Doelgroepenanalyse Rechtsbijstand
Een onderzoek naar het gebruik van rechtsbijstand na het meemaken van een life-eventOver deze publicatie
In deze rapportage is onderzocht in hoeverre personen na het meemaken van één of meer life-events in 2018 gebruik maken van juridische hulp door het Juridisch Loket en/of van gesubsidieerde rechtsbijstand middels een toevoeging (in 2018 en/of 2019). Ook is binnen deze groep personen voor een aantal mogelijk relevante (met name) demografische en socio-economische kenmerken onderzocht of er een samenhang is met het wel of niet gebruik maken van gesubsidieerde rechtshulp.
Korte samenvatting
1. Inleiding
Momenteel vindt er een vernieuwing van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand plaats. Het ministerie van Justitie en Veiligheid – Programmateam Stelselvernieuwing Rechtsbijstand is verantwoordelijk voor deze vernieuwing. In dit kader wil men graag meer inzicht in de doelgroepen voor rechtshulp die in de maatschappij te onderscheiden zijn, de juridische problemen die zij ervaren en de hulpvraag die zij op dat moment hebben. Doel is om onder andere op basis van die hulpvraag, de toegang tot het recht aan de voorkant beter vorm te kunnen geven. Het idee hierbij is om een beter beeld te krijgen van de rechtzoekenden, om hen in de toekomst gerichter te kunnen benaderen en helpen.
Het ministerie wil hiertoe onder andere weten wat de kenmerken van de verschillende doelgroepen zijn en van de hulpzoekenden zijn. Hierbij wil men niet alleen kijken naar de groep mensen die onder de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) valt, maar naar alle rechtshulpbehoeftige personen in Nederland (voor zover mogelijk).
1.1 Eerder onderzoek naar gebruikers van rechtsbijstand
De Raad voor Rechtsbijstand (hierna ook: de Raad) publiceert jaarlijks cijfers over de gesubsidieerde rechtsbijstand en haar gebruikers en ook het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) en andere partijen hebben in de loop der jaren verschillende onderzoeken naar het stelsel en haar gebruikers gepubliceerd. Met name de periodiek uitgevoerde ‘Geschilbeslechtingsdelta’ van het WODC is in dit kader relevant, omdat hierin (middels een vragenlijstonderzoek onder een steekproef van de algemene bevolking) onder meer wordt onderzocht in hoeverre personen in een bepaalde periode één of meer (potentieel) juridische problemen op civiel- en/of bestuursrechtelijk domein hebben ervaren (Ter Voert & Hoekstra, 2020). In 2019 hebben Panteia en Pro Facto bovendien in opdracht van het ministerie van Justitie en Veiligheid een doelgroepenanalyse en een customer journey uitgevoerd naar de verschillende gebruikersdoelgroepen die gebruik maken van rechtsbijstand (Panteia/Pro Facto, 2019). In dit onderzoek is een eerste verkenning gedaan van de mogelijkheid om met registerdata van het CBS een aantal relevante life-events te meten. Life-events zijn gebeurtenissen die een grote impact kunnen hebben op het leven van een persoon en die kunnen resulteren op een verhoogde kans op juridische problemen. Voor het bepalen van de relevante life-events ging men uit van de bevindingen in de Geschilbeslechtingsdelta. De auteurs concludeerden dat het meten van life-events met bij het CBS beschikbare registerdata voor een aantal, maar zeker niet alle, relevante life-events mogelijk zou zijn. Ook heeft men verkend in hoeverre het mogelijk was deze life-events te koppelen aan het gebruik van het Juridisch Loket (hierna ook: het Loket) en aan het verkrijgen van een toevoeging. Voor meer informatie over de aanpak en bevindingen van dit onderzoek wordt u verwezen naar het betreffende rapport. Het onderzoek van Panteia/Pro Facto vormt de belangrijkste aanleiding van onderhavig CBS-onderzoek.
1.2 Vervolgonderzoek door het CBS naar rechtshulpbehoeftigen
Het ministerie van Justitie en Veiligheid heeft het CBS gevraagd aanvullend onderzoek te doen waarbij de focus ligt op de verschillende potentiële doelgroepen en niet alleen op de groepen die al gebruik maken van rechtsbijstand. Het onderzoek door het CBS bestaat uit twee fases. In onderhavig rapport worden de resultaten van de tweede fase beschreven.
In de eerste fase zijn mogelijke doelgroepen in kaart gebracht aan de hand van het voorkomen van zeven life-events. De onderzochte life-events in deze eerste fase waren scheiden, de geboorte van een kind, ontslagen worden, in de ziektewet komen of arbeidsongeschikt raken, slachtofferhulp aangeboden krijgen, als slachtoffer van een misdrijf geregistreerd worden door de politie en tot slot het in detentie worden genomen. Het CBS heeft het voorkomen van – en de overlap tussen – dergelijke gebeurtenissen in de algemene populatie van personen van 16 jaar en ouder in deze fase van het onderzoek in kaart gebracht voor de periode 2014-2016. Daarnaast is gekeken of het meemaken van deze gebeurtenissen samenhangt met leeftijd en inkomen. Gevonden werd dat relatief jonge mensen (jonger dan 40) het vaakst één of meer life-events meemaken. Ook de hoogte van het inkomen doet er toe: mensen met een lager inkomen maken vaker één of meer life-events mee. Voor meer informatie over de eerste fase van dit onderzoek en de resultaten ervan wordt verwezen naar Ebenau e.a. (2020).
In de tweede fase van het onderzoek, waarvan u nu het verslag leest, is bestudeerd in hoeverre personen rond of na het meemaken van één of meer life-events gebruik maken van juridische hulp door het Juridisch Loket en/of van gesubsidieerde rechtsbijstand middels een toevoeging1) en op welke rechtsgebieden de hulpvragen van deze personen betrekking hebben. Hierbij zijn opnieuw zeven life-events onderscheiden, die deels overlappen met de in de eerste fase van dit onderzoek bestudeerde life-events. Specifiek gaat het hier om:
- scheiden;
- ontslagen worden;
- in de ziektewet komen of arbeidsongeschikt raken;
- slachtofferhulp aangeboden krijgen en/of als slachtoffer van een misdrijf geregistreerd worden door de politie;
- in de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) belanden en/of wanbetaler in de zorg (hierna ook: wanbetaler) worden;
- in de bijstand komen; en
- het overlijden van de partner.
Twee life-events uit fase één van dit onderzoek, te weten de geboorte van een kind en het in detentie genomen worden, zijn dus komen te vervallen. Hoewel de geboorte van een kind onmiskenbaar een impact heeft op iemands leven, wordt verondersteld dat hierbij niet sprake is van een verhoogde kans op juridische problemen. En hoewel ook het in detentie genomen worden impact heeft op iemands leven, is hierbij de veronderstelling dat de behoefte aan juridische hulp voor een groot deel in de vervolgings- en berechtingsfase, dus veelal voorafgaand aan de detentie ná de veroordeling, ontstaat. De juridische hulp die verdachten van een misdrijf in die periode standaard krijgen aangeboden valt onder de Wrb. Het gebruik van rechtshulp rondom het life-event detentie zou daarom naar verwachting een vertroebeld beeld geven, omdat het rechtshulpgebruik veelal betrekking zou kunnen hebben op de vervolgings- en berechtingsfase en niet zozeer op de detentie als life-event. Daarnaast zijn de eerdere life-events slachtofferhulp aangeboden krijgen en als slachtoffer van een misdrijf geregistreerd worden door de politie samengenomen als één life-event vanwege de overlap tussen beide life-events. De drie life-events het in de WSNP belanden/wanbetaler worden, in de bijstand komen en het overlijden van de partner zijn nieuw toegevoegd aan het onderzoek.
Ook is binnen deze groep personen voor een aantal mogelijk relevante (met name) demografische en socio-economische kenmerken onderzocht of er een samenhang is met het wel of niet gebruik maken van gesubsidieerde rechtshulp. Op welke wijze verschillen de personen die geen gebruik maken van rechtsbijstand van personen die hier wel gebruik van maken? Deze informatie biedt mogelijk inzichten om deze groep aan de voorkant beter te benaderen. Hierbij moet wel in het achterhoofd gehouden worden dat niet iedereen die een life-event meemaakt, ook behoefte heeft aan juridische hulp. Over de behoefte aan juridische hulp heeft het CBS geen informatie.
1.3 Leeswijzer
In Hoofdstuk 2 wordt de onderzoekspopulatie – bestaande uit personen die in 2018 één of meer van de onderscheiden life-events hebben meegemaakt – beschreven. Ook wordt informatie gegeven over de in dit onderzoek bestudeerde kenmerken van personen die een of meer life-events meemaakten. In Hoofdstuk 3 worden de resultaten van dit onderzoek, veelal aan de hand van figuren, inzichtelijk gemaakt. Dit gebeurt eerst voor de totale onderzochte groep van personen (3.1) en vervolgens per doelgroep, dus voor elk life-event apart (3.2 t/m 3.8) en de groep van personen die in 2018 meer dan één van de onderzochte life-events meemaakten (3.9). Het rapport wordt afgesloten met een conclusie en aanbevelingen voor mogelijke volgende onderzoeksfases (Hoofdstuk 4).
1) Eerstelijns rechtshulp door het Loket houdt in: het verlenen van rechtsbijstand bestaande uit het geven van eenvoudige juridische adviezen waarbij geen sprake is van vertegenwoordiging van de rechtzoekende, alsmede het verstrekken van informatie, analyseren en verduidelijken van een probleem en het verwijzen naar een mediator voor verdere hulp, of naar de advocatuur of andere relevante rechtsbijstandsverleners. Een rechtzoekende kan vrijwel elk juridisch probleem voorleggen aan het Loket en het advies van het Loket is gratis. Gesubsidieerde rechtsbijstand in de tweede lijn omvat rechtsbijstand door een advocaat of bemiddeling door een mediator op basis van een verleende toevoeging. Het omvat de complexere adviezen en vertegenwoordiging van de rechtzoekende in een juridische procedure. Een toevoeging is een verklaring op grond waarvan een rechtzoekende aanspraak kan maken op gesubsidieerde rechtsbijstand of bemiddeling. Voor gesubsidieerde rechtsbijstand in de tweede lijn betaalt de rechtzoekende een eigen bijdrage waarvan de hoogte afhankelijk is van het inkomen en vermogen. In het geval van een ambtshalve toevoeging, die wordt verstrekt aan personen die vervolgd worden op verdenking van het plegen van een misdrijf en die hiervoor in voorlopige hechtenis zijn genomen, hoeft geen eigen bijdrage te worden betaald.
2. Onderzoekspopulatie en kenmerken
In de navolgende paragrafen wordt toegelicht hoe de verschillende doelgroepen – bestaande uit personen die in 2018 één of meer van de onderscheiden life-events hebben meegemaakt – in kaart zijn gebracht. Hierbij wordt informatie gegeven over de gebruikte bronnen en omvang van de verschillende doelgroepen. In Paragraaf 2.3 wordt informatie gegeven over de in dit onderzoek bestudeerde achtergrondkenmerken van deze groepen personen. Opgemerkt dient te worden dat bij het CBS wordt gewerkt met gepseudonimiseerde data. Meer informatie over privacy en de maatregelen die het CBS heeft genomen om gegevens te beschermen vindt u hier.
2.1 Onderzoekspopulatie en peilmoment
De onderzoekspopulatie bestaat uit in de Basisregistratie Personen (BRP) opgenomen personen die in het gehele jaar 2018 minimaal 16 jaar oud waren en die ergens in dit jaar één of meer van de in Paragraaf 2.2 beschreven life-events meemaakten. Vervolgens is van deze groep personen onderzocht in hoeverre zij in datzelfde jaar of het jaar erna (2018-2019) op enig moment juridische hulp hebben gezocht bij het Juridisch Loket en/of dat zij gebruik hebben gemaakt van gesubsidieerde rechtsbijstand middels een toevoeging. Hierbij is voor een aantal mogelijk relevante achtergrondkenmerken van personen en hun huishoudens onderzocht of er een samenhang is met het wel of niet gebruik maken van gesubsidieerde rechtshulp. Deze kenmerken worden beschreven in Paragraaf 2.3.
