is Europees kampioen vrijwilligerswerk (Schmeets, Parigini en Van Hoof, 2016). Een samenleving zonder vrijwilligers is welhaast ondenkbaar. Talloze verenigingen en organisaties steunen op de inzet van vrijwilligers. In het ‘Heerlens Heitje’ project wordt de inzet als vrijwilliger gestimuleerd door de burgers te vragen om bepaalde klussen uit te voeren waar een kleine vergoeding, in de vorm van Heitjes, tegenover staat. Deze vergoedingen passen binnen de landelijke vrijwilligersregeling en zijn gebonden aan een maximaal bedrag van 5 euro per uur. De Heitjes kunnen verzilverd worden bij lokale ondernemers die aangesloten zijn bij het Heerlens Heitje project, waarmee tevens een impuls aan de lokale economie wordt gegeven. Hiermee kan het potentieel vrijwilligers toenemen door het verrichten van de klussen.
Waarom is vrijwilligerswerk zo relevant? De inzet als vrijwilliger is een manier om met elkaar in contact te komen. Deze verbindingen zijn niet alleen van belang voor de organisatie waar de werkzaamheden voor worden gedaan, maar veelal ook voor de vrijwilligers zelf. Bijna de helft van de 15-plussers doet minstens een keer per jaar vrijwilligerswerk, gemiddeld is een vrijwilliger hier 4,5 uur per week mee bezig. Het gaat bijvoorbeeld om activiteiten voor een school, de sportvereniging, de kerk, de muziek- of de buurtvereniging, in de verzorging of in politiek verband. Vrijwilligerswerk is zodoende ook bevorderlijk voor de vrijwilliger zelf. Desgevraagd geeft ruim de helft van de vrijwilligers aan dat ‘ze het zelf leuk vinden om te doen’ en ook een meerderheid zegt dat ‘ze het fijn vinden om iets voor een ander te doen’. Daarnaast doet ruim een kwart vrijwilligerswerk ‘vanwege de sociale contacten’ (Arends en Schmeets, 2018, p. 19). Tevens is vrijwilligerswerk een essentieel onderdeel van sociale netwerken in de samenleving met gemeenschappelijke waarden, ook wel aangeduid als ‘sociaal kapitaal’ (Van Beuningen en Schmeets, 2013). Dit sociaal kapitaal vormt als het ware de smeerolie die de samenleving draaiende houdt. Zo heeft het sociale kapitaal niet alleen een positief effect op de economie, maar ook op het welzijn (Kroll, 2011; Portela, Neira, Salinas-Jiménez, 2013; Matsushima en Matsunaga, 2015). Voor Nederland is aangetoond dat 91 procent van de vrijwilligers zegt gelukkig te zijn, tegenover 85 procent van de groep die geen vrijwilligerswerk doet (Schmeets en Arends, 2020). Ook zijn vrijwilligers meer tevreden met hun eigen leven, met hun sociale contacten en hun psychische gezondheid, en scoren ze hoger op de persoonlijke welzijnsindex dan degenen die geen vrijwilliger zijn.
Vrijwilligerswerk in Heerlen
Wat is de huidige situatie in Heerlen? Heerlen heeft het laagste aandeel vrijwilligers ten opzichte van 50 andere grotere gemeenten. Het aandeel vrijwilligers, op basis van de hele periode 2012/2019, blijft in Heerlen beperkt tot 30 procent. Dit betekent dat van de tien burgers van 15 jaar of ouder in Heerlen er slechts drie minstens een keer op jaarbasis zich hebben ingezet als vrijwilliger. In Zwolle is dit bijna dubbel zo veel. Ook de twee andere gemeenten in Zuid-Limburg, Sittard-Geleen en Maastricht, maken deel uit van de top-5 met de minste vrijwilligers. De grafiek leert echter dat Heerlen ook ten opzichte van deze twee gemeenten fors minder vrijwilligers heeft en wat dat betreft op eenzame hoogte staat.
