4. Samenvatting en conclusie
Middels een extra uitvraag bij alle Nederlandse gemeenten is onderzoek gedaan naar het totale aantal personen met een bijstandsgerelateerde uitkering dat een maatschappelijk nuttige activiteit als tegenprestatie uitvoerde of kreeg opgedragen in maart 2021.
Voor de uitvoering van het onderzoek zijn alle 352 gemeenten in Nederland benaderd met een enquête. De respons bedroeg 80 procent. De 280 responderende gemeenten waren, qua grootteklasse en het softwarepakket dat gebruikt wordt voor de gemeentelijke registraties, representatief voor alle Nederlandse gemeenten.
Het aantal tegenprestaties van de niet responderende gemeenten is bijgeschat met behulp van de Multiple Imputation methode (Random Hot Deck Imputation). Hierbij zijn de gegevens van een qua grootteklasse en softwarepakket gelijkende en wel responderende gemeente gebruikt om tot een schatting te komen. Voor heel Nederland leverde deze methode de schatting van 34,2 duizend personen met een tegenprestatie op, met een onzekerheidsmarge van 19 procent. Zowel absoluut gezien als in verhouding tot het aantal bijstandsuitkeringen is dit ongeveer evenveel als in maart 2020. Wel is de onzekerheidsmarge van de schatting groter in 2021.
De toename in het aantal tegenprestaties die in 2020 werd vastgesteld ten opzichte van 2019, heeft zich niet verder doorgezet in 2021. Uit de toelichtingen die in de enquête zijn gegeven blijkt dat de coronacrisis vermoedelijk een dempende invloed heeft gehad op het aantal opgedragen of daadwerkelijk uitgevoerde tegenprestaties in maart 2021.
Verder werd in toelichtende opmerkingen bij gemeenten die de tegenprestatie niet uitvoeren vaak aangegeven dat er in het gemeentelijk beleid voor is gekozen om geen tegenprestatie te vragen of dat het opleggen van een tegenprestatie niet nodig was omdat zij een andere aanpak hanteren. Gemeenten die de tegenprestatie wel uitvoeren, maar voor maart 2021 een aantal van nul opgaven, gaven daarvoor uiteenlopende redenen. Met name zien zij de verplichting tot een tegenprestatie als een uiterste middel, was het niet noodzakelijk om de tegenprestatie in te zetten of zien zij bepaalde maatschappelijk nuttige activiteiten niet als tegenprestatie. Bij gemeenten die de tegenprestatie uitvoeren en een aantal groter dan nul opgaven bleek vaak dat zij juist een ruime definitie hanteren.
Het aantal getelde tegenprestaties is dus net als in eerdere jaren beïnvloed door de definitie van de tegenprestatie die gemeenten hanteren. Vrijwilligerswerk of mantelzorg worden door een deel van de gemeenten wel gezien als tegenprestatie, terwijl andere gemeenten deze activiteiten wel stimuleren als alternatief, maar niet als tegenprestatie zien. Indien alle gemeenten andere activiteiten die kunnen worden gezien als tegenprestatie zouden meetellen, zou het aantal tegenprestaties hoger uitkomen.