Omdat in dit onderzoek gekeken wordt naar rechtshulpgebruik in geheel 2018 en/of 2019, is als peilmoment voor de samenstelling van de onderzoekspopulatie een datum in het midden van deze periode gekozen, namelijk 1 januari 2019. Personen die op die datum niet stonden geregistreerd in de BRP, bijvoorbeeld doordat zij niet meer in Nederland woonachtig waren, zijn dus niet meegenomen in dit onderzoek – ook al hebben zij een life-event meegemaakt in 2018. Ditzelfde peilmoment is gehanteerd voor de achtergrondkenmerken van personen en hun huishoudens, voor zover het om puntwaarnemingen gaat.
Let op: de onderzoekspopulatie betreft in dit onderzoek dus personen die op 1 januari 2019 stonden geregistreerd in de BRP en die op dat moment minimaal 17 jaar oud waren (oftewel: minimaal 16 jaar oud in geheel 2018) én die één of meerdere van de onderzochte life-events hebben meegemaakt in 2018. Dat betekent dat iedereen die in 2018 of 2019 gebruik maakte van rechtsbijstand zonder één van de gemeten life-events te hebben meegemaakt in 2018, buiten beschouwing is gelaten in dit onderzoek. Dit onderzoek geeft derhalve geen inzicht in het totale gebruik van rechtsbijstand in 2018-2019, maar enkel in het gebruik door specifieke subgroepen van personen.
2.2 Life-events
Hieronder wordt per life-event informatie gegeven over de afbakening en de hiervoor gebruikte bron(nen). Om te worden meegenomen in dit onderzoek, dient het life-event ergens in 2018 te hebben plaatsgevonden.
Scheiding
Bij dit life-event gaat het om een scheiding na een huwelijk of geregistreerd partnerschap, of (kennelijke) beëindiging van de relatie van een samenwonend paar met tenminste één thuiswonend minderjarig kind. Hierbij is uitgegaan van de datum (in 2018) waarop men volgens de BRP niet meer samenwoonde en dus niet van de datum waarop de scheiding officieel is uitgesproken. Dit is ten eerste gedaan omdat een dergelijke scheidingsdatum niet bestaat voor mensen die zonder huwelijk of geregistreerd partnerschap met elkaar leefden en ten tweede omdat verondersteld wordt dat het moment waarop men uit elkaar gaat wonen veel impact kan hebben op een persoon, terwijl de formele scheidingsdatum veelal later in de tijd plaatsvindt, (tenminste deels) ná een eventueel traject van juridische hulp.
Een samenwonend paar betreft aan elkaar gekoppelde personen die gedurende een aaneengesloten periode op één adres hebben gewoond en een op een huwelijk lijkende relatie hebben. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de volgende hulpinformatie: een huwelijk tussen de personen, een gezamenlijk kind, gezamenlijk verhuizen van eenzelfde adres naar eenzelfde adres en het als partner verkrijgen van zorgtoeslag, huurtoeslag of een gezamenlijke voorlopige aanslag voor de belastingdienst.
Ongehuwde en ongeregistreerde partners zónder (thuiswonend) kind die hun samenwonen in 2018 beëindigden zijn buiten beschouwing gelaten, omdat de gevolgen van relatiebeëindiging in deze gevallen gemiddeld genomen kleiner zijn dan wanneer er één of meer (thuiswonende) kinderen in het spel waren. Er hoeven dan geen afspraken te worden vastgelegd over de verdeling van zorg etc. over (een) kind(eren).
Opgemerkt moet worden dat we partners die in 2018 besluiten uit elkaar te gaan en/of die dat jaar voor de wet scheiden, maar die (nog) niet uit elkaar gaan wonen missen op deze wijze. Omgekeerd tellen we wel mensen mee die in 2018 door een andere oorzaak (bijv. ziekte, werk of detentie van één van beiden) uit elkaar gaan wonen en op andere adressen geregistreerd staan.
Ontslag
Voor het bepalen welke personen een ontslag hebben meegemaakt in 2018, is ten eerste gebruik gemaakt van data over werknemers voor wie een ontslagvergunning aan de werkgever is afgegeven door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Het gaat hierbij alleen om ontslag via het UWV en dat kan (sinds 2016) alleen indien sprake is van bedrijfseconomische redenen of langdurige arbeidsongeschiktheid. Indien de werkgever van het UWV een ontslagvergunning krijgt, heeft deze maximaal vier weken om de arbeidsovereenkomst met de werknemer op te zeggen. Aan deze data is informatie uit de Polisadministratie (gebaseerd op de loonaangiften bij de Belastingdienst) toegevoegd over de beëindigde baan, waarmee vervolgens kan worden vastgesteld of de betreffende werknemer daadwerkelijk zijn of haar baan is kwijtgeraakt. Alleen dán wordt de persoon voor onderhavig onderzoek aangemerkt als ontslagen.
In aanvulling op ontslagen via het UWV worden ook personen meegeteld die in 2018 zijn ontslagen naar aanleiding van een faillissement. Hiervoor is gebruik gemaakt van data van rechtbanken over gefailleerde bedrijven, welke via het Algemeen Bedrijven Register (ABR) van het CBS worden gekoppeld aan de Polisadministratie om vast te stellen welke banen zijn beëindigd ten gevolge van het faillissement.
Ten slotte is gekeken naar personen die ergens in 2018 ontvanger waren van een uitkering op grond van de werkloosheidswet (WW). Indien zij direct voorafgaand aan het ontvangen van de WW-uitkering werkzaam waren, en de WW-uitkering gestart is in 2018, worden zij meegeteld voor dit life-event. Net als de ontslagvergunningen zijn deze data afkomstig van het UWV.
Wanneer iemand niet aan de voorwaarden voor een WW-uitkering voldoet, direct een andere baan heeft of om een andere reden geen gebruik maakt van een WW-uitkering, en deze persoon niet naar aanleiding van een faillissement of met een ontslagvergunning wordt ontslagen, wordt deze niet meegenomen in dit life-event.
Ziekte en/of arbeidsongeschiktheid
Bij het life-event ziekte en/of arbeidsongeschiktheid kijken we of personen in 2018 een uitkering in het kader van de Ziektewet en/of een uitkering in het kader van een arbeidsongeschiktheidswet hebben gekregen. We nemen hierbij alleen personen mee die nieuw zijn in deze uitkering, dus die in de 12 maanden voorafgaand aan de eerste maand van de uitkering geen dergelijke uitkering ontvingen. Uit data van het UWV wordt gehaald of iemand een van de volgende uitkeringen heeft ontvangen: uitkeringen Ziektewet (ZW), Wet op Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (Waz), Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Slachtofferschap
Voor dit life-event worden personen geteld die bij de politie geregistreerd staan als slachtoffer en/of die cliënt zijn van Slachtofferhulp Nederland in 2018. Vanuit de Politiedata wordt gekeken naar geregistreerde slachtoffers en aangevers van misdrijven die gepleegd zijn in 2018. Omdat de geregistreerde aangevers vaak ook het slachtoffer zijn, worden zij hier ook meegenomen. Ook cliënten van Slachtofferhulp Nederland kunnen naast slachtoffer andere rollen hebben, zoals getuigen en daders. We nemen aan dat het zoeken van hulp bij Slachtofferhulp aangeeft dat de gebeurtenis een life-event is, ook als de persoon zelf niet het slachtoffer was, en nemen daarom iedereen mee. Wel moet hierbij de kanttekening worden gemaakt dat geen rekening is gehouden met de ernst van de gebeurtenis. In de praktijk zal niet elk geregistreerd slachtofferschap bijzondere impact hebben op het leven van de geregistreerde persoon.
In de WSNP komen/wanbetaler in de zorg worden
Bij het life-event WSNP/wanbetaler kijken we naar een specifieke groep personen met schulden in 2018. Dit is omdat voor dit onderzoek maar beperkt data beschikbaar zijn om schuldproblematiek mee in kaart te brengen. We kunnen hier alleen de wanbetalers van de zorgverzekering en natuurlijke personen met een wettelijk schuldsaneringstraject meenemen.
Natuurlijke personen met problematische schulden kunnen een saneringstraject krijgen binnen de WSNP wanneer een rechter dit uitspreekt. Personen zijn in dit life-event meegenomen wanneer zij een schuldsaneringstraject hebben dat gestart is in 2018, zonder een ander schuldsaneringstraject binnen de WSNP gehad te hebben in de 12 maanden voorafgaand aan dit traject. Deze data zijn afkomstig van de Raad voor de rechtspraak.
Vanuit het Centraal Administratiekantoor AWBZ (CAK) is informatie beschikbaar over personen die op 31 december 2018 als wanbetaler van de zorgverzekering geregistreerd staan. Dit betreft alleen personen die al minimaal 6 maanden hun premie niet betaald hebben en die geen stabilisatieovereenkomst of ‘goed betaler regeling’ hebben. Deze personen worden meegenomen in dit life-event indien zij in 2017 nog geen wanbetaler waren. Personen die in de loop van 2018 geregistreerd waren als wanbetaler, maar op 31 december niet meer, kunnen niet worden meegenomen, omdat alleen informatie beschikbaar is op 31 december van het jaar.
In de bijstand komen
Voor het life-event bijstand is gekeken naar personen die ergens in 2018 voor de eerste keer een uitkering ontvingen in het kader van de algemene bijstandswet op grond van de Participatiewet, inclusief aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) of het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (BBZ). Deze data komt voornamelijk uit gemeentelijke administratie. Personen worden alleen meegenomen als ze in de 12 maanden voorafgaand aan de eerste maand van ontvangst van de uitkering geen bijstandsuitkering hadden.
Verlies partner door overlijden
Tot slot kijken we in het life-event overlijden partner naar samenwoonrelaties die beëindigd zijn in 2018 vanwege het overlijden van de partner. Samenwoonrelaties zijn hier op dezelfde manier gedefinieerd als bij het life-event scheiding. Bij het onderhavige life-event wordt geen onderscheid gemaakt tussen samenwonende partners die gehuwd zijn of een geregistreerd partnerschap hebben en andere samenwonende partners. Personen die wel gehuwd zijn of een geregistreerd partnerschap hebben, maar niet samenwoonden op het moment van overlijden van de partner, worden hier niet meegenomen. Hierbij is de aanname dat er een kleinere kans is dat er rechtshulp nodig is wanneer partners niet (meer) samenwonen, bijvoorbeeld als een van de partners in een verzorgingstehuis woont.
Prevalentie life-events
Figuur 2.2.1 laat voor ieder gemeten life-event zien welk deel van de totale bevolking van 16 jaar en ouder in 2018 het betreffende life-event heeft meegemaakt. Slachtofferschap komt het vaakst voor: 4 procent, ruim 560 duizend personen, maakten dit in 2018 mee. Anderhalf procent maakte het life-event ontslag mee, dit komt met ruim 213 duizend personen het één na vaakst voor. De twee minst vaak voorkomende life-events in 2018 waren het in de WSNP terecht komen en/of wanbetaler in de zorg worden en het overlijden van de partner (beiden minder dan een half procent). Hierbij moet worden opgemerkt dat niet iedereen met (serieuze) financiële problemen in de WSNP komt en/of geregistreerd zal staan als wanbetaler in de zorg – we kijken hier dus maar naar een deelgroep van mensen met schuldenproblematiek.
Het totale aandeel van de bevolking van 16 jaar en ouder dat minimaal één van deze life-events meemaakte in 2018 is bijna 8 procent. Van de groep personen met een van deze life-events heeft 6 procent twee of meer life-events meegemaakt in 2018.