Voor het Heerlens Heitje project heeft in de periode mei tot september 2020 een grotere groep, ruim 1100 personen, deelgenomen aan het enquête-onderzoek ‘ Sociale samenhang en Welzijn’ van het CBS. Daaruit komt wederom naar voren dat Heerlen weinig vrijwilligers heeft: 30,9 procent heeft zich in een periode van 12 maanden ingezet als vrijwilliger voor een organisatie. Dat is gelijk aan de 30,0 procent in de periode 2012-2019. Het goede nieuws is wellicht dat er in deze periode van de pandemie geen afname is waar te nemen. Dit terwijl er landelijk wel een daling is te zien in het aandeel vrijwilligers: van 48,6 procent over de hele periode 2012/2019, waaronder 46,7 procent in 2019, naar 43,8 procent in 2020.
Heerlen kent ook forse verschillen in het aandeel vrijwilligers tussen de regionale gebieden. In 2020 heeft zich in Heerlen-noord 26 procent ingezet als vrijwilliger, in Heerlen-zuid 39 procent. Dit duidt op een tweedeling, waarbij de deelname in het zuidelijke deel anderhalf keer zo groot is ten opzichte van het noordelijke deel1).
Verklaringen
De statistieken roepen ten eerste de vraag op naar de oorzaken van het geringe animo van de Heerlenaren om zich als vrijwilliger in te zetten voor organisaties en verenigingen. En ten tweede de vraag waarom het noordelijke en het zuidelijke deel zo sterk verschillen. De sociaal-demografische compositie kan hierbij een verklarende rol spelen. Zo is uit de statistieken bekend dat samenstelling van de bevolking van belang is voor het aandeel vrijwilligers. Zo zijn mensen met een hoog opleidingsniveau, een hoog huishoudinkomen en werkenden vaker vrijwilliger dan mensen met een lager opleidingsniveau, een laag huishoudinkomen, en niet werkenden. Indien dus in Heerlen meer mensen met een zwakkere sociaaleconomische positie wonen dan in andere steden, zullen er ook minder vrijwilligers worden aangetroffen. En dit zou ook het grote verschil tussen ‘Heerlen-noord’ en ‘ Heerlen-zuid’ kunnen verklaren.
Tevens kan de demografische situatie in de zoektocht naar verklaringen een rol spelen. Terwijl mannen en vrouwen zich nauwelijks onderscheiden in het aandeel dat vrijwilligerswerk doet, zijn vrijwilligers wel vaker te vinden onder de middelbare dan onder de jongere en oudere leeftijdsgroepen. Ook relevant is de migratieachtergrond: mensen met een Nederlandse achtergrond zijn vaker vrijwilliger dan degenen met een migratieachtergrond.
Wat leren de analyses? Als de grotere gemeenten niet zouden verschillen in het niveau van de opleiding, het inkomen en het aandeel dat werkzaam is, dan nemen de verschillen weliswaar iets af, maar nog steeds bungelt Heerlen onderaan. Heerlen zou dan 32,1 procent vrijwilligers hebben en bijvoorbeeld in de gemeente Zwolle zou het aandeel licht dalen naar 58,8 procent. Als bovendien de leeftijdsopbouw en het aandeel met een migratieachtergrond gelijkgeschakeld wordt, dan voegt dit nauwelijks iets toe. In Heerlen zou dan 32,9 procent vrijwilligerswerk doen, in Zwolle 57,9 procent. Dit betekent dus dat discrepanties in het vrijwilligerswerk tussen Heerlen en de andere steden nauwelijks toegeschreven kunnen worden aan zowel sociaaleconomische als aan demografische verschillen.
Op deze manier is ook onderzocht in welke mate de samenstelling van de bevolking in de twee deelgebieden in Heerlen een rol speelt bij het vrijwilligerswerk. Ook dan blijkt dat het gelijkschakelen van de sociaaleconomische en demografische factoren slechts een zeer beperkte verklaring biedt. Dit komt enerzijds omdat Heerlen-noord en Heerlen-zuid qua leeftijdsopbouw en man/vrouw-verdeling nauwelijks van elkaar verschillen. Wel is het aandeel mensen met een niet-Nederlandse achtergrond in Heerlen-noord iets hoger dan in Heerlen-zuid. Groter zijn de verschillen in de verdeling van de sociaaleconomische factoren: in het zuidelijke deel wonen meer mensen met een hoger inkomen en met een hogere opleiding dan in het noordelijke deel. Als gecorrigeerd wordt voor de verschillen tussen de twee gebieden qua opleiding en huishoudinkomen, dan wordt de kloof in het aandeel vrijwilligers iets kleiner. Waar aanvankelijke het verschil tussen noord en zuid nog 13 procentpunten was (26,1 versus 39,0 procent, zie figuur 1), is dit na correctie 10 procentpunten: in Heerlen-noord doet dan 27,6 procent vrijwilligerswerk, in Heerlen-zuid 37,7 procent. Dit verandert niet indien ook een additionele correctie wordt doorgevoerd voor de samenstellingen naar leeftijd, geslacht en migratieachtergrond.
