3. Willen meedoen met MDT
Aan de jongeren van 15 tot 28 jaar is gevraagd of zij mee zouden willen doen met een project in het kader van de maatschappelijke diensttijd. Van deze groep geeft 13 procent te kennen mee te willen doen, 3 procent doet al mee of heeft meegedaan, 37 procent ‘weet het niet’ en 47 procent zegt niet mee te willen in een MDT-project.1)
Een vergelijking met de situatie in 2019 is lastig aangezien destijds deze vraag is voorgelegd aan de 15 tot 26-jarigen en de vraagstelling iets anders is geformuleerd (zie Technische toelichting). In 2019 gaf 15 procent als antwoord dat ze mee zouden doen, 42 procent wist het nog niet en 43 procent gaf aan geen interesse in MDT-projecten te hebben. Hoewel niet geheel vergelijkbaar, geven deze cijfers aan dat de bereidheid in 2019 en 2020 nauwelijks is veranderd. In welke mate hierbij Covid-19, en de daaraan gerelateerde beperkende maatregelen, een rol hebben gespeeld is niet duidelijk. Wel is bekend dat VWS, vanwege de aandacht voor Covid-19, pas in het najaar van 2020 meer bekendheid kon geven aan MDT.
In 2020 heeft 16 procent van de jongeren in de leeftijd van 15 tot 28 jaar aangegeven deelgenomen te hebben of deelnemen aan een MDT-project (3 procent), of daartoe bereid zijn (13 procent).
In tabel 1 is deze (bereidheid tot) deelname uitgesplitst naar bevolkingsgroepen. Zo geven jonge vrouwen (18 procent) vaker aan deel te nemen of te willen deelnemen aan een MDT-project dan jonge mannen (14 procent). Ook in 2019 gaven vrouwen vaker dan mannen aan mee te willen doen (18 procent versus 12 procent).
De deelname of bereidheid om mee te doen met MDT-projecten is met 12 tot 13 procent minder groot onder de 15- tot 18-jarigen en de 18- tot 22-jarigen dan onder de 22- tot 28-jarigen (20 procent).
Opleiding is relevant voor de bereidheid om in MDT-projecten te participeren. Van de laagst opgeleiden (basis / vmbo) wil zo’n 15 procent meedoen, doet mee of heeft meegedaan met een MDT-project. Bij de middelbaar opgeleiden is deze bereidheid 12 procent en bij de hbo-ers of universitair geschoolden is het mee willen doen met respectievelijk 21 en 34 procent beduidend hoger.
Bij inkomen is er nauwelijks een relatie met het (willen) participeren in een MDT-project: alle inkomensgroepen schommelen rond het gemiddelde van 16 procent. Evenmin is de migratieachtergrond sterk onderscheidend.
Een verdere detaillering is gemaakt door de groep die ‘zou willen meedoen’ (13 procent) en de groep die ‘meedoet of al heeft meegedaan’ (3 procent) te onderscheiden. De bovenvermelde resultaten blijven grotendeels overeind voor de groep die ‘zou willen meedoen’, maar er zijn geen verschillen tussen de bevolkingsgroepen bij de kleine groep van 34 personen die ‘meedoet of al heeft meegedaan’.
Leeftijd | Mee willen doen, doet mee of heeft meegedaan aan MDT (%) | |
---|---|---|
Leeftijd | 15 tot 18 jaar | 12,9 |
Leeftijd | 18 tot 21 jaar | 12,4 |
Leeftijd | 22 tot 27 jaar | 20,0 |
Leeftijd | ||
Onderwijsniveau | Basisonderwijs | 16,6 |
Onderwijsniveau | Vmbo, avo onderbouw, mbo 1 | 14,6 |
Onderwijsniveau | Mbo 2,3,4, havo, vwo | 12,4 |
Onderwijsniveau | Hbo-, wo-bachelor | 21,1 |
Onderwijsniveau | Hbo-, wo-master, doctor | 33,6 |
Deze verschillen tussen de bevolkingsgroepen blijven deels overeind indien gecorrigeerd wordt voor de onderlinge relaties tussen deze groepen (Tabel B.3). Na correctie is er geen verschil meer tussen vrouwen en mannen in de bereidheid om deel te nemen aan een MDT-project ofwel hier al aan deelgenomen hebben: het verschil uitgedrukt in de kansverhoudingen (odds ratio) is niet statistisch significant (p = 0,07). De jongeren in de leeftijd van 22 tot 28 jaar zijn meer bereid om aan MDT-projecten mee te doen dan de jongste groep. Voorts is opleiding na correctie nog sterker onderscheidend, waarbij de middelbaar opgeleiden minder en de universitair geschoolden nog meer bereidheid tonen om in MDT-projecten te participeren ten opzichte van de andere opleidingsniveaus.
Vervolgens is nagegaan of er een relatie is tussen het mee willen doen met MDT en andere vormen van participatie: de sociale contacten, het geven van hulp aan anderen, inzetten als vrijwilliger voor organisaties en deelname aan verenigingsactiviteiten. Het blijkt dat nagenoeg alle participatie-aspecten positief gerelateerd zijn het mee willen doen met MDT-projecten. Zo is de groep met minstens wekelijks contact met familie meer bereid om te participeren in een MDT-project (18 procent) dan de groep die minder vaak contact heeft met familie (11 procent). Ook is het wekelijkse contact met vrienden of bekenden gerelateerd aan MDT: 17 versus 10 procent. Met het burencontact is er geen correlatie. Wel is er een verband met het geven van hulp aan anderen buiten het eigen huishouden en buiten organisaties: jongeren die dit minstens een keer per maand doen zijn ook meer geïnteresseerd in een MDT-project (20 procent) dan degenen die geen hulp hebben gegeven (14 procent).
Ook bij het onderscheid tussen de jongeren die zich niet of wel inzetten als vrijwilliger komt dit beeld naar voren: van de vrijwilligers wil 20 procent meedoen, van de niet-vrijwilligers is dat 13 procent. Ook is de (bereidheid tot) deelname groter onder de groep die betaald werk heeft (17 procent) dan de groep zonder een betaald baan (13 procent). Er is echter geen relatie tussen het actief zijn in verenigingen en het meedoen of willen meedoen met een MDT-project.
Ook is nagegaan of er een verband is met het sociale vertrouwen. Van de groep die zegt dat andere mensen over het algemeen te vertrouwen zijn, geeft 18 procent te kennen dat ze met MDT-projecten mee zouden willen doen. Dat is echter geen niet statistisch verschil ten opzichte van de 15 procent van de groep die van mening is dat je niet voorzichtig genoeg kunt zijn in de omgang met andere mensen.