2.3 Achtergrondkenmerken
Hieronder wordt per achtergrondkenmerk informatie gegeven over de afbakening en de gebruikte bron(nen). Als peilmoment is telkens uitgegaan van 1 januari 2019, tenzij anders vermeld. Deze achtergrondkenmerken zijn ook weergegeven in Tabel 2.3.1, met per categorie de frequentie en het aandeel ten opzichte van het totaal aantal personen in de onderzoekspopulatie – dus ten opzichte van het totaal aantal personen dat op het peilmoment minimaal 17 jaar oud was en dat in 2018 minimaal één van de onderzochte life-events meemaakte.
Geslacht. Het geslacht van een persoon volgens de Basisregistratie Personen (BRP).
Leeftijd. Leeftijd volgens de BRP, gebaseerd op geboortemaand en -jaar en ingedeeld in vijf categorieën.
Huishoudsamenstelling. Soort samenstelling van het huishouden gebaseerd op de BRP. Dit is ingedeeld in de volgende vijf categorieën:
- Eenpersoonshuishouden - Particulier huishouden bestaande uit één persoon.
- (On)gehuwd paar zonder kinderen - Twee personen die een samenwoonrelatie hebben, gehuwd zijn of een partnerschapsregistratie hebben gesloten, en geen thuiswonende kinderen.
- (On)gehuwd paar met kinderen - Twee personen die een samenwoonrelatie hebben, gehuwd zijn of een partnerschapsregistratie hebben gesloten, en één of meer thuiswonende kinderen hebben. Onder thuiswonende kinderen worden ook gerekend adoptie- en stiefkinderen, maar geen pleegkinderen.
- Eenouderhuishouden - Particulier huishouden bestaande uit één ouder met een of meer thuiswonende kinderen.
- Institutioneel huishouden en overig of onbekend huishouden - Een institutioneel huishouden is een huishouden bestaande uit één of meer personen, die bedrijfsmatig worden voorzien van huisvesting en dagelijkse levensbehoeften, zoals verpleeg-, verzorgings- en kindertehuizen, gezinsvervangende tehuizen, revalidatiecentra en penitentiaire inrichtingen, waarin de personen in principe voor langere tijd (zullen) verblijven. Onder overig huishouden vallen particuliere huishoudens die uitsluitend bestaan uit 'overige leden' (personen die anders dan als partner, ouder in een eenouderhuishouden of als thuiswonend kind deel uitmaken van een particulier huishouden), zoals twee broers die samen één huishouding vormen, of een pleegkind. In een enkel geval is de huishoudsamenstelling op het peilmoment niet bekend.
Benadering recht op toevoeging in 2018 en/of 2019 (gebaseerd op inkomens- en vermogensgrenzen). Voor de schatting of een persoon recht heeft op een toevoeging in 2018 en/of 2019 is uitgegaan van het inkomen en het vermogen op 1 januari 2016 en 1 januari 2017. Dit zijn namelijk de peilmomenten voor het bepalen van het recht op gesubsidieerde rechtsbijstand en indien van toepassing de hoogte van de te betalen eigen bijdrage in de tweede lijn in 2018 en 2019. Is zowel het inkomen als het vermogen op één van beide peilmomenten lager dan de voor dat jaar geldende inkomens- en vermogensgrens, dan wordt men aangemerkt als rechthebbende. Deze informatie is afkomstig van voornamelijk de Belastingdienst. Let wel: er is getracht de inkomens- en vermogensgrens voor gesubsidieerde rechtsbijstand zo goed mogelijk te benaderen, maar de grens kan niet exact nagebootst worden aangezien inkomens- en vermogenstoetsen erg complexe zaken zijn, waarbij het CBS geen beschikking heeft over alle noodzakelijke inkomensonderdelen. Het inkomen en vermogen dat wordt gehanteerd is dus een benadering van het inkomen en vermogen dat door de Raad wordt gebruikt om te bepalen of iemand recht heeft op een toevoeging. Voor dit onderzoek is bijvoorbeeld telkens uitgegaan van het huishoudinkomen, terwijl bij het aanvragen van een toevoeging bij echtscheiding uitgegaan wordt van het persoonlijk inkomen. Ook heeft een verdachte in een strafproces altijd recht op een toegevoegd advocaat, onafhankelijk van zijn of haar inkomen. Bovendien kan een rechtzoekende altijd een verzoek indienen voor het hanteren van een recenter peilmoment, wanneer diens financiële situatie intussen is verslechterd. Het CBS weet niet voor welke personen een peiljaarverlegging heeft plaatsgevonden.
Type eigenaarschap woning. Type eigenaarschap (huur, koop of onbekend) van de (hoofd)woning van de persoon, gebaseerd op informatie uit de BRP over het woonadres van de persoon, verrijkt met informatie uit de Basisregistratie Kadaster (BRK) over de eigendomssituatie van verblijfsobjecten met woonfunctie. De eigendomssituatie is onbekend wanneer de eigenaar niet kan worden vastgesteld, bijvoorbeeld bij stichtingen of bij eigenaren in het buitenland.
Soort contract van de hoofdbaan. In de Polisadministratie wordt gekeken naar het soort contract dat werknemers hadden bij hun hoofdbaan op 1 januari 2019. De hoofdbaan houdt in dat in het geval dat een werknemer meerdere banen heeft op peilmoment, naar de baan wordt gekeken met het hoogste basisloon. Het gaat hier om de geldigheid van het arbeidscontract, namelijk tijdelijk of niet tijdelijk (vast). Voor personen die geen werknemers zijn, bijvoorbeeld mensen met een uitkering en ZZP’ers is het soort contract onbekend.
Zorgbehoefte. Voor dit kenmerk is gemeten of de persoon in 2018 en/of 2019 een indicatie heeft ontvangen voor de WMO en/of WLZ. De WMO betreft ondersteuning van mensen die niet op eigen kracht zelfredzaam zijn in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning en de WLZ regelt zware, intensieve zorg voor kwetsbare ouderen, mensen met een handicap en mensen met een psychische aandoening (Rijksoverheid, z.d.). Daarnaast is gemeten of men kosten heeft gemaakt in de specialistische geestelijke gezondheidszorg (GGZ) in het kader van de Zorgverzekeringswet. Dit betreft zorg voor patiënten met ernstige of complexe psychische problemen. Dit laatste was ten tijde van dit onderzoek nog niet beschikbaar voor het jaar 2019, dus hier is enkel informatie over 2018 meegenomen. De gebruikte informatie is afkomstig van Vektis. Dit kenmerk is in 4 categorieën gedeeld: (1) geen GGZ/WMO/WLZ, (2) alleen indicatie WMO/WLZ, (3) alleen specialistische GGZ, en (4) zowel indicatie WMO/WLZ als specialistische GGZ.
Verdacht en/of vervolgd geweest. Voor dit kenmerk is gekeken of de persoon in de periode van 2015 tot en met 2019 op enig moment als verdachte geregistreerd is geweest in het registratiesysteem van de Politie, de Basisvoorziening Handhaving (BVH), en/of is ingeschreven als verdachte van een zaak bij het Openbaar Ministerie (OM) in deze periode. Personen die zijn ingeschreven bij het OM zijn vrijwel altijd ook geregistreerd geweest als verdachte bij de Politie, maar er zijn ook andere wegen mogelijk om in te stromen bij het OM.
Gedetineerd geweest. Voor dit kenmerk is gekeken of de persoon in de periode van 2015 tot en met 2019 op enig moment gedetineerd is geweest. De hiervoor gebruikte gegevens zijn afkomstig van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI).
Langdurig inkomen onder lage-inkomensgrens. De lage-inkomensgrens vertegenwoordigt voor alle jaren en voor alle huishoudens eenzelfde koopkracht. De lage-inkomensgrens staat voor een vast koopkrachtbedrag en wordt jaarlijks gecorrigeerd voor de prijsontwikkeling. In 2019 lag de grens voor een alleenstaande op netto 1 090 euro per maand. Voor een paar zonder kinderen was dat 1 530 euro, en met twee minderjarige kinderen 2 080 euro. Voor een eenoudergezin met twee minderjarige kinderen bedroeg de grens 1 660 euro. Vervolgens wordt nagegaan welke huishoudens met hun gestandaardiseerde besteedbare jaarinkomen in de afgelopen vier jaren onder de lage-inkomensgrens zaten. Personen die in de afgelopen vier jaar tot een studentenhuishouden behoorden, geen (volledig) bekend jaarinkomen hadden of niet tot een particulier huishouden behoorden, worden niet meegenomen. De gebruikte data is met name ontleend aan de Belastingdienst. Het aantal personen wordt in de tabel afgerond op honderdtallen.
Afstand tot Juridisch Loket. Op peildatum 1 januari 2019, en op basis van het autowegennetwerk van Rijkswaterstaat, de woonadressen van personen met een life-event uit de Basisadministratie Gebouwen (BAG) en de adressen van alle op die datum operationeel zijnde vestigingen van het Juridisch Loket, is voor elke persoon de afstand via autowegen in kilometers van het woonadres tot het dichtstbijzijnde Loket berekend. Dit is zowel gedaan in- als exclusief de servicepunt-locaties van het Loket. De vestigingen van het Loket zijn ontleend aan de lijst met locaties op de website van het Juridisch Loket waarbij via het internetarchief op web.archive.org de locaties die vermoedelijk operationeel waren op 1 januari 2019 zijn achterhaald en dit is getoetst met de jaarberichten van het Loket.
Aantal | Aandeel (%) | ||
---|---|---|---|
Totaal | Totaal | 1 102 400 | 100 |
Geslacht | Man | 580 100 | 52,6 |
Geslacht | Vrouw | 522 300 | 47,4 |
Leeftijdsgroep | 17 t/m 29 jaar | 257 700 | 23,4 |
Leeftijdsgroep | 30 t/m 39 jaar | 229 800 | 20,8 |
Leeftijdsgroep | 40 t/m 49 jaar | 212 200 | 19,2 |
Leeftijdsgroep | 50 t/m 59 jaar | 195 700 | 17,7 |
Leeftijdsgroep | 60 jaar en ouder | 207 100 | 18,8 |
Leeftijd | Leeftijd (gemiddelde) | 44,2 | |
Huishoudsamenstelling | Eenpersoonshuishouden | 307 900 | 27,9 |
Huishoudsamenstelling | (On)gehuwd paar zonder kinderen | 230 700 | 20,9 |
Huishoudsamenstelling | (On)gehuwd paar met kinderen | 383 700 | 34,8 |
Huishoudsamenstelling | Eenouderhuishouden | 148 200 | 13,4 |
Huishoudsamenstelling | Institutioneel, overig of onbekend huishouden | 31 800 | 2,9 |
Type eigendom van woning | Eigen | 570 300 | 51,7 |
Type eigendom van woning | Huur | 505 100 | 45,8 |
Type eigendom van woning | Onbekend | 27 000 | 2,5 |
Soort contract van hoofdbaan | Geen werknemer of contract onbekend | 554 000 | 50,3 |
Soort contract van hoofdbaan | Tijdelijk contract | 266 200 | 24,1 |
Soort contract van hoofdbaan | Vast contract | 282 200 | 25,6 |
Recht op toevoeging rechtsbijstand2) | Geen recht op toevoeging of inkomen/vermogen onbekend | 565 200 | 51,3 |
Recht op toevoeging rechtsbijstand2) | Wel recht op toevoeging | 537 200 | 48,7 |
Langdurig laag inkomen | Geen langdurig laag inkomen, geen particulier huishouden of inkomen niet voor alle jaren bekend | 1 079 400 | 97,9 |
Langdurig laag inkomen | Langdurig laag inkomen | 22 900 | 2,1 |
Zorgbehoefte3) | Geen GGZ/WMO/WLZ | 931 400 | 84,5 |
Zorgbehoefte3) | Alleen indicatie WMO/WLZ | 92 100 | 8,4 |
Zorgbehoefte3) | Alleen specialistische GGZ | 55 900 | 5,1 |
Zorgbehoefte3) | Zowel GGZ als WMO/WLZ | 23 100 | 2,1 |
Geregistreerd als verdachte bij Politie en/of vervolgd door het OM4) | Niet verdacht en/of vervolgd | 986 100 | 89,5 |
Geregistreerd als verdachte bij Politie en/of vervolgd door het OM4) | Alleen verdacht | 47 600 | 4,3 |
Geregistreerd als verdachte bij Politie en/of vervolgd door het OM4) | Vervolgd door het OM5) | 68 600 | 6,2 |
Gedetineerd4) | Niet gedetineerd geweest | 1 083 400 | 98,3 |
Gedetineerd4) | Wel gedetineerd geweest | 19 000 | 1,7 |
Afstand tot Juridisch Loket | Afstand tot dichtstbijzijnd Juridisch Loket over de weg (km) (gemiddelde) | 12,1 | |
Afstand tot Juridisch Loket | Afstand tot dichtstbijzijnd Juridisch Loket (incl. servicepunten) over de weg (km) (gemiddelde) | 11,5 | |
1) Personen met minimaal één life-event in 2018. Peilmoment is 1 januari 2019, tenzij anders vermeld. 2) Recht op toevoeging in 2018 en/of 2019, bepaald o.b.v. het inkomen/vermogen op respectievelijk 1 januari 2016 en 1 januari 2017. Opvallend is dat het percentage personen met een life-event dat volgens deze berekening recht heeft op een toevoeging, met bijna 49 procent, hoger is dan dit voor de totale Nederlandse bevolking is (ca. 37 procent). De hierbij gehanteerde rekenwijze is hetzelfde. 3) Persoon heeft specialistische GGZ in 2018 en/of een indicatie WMO/WLZ in 2018 en/of 2019. 4) Ergens in de periode van 2015 tot en met 2019. 5) Als iemand vervolgd is door het OM, is diegene ook vrijwel altijd geregistreerd als verdachte bij de Politie. |
De hierboven besproken kenmerken van personen en huishoudens kunnen vóór, tijdens of na het voorkomen van het life-event zijn gemeten en ook vóór, tijdens, of na het eventuele gebruik van rechtsbijstand. Sommige kenmerken zijn stabiel (zoals geslacht), voor andere kenmerken is het noodzakelijk om een peilmoment te prikken waarop het kenmerk gemeten wordt (bijvoorbeeld leeftijd).