Dit is ook af te lezen uit onderstaande grafiek waarin het aandeel vrijwilligers is opgenomen voor de drie opleidingsgroepen en de twee inkomensgroepen. In al deze bevolkingsgroepen worden meer vrijwilligers in het zuidelijke deel dan in het noordelijke deel aangetroffen. Dat geldt in het bijzonder voor de personen met een bovengemiddeld inkomen: in Heerlen-zuid is 47 procent vrijwilliger, in Heerlen-noord 27 procent. Tevens is er een groot verschil bij de lager en middelbaar opgeleiden. Bij de laag opgeleiden doet 30 procent vrijwilligerswerk in het zuidelijke deel tegenover 19 procent in het noorden. Bij de middelbaar opgeleiden is in het zuidelijke deel 39 procent actief als vrijwilliger terwijl dat in het noordelijke deel beperkt blijft tot 25 procent.
Concluderende opmerkingen
We kunnen dus constateren dat Heerlen weinig vrijwilligers heeft, en dat dit maar zeer ten dele toegeschreven kan worden aan een aantal bevolkingskenmerken, zoals het opleidings- en inkomensniveau. De problematiek lijkt zich veel sterker te concentreren in het noordelijke dan in het zuidelijke deel. De vrijwilligerskloof tussen beide gebieden bedraagt 13 procentpunten, en wordt versmald tot 10 indien rekening wordt gehouden met de verschillen in bevolkingssamenstelling tussen Heerlen-noord en Heerlen-zuid. Verschillen worden vooral aangetroffen bij de hogere inkomens en bij de lager en middelbaar opgeleiden. Daar ligt blijkbaar het potentieel voor vrijwilligerswerk.
Dat Heerlen zo weinig vrijwilligers heeft, en Heerlen-noord in het bijzonder, moet zodoende andere oorzaken hebben. Maar welke dan? Ligt het misschien aan de vraagkant: (veel) minder organisaties en verenigingen die een beroep doen op het aanbod van vrijwilligers? Of zijn het andere persoonskenmerken dan inkomen en opleiding die debet zijn aan de lage vrijwilligersgraad? Heerlen heeft niet alleen een probleem met de bereidheid om zich als vrijwilliger in te zetten, er is veel meer aan de hand. Zo is het onderlinge vertrouwen tussen de burgers laag, en dat geldt ook voor het vertrouwen in publieke en politieke instituties. Heerlen komt ook hier terecht in de top-drie van de rangorde van de 51 gemeenten met de laagste vertrouwenscijfers. In een volgend essay wordt het onderlinge vertrouwen besproken, en daarna het vertrouwen in de instituties.
Hoe nu verder?
De informatie die verzameld wordt in het Heerlens Heitje project onder de personen die zich hebben aangemeld voor de klussen, en die ook uitvoeren, is wellicht bruikbaar om meer zicht te krijgen op de motieven van deze groep vrijwilligers. Ook zullen de resultaten van deze groep vergeleken worden met die uit het enquête-onderzoek. Dit biedt tevens de mogelijkheid om het potentieel vrijwilligers in kaart te brengen. In de komende periode wordt gewerkt aan een verdiepende studie waarin tevens wordt ingegaan op de het gemiddelde aantal uren per week dat de vrijwilligers in Heerlen besteden. Daarnaast wordt ingegaan op het soort vrijwilligerswerk zoals voor een sportvereniging of een school (zie bijlage), waarmee de lacunes in de vrijwillige inzet in detail worden besproken. Eerste inzichten laten zien dat er in Heerlen-zuid vooral meer vrijwilligerswerk wordt gedaan voor scholen, culturele instellingen, in de verzorging, hobbyverenigingen, hulporganisaties, woonverenigingen en sportclubs dan in Heerlen-noord2).