2.4 Gebruik van rechtsbijstand
Om het gebruik van rechtshulp in de eerste lijn en gesubsidieerde rechtsbijstand in de tweede lijn in 2018 en 2019 in kaart te brengen, wordt gebruik gemaakt van twee bronnen. Als eerste wordt er gekeken naar data over eerstelijns rechtshulp door het Juridisch Loket. Deze data wordt aangeleverd door het Loket en bevat per jaar informatie over de contacten die er zijn geweest en op welk rechtsgebied die waren. Daarnaast is gebruik gemaakt van data over tweedelijns rechtsbijstand middels een toevoeging. Deze data over afgegeven toevoegingen wordt aangeleverd door de Raad en bevat dezelfde kenmerken. Hierbij zijn, naast de reguliere toevoegingen, ook de zogenaamde lichte adviestoevoegingen en toevoegingen voor mediation meegeteld. Deze worden in dit onderzoek niet apart onderscheiden.
Omdat zowel het Loket als de Raad niet van alle contacten en van alle toevoegingen de persoonsgegevens van de rechtzoekende registreert, betekent dit dat een deel van de contacten met het Loket (voornamelijk de zogenaamde anonieme contacten) en een deel van de afgegeven toevoegingen (voornamelijk zogenaamde ‘ambtshalve’ toevoegingen die standaard worden verstrekt aan in hechtenis genomen verdachten van een misdrijf en waarvoor niet vooraf een inkomens- en vermogenstoets wordt verricht) in dit onderzoek noodgedwongen buiten beschouwing zijn gelaten. Van alle contacten die Nederlanders hadden met het Loket kon in 2018 en 2019 respectievelijk 94 en 92 procent worden geïdentificeerd en gepseudonimiseerd en van de afgegeven toevoegingen betrof dit in beide jaren 83 procent.
Op basis van de gepseudonimiseerde informatie is bepaald wie er, binnen de onderzocht groep van personen met één of meer life-events, gebruik gemaakt heeft van gesubsidieerde rechtshulp in 2018 en/of 2019. Het gebruik van deze rechtshulp kan dus voor, tijdens of na het life-event zijn. Omdat in deze data geen informatie zit over de datum van de rechtshulp (alleen het jaar), kan de stroming tussen eerste- en tweedelijns rechtshulp niet goed in beeld gebracht worden. We gaan hier dus alleen na óf iemand in 2018 en/of 2019 rechtshulp ontving en of dit om contact met het Loket, een toevoeging of beide ging. We maken geen onderscheid in volgtijdelijkheid en gaan ook niet na of eventuele verschillende contacten over dezelfde situatie gingen. Meer informatie over de mogelijkheden en beperkingen bij het in beeld brengen van doorstroom tussen eerste- en tweedelijns rechtshulp is opgenomen in Hoofdstuk 4.
Naast onderscheid tussen eerste- en tweedelijns rechtshulp, wordt onderscheid gemaakt naar het betreffende rechtsgebied. Deze rechtsgebieden zijn voor dit onderzoek ingedeeld in de uitputtende categorieën: bestuursrecht, civiel recht, strafrecht en overig. Personen kunnen meerdere keren gebruik hebben gemaakt van rechtsbijstand en dit kan in meerdere rechtsgebieden zijn. In de bij dit rapport behorende tabellen B1 t/m B3 waarin de onderliggende cijfers bij dit rapport zijn opgenomen, worden personen per rechtsgebied maximaal één keer meegeteld, maar ook in de totalen maximaal één keer, zodat aantallen altijd unieke personen betreffen. Het gevolg hiervan is wel dat de aantallen in de verschillende rechtsgebieden opgeteld niet overeen komen met het totaal aantal personen. Bovendien zijn de cijfers in de tabellen afgerond op tientallen, wat kleine afwijkingen in optellingen kan veroorzaken.
In dit onderzoek wordt alleen ingegaan op het gebruik van gesubsidieerde rechtshulp door de mensen die minimaal één van de gemeten life-events hebben meegemaakt in 2018 en die in datzelfde jaar behoren tot de Nederlandse bevolking van 16 jaar en ouder. Hierdoor wordt dus niet iedereen meegenomen die gebruik heeft gemaakt van gesubsidieerde rechtshulp in 2018 en/of 2019. Op StatLine (2021) is informatie te vinden over het totale gebruik van rechtsbijstand; zo waren er in 2018 in totaal 270 duizend unieke en identificeerbare2) personen met contact met het Loket en 218 duizend personen met een toevoeging en in 2019 waren er 248 duizend personen met contact met het Loket en 207 duizend personen met een toevoeging.
Bovendien is in dit onderzoek alleen gekeken naar de mate waarin mensen gebruik maken van de hier beschreven gesubsidieerde rechtshulp. Andere vormen van rechtshulp die mensen mogelijk afnemen, bijvoorbeeld online via de website van het Juridisch Loket, via een vakbond, Sociaal Raadslieden en rechtswinkels, consumentenorganisatie of rechtshulpverzekering zijn niet gemeten. Wanneer personen geen gebruik maken van hulp van het Loket, noch een toevoeging hebben gekregen, maar wel juridische hulp hebben verkregen via bijvoorbeeld hun verzekeraar, dan worden zij in het navolgende hoofdstuk gerekend tot de groep mensen die geen gebruik maakten van rechtshulp.
2) Een deel van de contacten met het Juridisch Loket is zoals eerder vermeld anoniem, of er ontbreekt benodigde informatie om de personen te identificeren, waardoor het niet mogelijk is met zekerheid te zeggen of het om unieke personen gaat, noch om een koppeling met andere bronnen (bijv. met informatie over geslacht en leeftijd van de personen) te maken. Dit laatste geldt ook voor personen met een toevoeging. Zij worden in de tabellen op Statline (net als in onderhavig onderzoek) buiten beschouwing gelaten. Voor het Loket ging dit in 2018 en 2019 gemiddeld om circa 7 procent van alle contacten en voor de afgegeven toevoegingen ging het beide jaren om circa 17 procent van alle toevoegingen.
3. Resultaten
In dit hoofdstuk wordt voor de totale onderzoekspopulatie (dus voor personen van 16 jaar en ouder die in 2018 minimaal één life-event meemaakten) in beeld gebracht in hoeverre zij, in hetzelfde jaar en/of het jaar erna, gebruik hebben gemaakt van eerstelijns en/of tweedelijns rechtshulp door het Loket en/of middels een toegevoegd advocaat of mediator binnen het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. Let wel: indien men gebruik heeft gemaakt van gesubsidieerde rechtshulp in 2018, kan dit zowel vóór, tijdens als ná het life-event hebben plaatsgevonden. Dit is niet onderzocht. Ook kan het zijn dat de gevraagde rechtshulp niet het (directe) gevolg is van het life-event dat heeft plaatsgevonden.
In de navolgende paragrafen wordt eerst ingegaan op de onderzoekspopulatie als geheel (3.1) en vervolgens wordt het rechtshulpgebruik in beeld gebracht per doelgroep, dus voor elk life-event apart (3.2 t/m 3.8). In elk van deze paragrafen wordt ingegaan op de rechtsgebieden waarop de gesubsidieerde rechtshulp betrekking had en op het aantal contacten en/of afgegeven toevoegingen dat in de jaren 2018-2019 zijn geregistreerd.
Bovenal wordt telkens de samenhang van het rechtshulpgebruik met de achtergrondkenmerken die in dit onderzoek zijn meegenomen in beeld gebracht. Om dit rapport leesbaar te houden worden hierin niet alle gemaakte uitsplitsingen beschreven, maar is er een aantal opvallende bevindingen uitgelicht. De meeste voor dit onderzoek gemaakte uitsplitsingen zijn wel te vinden in deze Excel-tabellen, hieronder vallen dus ook de cijfers die in dit hoofdstuk worden genoemd in de tekst en die ten grondslag liggen aan de figuren. Voor het terugvinden van enkele cijfers zal de lezer zelf nog een berekening moeten doen met de getallen die benoemd worden in de tabellen.
Ook wordt veelal kortweg gesproken van ‘rechtshulp’/‘rechtsbijstand’ of ‘geen rechtshulp’/’geen rechtsbijstand’, terwijl in dit rapport te allen tijde specifiek gedoeld wordt op verstrekking van eerstelijnshulp door het Loket en/of tweedelijnshulp middels een toevoeging. Andere vormen van rechtshulp, buiten het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand, zijn niet meegenomen in dit onderzoek en vallen derhalve in de navolgende paragrafen onder de categorie ‘geen rechtshulp’. Een deel van de personen in de categorie ‘geen rechtshulp’ kan dus wel degelijk in de onderzochte periode rechtshulp hebben ontvangen buiten het stelsel.
3.1 Gebruik van rechtshulp rondom het meemaken van één of meer life-events
Van de totale onderzoekspopulatie van ruim 1,1 miljoen personen van 16 jaar en ouder die in 2018 tenminste één life-event meemaakten, heeft ruim 13 procent in 2018 of 2019 contact gehad met het Juridisch Loket en/of een toevoeging gekregen. Eén op de 20 personen heeft in deze periode alleen contact gehad met het Juridisch Loket, aan een kleine 4 procent is enkel een toevoeging afgegeven en nog eens bijna 5 procent heeft in deze periode zowel gebruik gemaakt van eerstelijns rechtshulp door het Loket als van tweedelijnshulp middels een toevoeging. Bijna 87 procent van deze mensen heeft in deze periode geen rechtshulp ontvangen via het Loket of middels een toevoeging.
Rechtshulpvorm | Aandeel (%) |
---|---|
Geen rechtshulp | 87 |
Alleen Loket | 5 |
Alleen toevoeging | 4 |
Beide | 5 |
In totaal hebben 107 500 personen in de onderzoekspopulatie in deze periode contact gehad met het Juridisch Loket. Van hen had precies de helft eenmalig contact in 2018-2019, de andere helft had dus twee of meer geregistreerde contacten. Deze contacten kunnen betrekking hebben gehad op één onderliggende hulpvraag, maar dit hoeft niet het geval te zijn geweest.
Van de in totaal 92 200 personen in de onderzoekspopulatie aan wie in deze periode een toevoeging is afgegeven, had 60 procent één toevoeging in 2018-2019, vier op de tien personen had dus twee of meer toevoegingen. Deze toevoegingen kunnen betrekking hebben gehad op één onderliggende hulpvraag (dit kan volgtijdelijk zijn, zoals bij bezwaar, beroep en hoger beroep, maar kan ook gelijktijdig zijn, zoals bij bezwaar en voorlopige voorziening), maar dit hoeft niet het geval te zijn geweest.
Gebruik rechtshulp naar rechtsgebieden
Om een beeld te krijgen van de rechtsgebieden waarop de contacten met het Juridisch Loket en/of afgegeven toevoegingen betrekking hadden is in Figuur 3.1.2 het gebruik van beide vormen van rechtshulp met onderscheid naar rechtsgebied weergegeven. Gebruikers kunnen in de onderzochte periode in meerdere rechtsgebieden hulp hebben ontvangen, waardoor de percentages niet optellen tot 100. Als een persoon bijvoorbeeld zowel op het domein van het civielrecht als op het strafrechtdomein een toevoeging heeft ontvangen, dan is hij of zij in beide rechtsgebieden meegeteld als toevoeginggebruiker. Hetzelfde geldt voor personen die op één of meerdere rechtsgebieden zowel eerste- als tweedelijnshulp ontvingen. Bovendien geldt voor deze personen dat niet bekend is of zij in deze gevallen – ook niet wanneer het om één en hetzelfde rechtsgebied ging – met hetzelfde juridisch probleem kampten, of dat het om verschillende hulpvragen ging.
De figuur laat zien dat de meeste rechtshulp plaatsvindt in het domein van civiel recht, zowel bij eerstelijns- als tweedelijnsrechtshulp. Minder dan 1 op 5 van de contacten en toevoegingen hebben betrekking op het bestuursrecht. Tot slot zijn er weinig eerstelijnscontacten in het domein van strafrecht (6 procent), terwijl een toevoeging in het strafrecht relatief vaak gegeven wordt (26 procent). Dit is het gevolg van het feit dat in hechtenis geplaatste verdachten in een strafproces een toegevoegd advocaat krijgen aangeboden; een zogenaamde ambtshalve toevoeging. Ook wanneer men geen recht heeft op een ambtshalve toevoeging (als de verdachte niet de vrijheid is ontnomen) en er dus net als bij andere toevoegingsaanvragen vooraf een inkomens- en vermogenstoets wordt uitgevoerd, levert de gang via de eerste lijn geen korting op de eigen bijdrage in de tweede lijn op, dus wordt de eerstelijnshulp door het Juridisch Loket hierbij overgeslagen.
Rechtsgebied | Juridisch Loket (%) | Toevoeging (%) |
---|---|---|
Civiel recht | 86 | 71 |
Bestuursrecht | 18 | 15 |
Strafrecht | 6 | 26 |
Gebruik rechtshulp naar persoonskenmerken
In de Paragrafen 3.2 tot en met 3.8 wordt er per life-event ingegaan op de kenmerken van de personen die het betreffende life-event hebben meegemaakt. Deze alinea beschrijft kort het algemene beeld van de totale onderzoekspopulatie, namelijk iedereen die minstens één life-event heeft meegemaakt in 2018. Het gaat hierbij om de kenmerken die op 1 januari 2019 gelden, tenzij het anders vermeld is3).
De totale onderzoekspopulatie bestaat uit iets meer mannen (53 procent) dan vrouwen (47 procent). Het deel hiervan dat gebruik maakt van gesubsidieerde rechtshulp bestaat uit net iets meer vrouwen (51 procent) dan mannen (49 procent).
Er zijn iets meer jongere personen (tot 40 jaar) die een life-event meemaken dan oudere personen. Het gebruik van gesubsidieerde rechtshulp binnen de onderzoekspopulatie is echter veel hoger onder jongere personen dan onder oudere personen. De groep die gesubsidieerde rechtshulp gebruikt bestaat voor 58 procent uit personen jonger dan 40, voor 35 procent uit personen tussen 40 en 60 jaar oud en slechts voor 6 procent uit personen van 60 jaar en ouder.
De meeste personen die een life-event meemaken wonen als alleenstaande in een eenpersoonshuishouden of als een paar met kinderen. In veel mindere mate betreft het een eenouderhuishouden of een institutioneel huishouden, maar onder deze laatstgenoemde groepen komt het gebruik van gesubsidieerde rechtshulp veel vaker voor.
% van totaal personen met life-event(s) | % van totaal personen met life-event(s) dat rechtshulp gebruikt | |
---|---|---|
Man | 53 | 49 |
Vrouw | 47 | 51 |
17 t/m 29 jaar | 23 | 29 |
30 t/m 39 jaar | 21 | 29 |
40 t/m 49 jaar | 19 | 22 |
50 t/m 59 jaar | 18 | 14 |
60 jaar en ouder | 19 | 6 |
Eenpersoonshuishouden | 28 | 31 |
(On)gehuwd paar zonder kinderen | 21 | 12 |
(On)gehuwd paar met kinderen | 35 | 25 |
Eenouderhuishouden | 13 | 27 |
Institutioneel, overig of onbekend | 3 | 5 |
Iets meer personen die een life-event meemaken wonen in een eigen woning dan in een huurwoning. Het gebruik van gesubsidieerde rechtshulp komt echter veel vaker voor onder mensen die in een huurwoning wonen: de groep die gesubsidieerde rechtshulp gebruikt bestaat voor bijna 70 procent uit mensen die in een huurwoning wonen.
De helft van de onderzoekspopulatie heeft geen baan als werknemer. Dat wil niet zeggen dat ze geen inkomen uit werk hebben, ze zouden ook zelfstandig ondernemer kunnen zijn. De groep personen die gebruik maken van gesubsidieerde rechtshulp bestaat voor het merendeel uit niet-werknemers (58 procent), gevolgd door werknemers met een tijdelijk contract (26 procent).
Met betrekking tot inkomen heeft net iets meer dan de helft van de onderzoekspopulatie volgens de in dit onderzoek gehanteerde benadering van de Wrb-grens geen recht op een toevoeging. Diegenen die wel recht hebben op een toevoeging maken meer dan dubbel zo vaak gebruik van eerstelijns en/of tweedelijns gesubsidieerde rechtshulp dan diegenen die dat niet hebben. Van de groep met gesubsidieerde rechtshulp heeft 28 procent geen recht op een toevoeging volgens (de in dit onderzoek gehanteerde benadering van) de Wrb-grens.
Tot slot, slechts heel weinig mensen hebben een langdurig laag inkomen (4 jaar onder de lage inkomensgrens), de groep die gesubsidieerde rechtshulp gebruikt bestaat dan ook maar voor 5 procent uit personen met een langdurig laag inkomen. Echter: bijna 1 op de 3 personen van de personen in de onderzoekspopulatie met een langdurig laag inkomen maakt wel gebruik van gesubsidieerde rechtshulp.
% van totaal personen met life-event(s) | % van totaal personen met life-event(s) dat rechtshulp gebruikt | |
---|---|---|
Eigen woning | 52 | 26 |
Huurwoning | 46 | 69 |
Type woning onbekend | 2 | 5 |
Geen werknemer of contract onbekend | 50 | 58 |
Werknemer - tijdelijk contract | 24 | 26 |
Werknemer - vast contract | 26 | 16 |
Geen recht op toevoeging / inkomen onbekend | 51 | 28 |
Recht op toevoeging | 49 | 72 |
Geen langdurig laag inkomen | 98 | 95 |
Langdurig laag inkomen | 2 | 5 |
De ruime meerderheid van de onderzoekspopulatie heeft geen gezondheidsproblemen waarvoor zij zorg vanuit de WMO, WLZ of GGZ behoeven (84 procent). Onder diegenen die deze zorg wel ontvangen wordt er relatief veel vaker gebruik gemaakt van gesubsidieerde rechtshulp. Bijvoorbeeld, slechts 2 procent van de totale onderzoekspopulatie bestaat uit personen die zowel WMO/WLZ als GGZ ontvangen, zij beslaan echter 6 procent van de totale groep die gesubsidieerde rechtshulp gebruikt.
Hetzelfde beeld vindt plaats bij verdenkingen van misdrijven – de meeste personen die een life-event hebben meegemaakt zijn niet in aanraking gekomen met justitie tussen 2015 en 2019. Bijna 1 op de 10 personen is wel verdacht of vervolgd geweest in die periode en onder hen is het gebruik van gesubsidieerde rechtshulp ook relatief veel hoger dan onder diegenen die dat niet zijn geweest. Zoals eerder vermeld is dit het gevolg van het feit dat in voorlopige hechtenis geplaatste verdachten in een strafproces ambtshalve een toegevoegd advocaat krijgen aangeboden. Echter: het verdacht of vervolgd worden kan plaatsvinden tussen 2015 en 2019, het meemaken van het life-event gebeurt in 2018 en het ontvangen van gesubsidieerde rechtshulp vindt plaats in 2018 en/of 2019. We weten niet in hoeverre het life-event, het ontvangen van gesubsidieerde rechtshulp en (in het verleden) verdacht of vervolgd zijn verband houden met elkaar.
% van totaal personen met life-event(s) (%) | % van totaal personen met life-event(s) dat rechtshulp gebruikt (%) | |
---|---|---|
Geen GGZ/WMO/WLZ | 84 | 73 |
Alleen indicatie WMO/WLZ | 8 | 11 |
Alleen specialistische GGZ | 5 | 10 |
Zowel GGZ als WMO/WLZ | 2 | 6 |
Niet verdacht en/of vervolgd | 89 | 70 |
Alleen verdacht | 4 | 11 |
Vervolgd door het OM¹⁾ | 6 | 20 |
Niet gedetineerd geweest | 98 | 92 |
Wel gedetineerd geweest | 2 | 8 |
1)Als iemand vervolgd is door het OM, is diegene ook vrijwel altijd geregistreerd als verdachte bij de Politie |
Kenmerken van mensen binnen de onderzoekspopulatie die geen gebruik maken van gesubsidieerde rechtshulp
In bovenstaande tekst is beschreven in hoeverre gesubsidieerde rechtshulp voorkomt onder alle onderzochte persoonskenmerken binnen de onderzoekspopulatie. De vraag kan ook omgedraaid worden: wat zijn de kenmerken van mensen in deze onderzoekspopulatie die géén gebruik maken van gesubsidieerde rechtshulp? Zoals eerder vermeld, kan het zijn dat deze mensen wel degelijk gebruik maken van rechtshulp buiten de onderzochte periode (2018-2019) en/of buiten het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand, zoals vanuit vakbonden, eigen verzekeringen, consumentenbond, etc. Het CBS heeft deze vormen van rechtshulp niet in beeld. Daarnaast wil het feit dat men een life-event meemaakt ook niet automatisch betekenen dat men dan behoefte heeft aan rechtshulp.
De personen die geen gebruik maken van gesubsidieerde rechtsbijstand zijn vaker man, vaker jonger dan 30 of ouder dan 60, wonen vaker samen als paar met kinderen en wonen vaker in een eigen woning. Als ze werknemer zijn, dan hebben ze vaker een vast contract. Meer dan de helft van de mensen die geen gebruik maken van gesubsidieerde rechtsbijstand valt ook boven de Wrb-grens en zou geen recht hebben op een toevoeging. Echter, 45 procent valt wel onder die grens. Ook heeft 2 procent van de niet-gebruikers al 4 jaar of langer een inkomen onder de lage-inkomensgrens.