Voor het beleid zijn dergelijke cijfers relevant aangezien daarmee in beeld wordt gebracht aan welk soort vrijwilligers het in Heerlen vooral schort. Indien landelijke cijfers als graadmeter worden genomen (zie Arends, 2021), dan is er in Heerlen een achterstand op nagenoeg alle terreinen van vrijwilligerswerk. Maar vooral geldt dit voor het vrijwilligerswerk ten behoeve van levensbeschouwelijke organisaties en sportverenigingen waar landelijk het aandeel vrijwilligers meer dan dubbel zoveel is als in Heerlen3). Heerlen-noord springt er specifiek vooral in negatieve zin uit bij sportverenigingen: waar landelijk 13 procent hiervoor vrijwilligerswerk doet, blijft dit in Heerlen-zuid beperkt tot 7,5 procent en in Heerlen-noord tot 4,7 procent. Tevens zijn er landelijk meer dan twee keer zoveel vrijwilligers op de terreinen van verzorging, levensbeschouwing, hulpverlening en buurtorganisaties dan in Heerlen-noord.
Naast dergelijke statistische informatie die betrekking heeft op alle 15-plussers in Heerlen, zal aan de deelnemers van het Heerlens Heitje gevraagd worden naar hun motieven om deel te nemen, en naar hun ervaringen met het uitvoeren van de klussen. Dergelijke inzichten zullen vooral relevant zijn voor de te volgen wervingsstrategie en continuering van het Heitjes project vanaf september 2022.
2) Dit is veelal dubbel zoveel. De percentages voor respectievelijk Heerlen-zuid en Heerlen-noord zijn voor scholen (8,4%; 4,9%), verzorging (7,0%; 3,4%), sportclubs (7,5%; 4,7%), cultuur (5,4%; 2,7%), hobby (5,0%; 2,6%), hulporganisaties (2,1%; 0,7%) en wonen (3,7%; 1,2%). Geen verschillen zijn er tussen zuid en noord op de gebieden jeugdwerk (4,3%; 4,9%), kerken (2,9%; 2,3%), vakbond en arbeid (2,7%; 1,5%), politiek (0,4%; 0,9%), buurt (3,8%, 2,1%) en overige organisaties (4,3%; 3,0%). Indien rekening wordt gehouden met de verschillen in de bevolkingssamenstelling, zoals opleidingsniveau en inkomen, dan resteren alleen verschillen op de gebieden school, verzorging, cultuur, hobby en wonen.
3) En meer dan anderhalf keer zoveel vrijwilligers zijn er landelijk op de gebieden van de vrijwillige inzet voor jeugdwerk, verzorging, politiek, en buurtorganisaties.
Referenties
Arends, J. en H. Schmeets (2018). Vrijwilligerswerk: activiteiten, duur en motieven. CBS: Den Haag/Heerlen, 1-28.
Kroll, C. (2011). Different Things Make Different People Happy: Examining Social Capital and Subjective Well-Being by Gender and Parental Status, Social Indicators Research, 104(1), 157-177.
Matsushima, M. en Y. Matsunaga (2015). Social Capital and Subjective Well-Being in Japan, International Journal of Voluntary and Nonprofit Organizations 26(4), 1016–1045.
Portela, M., I. Neira, en M. del Mar Salinas-Jiménez (2013). Social Capital and Subjective Wellbeing in Europe: A New Approach on Social Capital, Social Indicators Research, 114, 493-511.
Schmeets, H. en J. Arends (2020). Vrijwilligerswerk en welzijn. Statistische Trends, 21-2-2020, 1-18.
Schmeets, H., M. Parigini en M. van Hoof (2016). Het sociaal kapitaal in Europese regio’s, Bevolkingstrends 2016-09, 26 oktober 2016.
Van Beuningen, J. en H. Schmeets (2013). Developing a Social Capital Index for the Netherlands, Social Indicators Research, 113(3), 859-886.