Tot slot ontvangt 86 procent van de niet-gebruikers binnen de onderzoekspopulatie geen zorg in de vorm van WMO, WLZ of GGZ en is 93 procent niet eerder verdacht geweest van of vervolgd geweest voor een misdrijf.
Gebruik rechtshulp naar afstand tot Juridisch Loket
In dit onderzoek is ook de afstand in km over de weg tot het dichtstbijzijnde Juridisch Loket gemeten. De hypothese was dat mensen die verder van een Loket wonen, minder vaak gebruik zullen maken van (met name) eerstelijns rechtsbijstand. Figuur 3.1.6 toont echter dat er nauwelijks verschillen zijn in de afstand naar het dichtstbijzijnde Loket tussen mensen die wel en geen rechtshulp ontvangen. Hoewel mensen die géén rechtshulp inroepen gemiddeld iets verder weg wonen dan diegenen die dat wel doen gaat het om een maximaal verschil van 2,3 km. Daarnaast werd tijdens het onderzoek duidelijk dat het merendeel van de personen eerstelijns rechtsbijstand ontvangen via de telefoon, en dus niet fysiek naar een Loket toe reizen. Vanwege deze bevindingen wordt de afstand tot het dichtstbijzijnde Loket in de volgende paragrafen (3.2 tot en met 3.8) buiten beschouwing gelaten. Meer toelichting op deze bevinding wordt gegeven in Hoofdstuk 4. Alle resultaten – ook de afstanden per life-event – kunnen wel ingezien worden in de tabellen die als bijlage bij deze rapportage zijn gepubliceerd.
Gemiddelde afstand tot dichtstbijzijnd Juridisch Loket over de weg (km) | Gemiddelde afstand tot dichtstbijzijnd Juridisch Loket over de weg (inclusief servicepunten) (km) | |
---|---|---|
Geen rechtshulp | 12,3 | 11,7 |
Alleen Juridisch Loket | 10 | 9,5 |
Alleen toevoeging | 11,8 | 11,2 |
Beide | 11 | 10,5 |
Gebruik rechtshulp naar life-events
Figuur 3.1.7 toont een overzicht van het gebruik van rechtshulp naar de individuele life-events. Daaruit blijkt dat met name bij scheidingen en het voor het eerst in 12 maanden ontvangen van bijstand van rechtshulp gebruik wordt gemaakt. Bij het overlijden van een partner komt het gebruik van rechtshulp bijna niet voor. Het betreft – zoals eerder vermeld – alleen wel of geen gesubsidieerde rechtshulp bij het Juridisch Loket of middels een toevoeging. Het gebruik van rechtshulp wordt per life-event in de volgende paragrafen uitgebreid beschreven.
Geen rechtshulp (%) | Alleen Loket (%) | Alleen toevoeging (%) | Beide (%) | |
---|---|---|---|---|
Scheiding | 70 | 5 | 10 | 15 |
Ontslag | 88 | 7 | 2 | 3 |
Ziekte/AO | 84 | 7 | 3 | 5 |
Slachtoffer | 89 | 4 | 3 | 4 |
WSNP/wanbetaler | 74 | 7 | 10 | 9 |
Bijstand | 70 | 7 | 9 | 14 |
Overlijden partner | 98 | 1 | 0 | 1 |
Tot slot toont figuur 3.1.8 het gebruik van gesubsidieerde rechtshulp bij het meemaken van één of meerdere life-events in 2018. Er zijn ruim 1 miljoen personen die één life-event meemaken, ruim 65 duizend die er twee meemaken, bijna 4,7 duizend personen die drie life-events meemaken en bijna 300 personen die er vier meemaken. Het gebruik van rechtshulp neemt toe naarmate men meer meemaakt: bij één life-event maakt 12 procent gebruik van rechtshulp, bij vier life-events is dat 62 procent. Het gebruik van alleen eerstelijns rechtsbijstand neemt niet zo hard toe in vergelijking met tweedelijns rechtsbijstand en blijft hangen op zo’n 10 procent, ongeacht het aantal meegemaakte life-events. Met name het gebruik van beide vormen van rechtshulp neemt toe naarmate men meer life-events meemaakt – van 4 procent bij één life-event naar 39 procent bij vier life-events.
Geen rechtshulp (%) | Alleen Loket (%) | Alleen toevoeging (%) | Beide (%) | |
---|---|---|---|---|
Eén life-event | 88 | 5 | 3 | 4 |
Twee life-events | 71 | 9 | 7 | 13 |
Drie life-events | 52 | 10 | 11 | 27 |
Vier life-events | 38 | 10 | 13 | 39 |
3.2 Gebruik rechtshulp rondom scheiding
Van de 85 duizend personen die in 2018 uit elkaar zijn gegaan4) maakt 30 procent in 2018 en/of 2019 gebruik van gesubsidieerde rechtshulp, waarvan het merendeel (15 procent) zowel met het Juridisch Loket heeft gesproken als gebruik maakt van een toevoeging. Tien procent ontvangt enkel een toevoeging, 5 procent ontvangt alleen hulp van het Juridisch Loket. Dat bijna 1 op de 3 personen die een scheiding meemaakt ook gebruik maakt van rechtshulp kan deels verklaard worden dat gehuwde stellen niet kunnen scheiden zonder tussenkomst van de rechter.
Rechtshulpvorm | Aandeel (%) |
---|---|
Geen rechtshulp | 70 |
Alleen Loket | 5 |
Alleen toevoeging | 10 |
Beide | 15 |
Rechtshulp naar rechtsgebieden5)
Van de 17 duizend gescheiden personen die rechtshulp inroepen bij het Juridisch Loket, doet 96 procent dat in het civiel recht, en 9 procent in het bestuursrecht. Twee procent heeft (ook) eerstelijns rechtsbijstand ontvangen in het domein strafrecht. Bij een toevoeging betreft de verdeling 96 procent voor civiel recht, 5 procent voor bestuursrecht en 5 procent bij strafrecht.
Rechtshulp naar persoonskenmerken
Bij een scheiding is het vaker de vrouw die gesubsidieerde rechtshulp aanvraagt dan de man (35 procent van alle vrouwen in een scheiding versus 23 procent van alle mannen in een scheiding).
Bijna 55 procent van de personen die scheiden is tussen de 30 en 50 jaar oud. Jongere mensen maken vaker gebruik van rechtshulp bij scheiding dan oudere mensen. Van de personen onder 30 jaar maakt 49 procent gebruik van rechtshulp bij een scheiding, bij personen van 60 jaar en ouder is dat 9 procent. Als men rechtshulp gebruikt, dan is het gebruik van beide vormen van rechtshulp het meest voorkomende.
Geen rechtshulp (%) | Alleen Loket (%) | Alleen toevoeging (%) | Beide (%) | |
---|---|---|---|---|
17 t/m 29 jaar | 51 | 8 | 12 | 29 |
30 t/m 39 jaar | 59 | 6 | 14 | 21 |
40 t/m 49 jaar | 70 | 5 | 11 | 14 |
50 t/m 59 jaar | 75 | 5 | 8 | 12 |
60 jaar en ouder | 91 | 2 | 4 | 4 |
Bijna de helft van de personen die in 2018 uit elkaar zijn gegaan, woont op 1 januari 2019 als een eenouderhuishouden (45 procent). Onder hen maakt 37 procent gebruik van rechtshulp. De één na grootste groep woont op 1 januari 2019 alleen (31 procent), van hen maakt 1 op de 4 gebruik van rechtshulp.
Van de personen die in scheiding liggen woont 41 procent in een eigen woning en 54 procent in een huurwoning. Bijna 2 op de 5 personen in een huurwoning maakt gebruik van rechtshulp (38 procent), versus 1 op de 5 van de personen met een eigen woning (21 procent). 54 procent van de personen die in scheiding liggen heeft een baan als werknemer6), waarvan 16 procent met een tijdelijk contract en 37 procent met een vast contract. Personen met een tijdelijk contract maken vaker gebruik van rechtshulp bij scheiding dan personen met een tijdelijk contract (41 procent versus 26 procent).
Verder heeft 23 procent van de personen die in scheiding liggen een indicatie voor WMO-, WLZ- en/of GGZ-zorg, waarvan 3 procent zowel WMO/WLZ als GGZ ontvangt. Van deze laatste groep maakt 50 procent gebruik van rechtshulp.
Geen rechtshulp (%) | Alleen Loket (%) | Alleen toevoeging (%) | Beide (%) | |
---|---|---|---|---|
Geen GGZ/WMO/WLZ | 70 | 5 | 11 | 14 |
Alleen indicatie WMO/WLZ | 80 | 3 | 5 | 13 |
Alleen specialistische GGZ | 55 | 8 | 13 | 24 |
Zowel GGZ als WMO/WLZ | 50 | 5 | 16 | 29 |
Tot slot heeft 1 procent van de personen die in scheiding liggen (ruim 500 personen) een langdurig laag inkomen. Van hen maakt 63 procent gebruik van gesubsidieerde rechtshulp, waarvan het merendeel (42 procent) zowel hulp heeft gehad van het Juridisch Loket als een toevoeging. Dit onderzoek kan helaas niets zeggen over wie boven of onder de Wrb-grens valt bij personen die een scheiding meemaken. Dit onderzoek heeft getracht het inkomen en vermogen dat door de Raad wordt gebruikt om te bepalen of iemand recht heeft op een toevoeging te benaderen. Daarbij is echter telkens uitgegaan van het huishoudinkomen, terwijl bij het aanvragen van een toevoeging bij echtscheiding uitgegaan wordt van het persoonlijk inkomen.
3.3 Gebruik rechtshulp rondom ontslag
Van de personen die in 2018 een ontslag7) hebben meegemaakt, maakt 12 procent in datzelfde jaar of in 2019 gebruik van gesubsidieerde rechtshulp. Bij het merendeel betreft het dan alleen rechtshulp van het Juridisch Loket (bijna 7 procent), 2 procent krijgt rechtstreeks een toevoeging en ruim 3 procent maakt gebruik van beide hulpvormen.
Rechtshulpvorm | Aandeel (%) |
---|---|
Geen rechtshulp | 88 |
Alleen Loket | 7 |
Alleen toevoeging | 2 |
Beide | 3 |
Rechtshulp naar rechtsgebieden
Van de ruim 21 000 ontslagen werknemers die rechtshulp inroepen bij het Juridisch Loket, doet bijna 90 procent dat in het rechtsgebied civiel, 14 procent in het bestuursrecht en 4 procent in strafrecht. Bij een toevoeging betreft de verdeling 74 procent voor civiel recht, 13 procent voor bestuursrecht en 22 procent voor strafrecht.
Rechtshulp naar persoonskenmerken
Naar verhouding is er geen verschil in het gebruik van gesubsidieerde rechtshulp in het algemeen tussen mannen en vrouwen – het gebruik van rechtshulp bij ontslag is bij beide geslachten ongeveer 12 procent. Opvallend is wel dat vrouwen eerder naar het Juridisch Loket gaan voor rechtshulp dan mannen (ruim 7 procent versus 6 procent), waarna logischerwijs volgt dat mannen vaker alleen een toevoeging hebben als rechtshulp (bijna 3 procent versus ruim 1 procent onder vrouwen).
Met name jongere werknemers vragen rechtshulp bij ontslag. Ongeveer 15 procent van de ontslagen personen tot 40 jaar heeft gebruik gemaakt van rechtshulp – onder ontslagen personen ouder dan 60 jaar is dat slechts 5 procent. De gemiddelde leeftijd van een ontslagen persoon die rechtshulp vraagt is 38 jaar – onder hen die geen rechtshulp vragen bedraagt de gemiddelde leeftijd 42 jaar.
Geen rechtshulp (%) | Alleen Loket (%) | Alleen toevoeging (%) | Beide (%) | |
---|---|---|---|---|
17 t/m 29 jaar | 85 | 8 | 3 | 4 |
30 t/m 39 jaar | 85 | 8 | 3 | 4 |
40 t/m 49 jaar | 89 | 6 | 2 | 3 |
50 t/m 59 jaar | 92 | 5 | 1 | 2 |
60 jaar en ouder | 95 | 4 | 1 | 1 |
Met betrekking tot de samenstelling van het huishouden op 1 januari 2019 zijn het met name personen die zonder partner leven die gebruik maken van rechtshulp bij ontslag: eenouderhuishoudens (23 procent), personen in institutionele huishoudens (20 procent) en alleenstaande personen (15 procent). Daarentegen maken personen die met een partner leven – met of zonder kinderen – relatief weinig gebruik van rechtshulp bij ontslag (circa 9 procent). Alleenstaande personen die zijn het vaakst geholpen met het Juridisch Loket, waar alleenstaande ouders veel vaker gebruik maken van zowel het Juridisch Loket als een toevoeging.
Geen rechtshulp (%) | Alleen Loket (%) | Alleen toevoeging (%) | Beide (%) | |
---|---|---|---|---|
Eenpersoonshuishouden | 85 | 9 | 3 | 4 |
(On)gehuwd paar zonder kinderen | 92 | 6 | 1 | 1 |
(On)gehuwd paar met kinderen | 91 | 6 | 2 | 2 |
Eenouderhuishouden | 77 | 10 | 4 | 10 |
Institutioneel, overig of onbekend | 80 | 8 | 7 | 6 |
Van de personen die ergens in 2018 een ontslag hebben meegemaakt, heeft 51 procent op 1 januari 2019 weer een baan als werknemer, waarvan 9 procent met een vast contract. Van diegenen met een vast contract heeft 9 procent gebruik gemaakt van rechtshulp (in 2018 of 2019), tegenover 12 procent onder de werknemers met een tijdelijk contract. Van de ontslagen werknemers die op 1 januari 2019 geen nieuwe baan hebben, maakt 13 procent gebruik van rechtshulp.
Verder woont 55 procent van de ontslagen werknemers op 1 januari 2019 in een eigen woning. Zij maken ook minder gebruik van rechtshulp, namelijk 7 procent, tegenover 18 procent onder de ontslagen werknemers die in een huurwoning wonen. Met betrekking tot inkomen valt 47 procent onder de Wrb-grens en heeft daarmee recht op een toevoeging. Zij maken ook vaker gebruik van rechtshulp dan de mensen die boven de grens vallen (18 procent versus 7 procent). Van de groep ontslagen werknemers met recht op een toevoeging maakt 9 procent daar ook gebruik van, nog eens 8 procent ontvangt alleen hulp van het Juridisch Loket. Slechts 1 procent heeft langer dan 4 jaar een laag inkomen gehad - deze personen maken wel vaker gebruik van rechtshulp dan mensen met een hoger inkomen (23 procent versus 12 procent).
Ongeveer 8 procent van de ontslagen werknemers heeft een mindere gezondheid, waarvan 1 procent zowel WMO of WLZ-zorg ontvangt als GGZ-zorg. Van hen maakt 1 op de 3 gebruik van rechtshulp. Ook is 8 procent van de ontslagen werknemers verdacht geweest van en/of vervolgd geweest voor een misdrijf tussen 2015 en 2019. Onder hen maakt 32 procent gebruik van rechtshulp, tegenover 10 procent onder diegenen die niet verdacht of vervolgd zijn geweest.
3.4 Gebruik rechtshulp rondom ziekte en/of arbeidsongeschiktheid
Van de ruim 143 duizend personen die in 2018 ziek of arbeidsongeschikt zijn geworden8), maakt 16 procent in datzelfde jaar of in 2019 gebruik van gesubsidieerde rechtsbijstand. Bij het merendeel betreft het dan alleen rechtshulp van het Juridisch Loket (ruim 7 procent), ruim 3 procent krijgt rechtstreeks een toevoeging en ruim 5 procent maakt gebruik van beide hulpvormen.
Rechtshulpvorm | Aandeel (%) |
---|---|
Geen rechtshulp | 84 |
Alleen Loket | 7 |
Alleen toevoeging | 3 |
Beide | 5 |
Rechtshulp naar rechtsgebieden
Van de ruim 18 duizend personen die ziek of arbeidsongeschikt zijn geworden in 2018 en rechtshulp inroepen bij het Juridisch Loket, doet 84 procent dat in het civiel recht, 23 procent in het bestuursrecht en 4 procent in het strafrecht. Bij het ontvangen van een toevoeging (12 duizend personen) betreft de verdeling 69 procent civiel recht, 20 procent bestuursrecht en 22 procent strafrecht.
Rechtshulp naar persoonskenmerken
De persoonskenmerken van zieke of arbeidsongeschikte personen die rechtshulp zoeken vertonen veel overeenkomsten met die van ontslagen werknemers. Er zijn weinig verschillen tussen mannen en vrouwen, hoewel mannen iets vaker hulp zoeken dan vrouwen (ruim 16 procent versus bijna 16 procent). In absolute aantallen zijn het wel meer vrouwen die rechtshulp zoeken, dat komt omdat er ook meer vrouwen zijn die ziek of arbeidsongeschikt worden.
Met betrekking tot leeftijd geldt net als bij ontslagen werknemers dat men naar verhouding minder om rechtshulp vraagt naarmate men ouder wordt. Tot de leeftijd van 50 jaar vraagt bijna 1 op 5 rechtshulp, vanaf 60 jaar is dat minder dan 1 op 10 personen. Vooral het gebruik van tweedelijns rechtsbijstand is laag ten opzichte van de jongere generaties.
Geen rechtshulp (%) | Alleen Loket (%) | Alleen toevoeging (%) | Beide (%) | |
---|---|---|---|---|
17 t/m 29 jaar | 82 | 8 | 4 | 6 |
30 t/m 39 jaar | 80 | 9 | 4 | 7 |
40 t/m 49 jaar | 82 | 8 | 4 | 7 |
50 t/m 59 jaar | 88 | 6 | 2 | 4 |
60 jaar en ouder | 94 | 4 | 1 | 1 |
Personen die ziek of arbeidsongeschikt worden en van rechtshulp gebruik maken, leven met name in eenouderhuishoudens (28 procent) en institutionele huishoudens (27 procent). Mogelijk gaat het bij institutionele huishoudens om personen die in een revalidatiecentrum wonen om te herstellen. Paren met en zonder kinderen maken relatief gezien het minst gebruik van rechtshulp (respectievelijk 13 en 11 procent), in absolute zin vormen zij wel de grootste groep.
Zieke of arbeidsongeschikte personen die in een huurwoning wonen, maken veel vaker gebruik van rechtshulp dan personen met een eigen woning (22 procent versus 10 procent). Ruim 57 procent heeft op 1 januari 2019 (na het ziek worden in 2018) geen baan als werknemer. Van hen maakt 18 procent gebruik van rechtshulp, dat is meer dan onder diegenen die nog wel een baan hebben (14 procent). Met betrekking tot inkomen heeft 58 procent recht op een toevoeging (valt onder de Wrb-inkomensgrens). Zij die recht hebben op de toevoeging maken ook veel vaker gebruik van rechtshulp dan diegenen die daar geen recht op hebben (21 procent versus 9 procent). In 13 procent betreft het ook daadwerkelijk gebruik van een toevoeging, 9 procent maakt alleen gebruik van het Juridisch Loket. Slechts 1 procent heeft langer dan 4 jaar een laag inkomen gehad - deze personen maken wel vaker gebruik van rechtshulp dan mensen met een hoger inkomen (24 procent versus 16 procent).
Geen rechtshulp (%) | Alleen Loket (%) | Alleen toevoeging (%) | Beide (%) | |
---|---|---|---|---|
Geen GGZ/WMO/WLZ | 86 | 7 | 3 | 4 |
Alleen indicatie WMO/WLZ | 77 | 8 | 5 | 10 |
Alleen specialistische GGZ | 77 | 11 | 5 | 8 |
Zowel GGZ als WMO/WLZ | 69 | 11 | 8 | 12 |
Van de mensen die ziek of arbeidsongeschikt worden, gebruikt 80 procent geen WMO/WLZ, noch GGZ op 1 januari 2019. Van de overige 20 procent ontvangt 11 procent GGZ. Het beeld voor het gebruik van rechtshulp is nagenoeg gelijk voor mensen die alleen GGZ ontvangen als voor mensen die alleen WMO/WLZ ontvangen. Personen die beide zorgvormen ontvangen maken vaker gebruik van rechtshulp, zowel van het Juridisch Loket als van rechtsbijstand door toevoeging.
3.5 Gebruik rechtshulp rondom slachtofferschap
Ruim 560 duizend personen zijn in 2018 slachtoffer geworden volgens de politieregistratie en/of volgens Slachtofferhulp Nederland. Van hen heeft ruim 11 procent gebruik gemaakt van rechtshulp. Het merendeel vraagt hulp bij het Juridisch Loket. In totaal krijgt 3 procent van de mensen die slachtoffer worden enkel rechtsbijstand via een toevoeging.
Rechtshulpvorm | Aandeel (%) |
---|---|
Geen rechtshulp | 89 |
Alleen Loket | 4 |
Alleen toevoeging | 3 |
Beide | 4 |
Rechtshulp naar rechtsgebieden
Van de 46 duizend personen die slachtoffer zijn geworden in 2018 en rechtshulp inroepen bij het Juridisch Loket, doet 87 procent dat in het civiel recht, 16 procent in het bestuursrecht en 9 procent in het strafrecht. Bij het ontvangen van tweedelijns rechtsbijstand (bijna 39 duizend personen) betreft de verdeling 68 procent civiel recht, 13 procent bestuursrecht en 35 procent strafrecht.
Rechtshulp naar persoonskenmerken
Hoewel er meer mannen (319 duizend) dan vrouwen (242 duizend) zijn die slachtoffer geworden zijn in 2018, maken vrouwen relatief vaker gebruik van rechtshulp dan mannen (13 procent versus 10 procent). Vooral het aandeel dat langs het Juridisch Loket gaat is groter bij vrouwen, mannen krijgen vaker rechtstreeks een toevoeging.
Geen rechtshulp (%) | Alleen Loket (%) | Alleen toevoeging (%) | Beide (%) | |
---|---|---|---|---|
Mannen | 90 | 4 | 3 | 3 |
Vrouwen | 87 | 5 | 2 | 5 |
De verdeling naar leeftijd toont opnieuw aan dat oudere personen minder vaak gebruik maken van rechtshulp dan jongere personen. Slachtofferschap komt onder alle leeftijdsgroepen bijna even vaak voor – jongere personen tussen 17 en 29 jaar worden iets vaker slachtoffer (1 op 4 personen), bij de andere leeftijdsgroepen betreft het 1 op 5. Van de personen die ouder zijn dan 60 maakt echter nog geen 5 procent gebruik van rechtshulp, waar het aandeel bij de leeftijdsgroepen tot 50 jaar tussen de 12 en 16 procent schommelt. Vooral het ontvangen van een toevoeging komt erg weinig voor bij slachtoffers die ouder zijn dan 60.
Geen rechtshulp (%) | Alleen Loket (%) | Alleen toevoeging (%) | Beide (%) | |
---|---|---|---|---|
17 t/m 29 jaar | 86 | 5 | 5 | 4 |
30 t/m 39 jaar | 84 | 5 | 4 | 6 |
40 t/m 49 jaar | 88 | 4 | 3 | 5 |
50 t/m 59 jaar | 92 | 4 | 2 | 3 |
60 jaar en ouder | 96 | 2 | 1 | 1 |
Met betrekking tot huishoudsamenstelling blijft de verdeling in gebruik van rechtshulp nagenoeg gelijk aan wat eerder is beschreven: met name slachtoffers die in eenouderhuishoudens of institutionele huishoudens wonen maken gebruik van rechtshulp (respectievelijk 26 procent en 27 procent), en personen die een paar met of zonder kinderen vormen maken het minst gebruik van rechtshulp (respectievelijk 7 en 6 procent). Vier op de tien slachtoffers wonen overigens als paar met kinderen, dat gaat om ruim 217 duizend mensen.
Meer slachtoffers wonen in een eigen woning dan in een huurwoning (58 procent versus 40 procent), maar zij die in een huurwoning wonen maken vaker gebruik van rechtshulp dan diegenen met een eigen woning (19 procent versus 5 procent). Van de slachtoffers zonder baan als werknemer vraagt 15 procent om rechtshulp. Bij de slachtoffers met een baan gaat het om 13 procent dat rechtshulp vraagt onder werknemers met tijdelijk contract, en 6 procent onder hen met een vast contract.
Ongeveer 45 procent van de mensen die slachtoffer worden heeft een inkomen/vermogen dat onder de Wrb-grens valt. Zij hebben daarmee recht op een toevoeging. Deze groep maakt ook veel vaker gebruik van gesubsidieerde rechtshulp dan diegenen die dat recht niet hebben (19 procent versus 5 procent). Overigens wordt niet alleen een toevoeging vaker aangevraagd door de mensen die onder de Wrb-grens vallen, zij maken ook twee keer zo vaak gebruik van alleen de eerstelijnshulp van het Loket. Verder heeft 3 procent van de slachtoffers een langdurig laag inkomen. Zij maken bijna 3 keer zo vaak gebruik van gesubsidieerde rechtshulp dan de slachtoffers die geen langdurig lang inkomen hebben (32 procent versus 11 procent).
Van de mensen die slachtoffer worden ontvangt 13 procent WMO, WLZ of beide. Onder slachtoffers met WMO/WLZ maakt 22 procent gebruik van rechtshulp, onder personen met alleen GGZ is dat 27 procent, en onder personen die beide zorgvormen ontvangen krijgt 43 procent rechtshulp. Met name het gebruik van een toevoeging is hoger onder hen die beide zorgvormen ontvangen.
3.6 Gebruik rechtshulp rondom WSNP/wanbetaling
Ruim 50 duizend personen hebben in 2018 te maken gehad met het in de WSNP belanden en/of wanbetaler in de zorg worden9). Ruim 1 op 4 (26 procent) van hen maakt gebruik van gesubsidieerde rechtshulp. Het merendeel ontvangt enkel een toevoeging vanuit de rechtsbijstand (10 procent) of ontvangt hulp van zowel het Loket als de tweedelijns rechtsbijstand (9 procent). Zeven procent heeft alleen hulp ontvangen van het Juridisch Loket.
Rechtshulpvorm | Aandeel (%) |
---|---|
Geen rechtshulp | 74 |
Alleen Loket | 7 |
Alleen toevoeging | 10 |
Beide | 9 |
Rechtshulp naar rechtsgebieden
Van de ruim 8 duizend personen die in de WSNP belanden/wanbetaler worden in 2018 en rechtshulp inroepen bij het Juridisch Loket, doet 86 procent dat in het rechtsgebied civiel, 19 procent in het bestuursrecht en 7 procent in het strafrecht. Bij het ontvangen van tweedelijns rechtsbijstand (bijna 9,5 duizend personen) betreft de verdeling 58 procent civiel recht, 15 procent bestuursrecht en 43 procent strafrecht.
Rechtshulp naar persoonskenmerken
De verdeling van personen die te maken hebben met WSNP/wanbetaling in 2018 bestaat voor bijna twee derde uit mannen (64 procent) en één derde vrouwen (36 procent). Met betrekking tot het gebruik van rechtshulp is er echter geen verschil tussen de seksen: in verhouding maken ze allebei even veel gebruik van rechtshulp (circa 25 procent). Mannen ontvangen vaker enkel een toevoeging uit de rechtsbijstand (12 procent versus 6 procent bij vrouwen), vrouwen ontvangen dan weer vaker beide vormen van rechtshulp (11 procent versus 8 procent).
Mensen met WSNP/wanbetaling zijn relatief jong. Van alle personen met WSNP/wanbetaling heeft 1 op de 3 een leeftijd tussen de 17 en 29 jaar. 1 op de 4 heeft een leeftijd tussen 30 en 39 jaar. Het gebruik van rechtshulp toont echter weinig verschillen tussen de leeftijdsgroepen, hoewel ook voor dit life-event geldt dat de oudere personen minder vaak gebruik maken van rechtshulp dan de jongere personen.
Geen rechtshulp (%) | Alleen Loket (%) | Alleen toevoeging (%) | Beide (%) | |
---|---|---|---|---|
17 t/m 29 jaar | 74 | 7 | 11 | 7 |
30 t/m 39 jaar | 71 | 8 | 10 | 11 |
40 t/m 49 jaar | 73 | 7 | 9 | 11 |
50 t/m 59 jaar | 78 | 6 | 7 | 9 |
60 jaar en ouder | 85 | 5 | 5 | 5 |
WSNP/wanbetaling komt het vaakst voor eenpersoonshuishoudens (32 procent), gevolg door (gehuwde) paren met kinderen (29 procent). Hoewel eenouderhuishoudens relatief minder vaak te maken hebben met WSNP/wanbetaling dan bovengenoemde type huishoudens (19 procent), maken zij wel iets vaker gebruik van rechtshulp. Zij maken met name vaker gebruik van zowel eerste- als tweedelijns rechtshulp.
Geen rechtshulp (%) | Alleen Loket (%) | Alleen toevoeging (%) | Beide (%) | |
---|---|---|---|---|
Eenpersoonshuishouden | 73 | 7 | 10 | 10 |
(On)gehuwd paar zonder kinderen | 80 | 7 | 6 | 6 |
(On)gehuwd paar met kinderen | 79 | 6 | 8 | 7 |
Eenouderhuishouden | 71 | 8 | 9 | 13 |
Institutioneel, overig of onbekend | 59 | 5 | 25 | 11 |
Personen met WSNP/wanbetaling wonen veel vaker in een huurwoning dan in een eigen woning: 3 van de 4 personen woont in een huurwoning. Daarvan maakt 27 procent gebruik van rechtshulp versus 17 procent onder diegenen met een eigen woning. Daarnaast heeft 58 procent geen baan als werknemer; van de mensen met een baan wordt er vaker om rechtshulp gevraagd onder werknemers met een tijdelijk contract dan werknemers met een vast contract (23 procent versus 16 procent).
Van de personen die in 2018 in de WSNP belanden en/of wanbetaler worden ontvangt 1 op 5 zorg vanuit de WMO, WLZ en/of GGZ. Daarbij gaat het met name om WMO en/of WLZ, GGZ komt in iets mindere mate voor. Echter, rechtshulp komt wel vaker voor onder diegenen met GGZ: 40 procent onder mensen die alleen GGZ ontvangen en 48 procent onder diegenen die zowel GGZ als WMO en/of WLZ ontvangen.
Met betrekking tot inkomen is het aandeel dat onder de Wrb-grens valt hoog: 78 procent heeft een inkomen/vermogen onder die grens. Onder hen maakt 27 procent gebruik van gesubsidieerde rechtshulp – onder diegenen die boven de Wrb-grens vallen is dat 20 procent. Daarnaast heeft 5 procent van de mensen met WSNP/wanbetaling ook een langdurig laag inkomen gehad in de afgelopen 4 jaar – onder de rest van de onderzoekspopulatie is dat gemiddeld 1 procent. Deze personen maken ook iets vaker gebruik van gesubsidieerde rechtshulp dan de personen boven de lage-inkomensgrens: 28 procent versus 25 procent.
3.7 Gebruik rechtshulp rondom in de bijstand geraken
Bijna 70 duizend personen hebben in 2018 voor het eerst in een jaar een bijstandsuitkering ontvangen10), en bijna 30 procent van hen maakt gebruikt van rechtshulp. Bij het merendeel betreft het dan rechtshulp van zowel eerste- als tweedelijns rechtsbijstand (bijna 14 procent). Ruim 9 procent krijgt rechtstreeks een toevoeging en bijna 7 procent maakt alleen gebruik van het Juridisch Loket.
Rechtshulpvorm | Aandeel (%) |
---|---|
Geen rechtshulp | 70 |
Alleen Loket | 7 |
Alleen toevoeging | 9 |
Beide | 14 |
Rechtshulp naar rechtsgebieden
Van de 14 duizend personen die voor het eerst in 12 maanden een bijstandsuitkering ontvangen in 2018 en rechtshulp inroepen bij het Juridisch Loket, doet 76 procent dat in het civiel recht, 34 procent in het bestuursrecht en 5 procent in het strafrecht. Bij het ontvangen van tweedelijns rechtsbijstand (ruim 15 duizend personen) betreft de verdeling 58 procent civiel recht, 31 procent bestuursrecht en 27 procent strafrecht.
Rechtshulp naar persoonskenmerken
Ongeveer even veel mannen als vrouwen ontvangen in 2018 voor het eerst in een jaar een bijstandsuitkering, en zij maken ook ongeveer even veel gebruik van rechtshulp. Opvallend is wel dat mannen veel vaker enkel van een toevoeging gebruik maken (13 procent versus 6 procent bij vrouwen), terwijl vrouwen vaker alleen eerstelijns rechtshulp ontvangen (8 procent versus 6 procent) of beide vormen van rechtshulp ontvangen (16 procent versus 11 procent).
Geen rechtshulp (%) | Alleen Loket (%) | Alleen toevoeging (%) | Beide (%) | |
---|---|---|---|---|
Mannen | 71 | 6 | 13 | 11 |
Vrouwen | 70 | 8 | 6 | 16 |
De meeste personen die voor het eerst in 12 maanden een bijstandsuitkering ontvangen zijn jong: 59 procent is jonger dan 40, waarvan 37 procent jonger is dan 30. De allerjongsten (17-29 jaar) maken echter relatief weinig gebruik van rechtshulp (27 procent), vergeleken met leeftijdsgroepen 30-39 (37 procent) en 40-49 (35 procent). Personen van 60 jaar en ouder maken zoals eerder beschreven het minst gebruik van rechtshulp.
Geen rechtshulp (%) | Alleen Loket (%) | Alleen toevoeging (%) | Beide (%) | |
---|---|---|---|---|
17 t/m 29 jaar | 73 | 6 | 10 | 10 |
30 t/m 39 jaar | 63 | 8 | 11 | 19 |
40 t/m 49 jaar | 65 | 7 | 10 | 17 |
50 t/m 59 jaar | 71 | 7 | 7 | 15 |
60 jaar en ouder | 84 | 5 | 4 | 7 |
Met betrekking tot de huishoudsamenstelling woont 1 op de 3 van de bijstandsontvangers in een eenpersoonshuishouden, en nog eens 1 op de 4 als paar met kinderen. Bijstandsontvangers die alleenstaand ouder zijn maken echter vaker gebruik van rechtshulp (41 procent) dan alleenstaande personen (30 procent) en paren met of zonder kinderen (beiden 20 procent).
Van de bijstandsontvangers woont 83 procent in een huurwoning – slechts 11 procent heeft een eigen woning. De mensen in een huurwoning maken echter niet heel veel vaker gebruik van rechtshulp: 29 procent van hen doet dat, versus 24 procent van de mensen met een eigen woning.
De meeste bijstandsontvangers hebben geen baan als werknemer. Van de totale groep bijstandsontvangers heeft 21% een baan als werknemer, waarvan 17 procent een tijdelijk contract heeft. De werknemers met een tijdelijk contract maken echter iets minder vaak gebruik van rechtshulp dan diegenen met een vast contract (28 procent versus 31 procent). Er is ook weinig verschil met de bijstandsontvangers zonder baan: onder hen maakt 30 procent gebruik van rechtshulp.
Zeventig procent van de nieuwe bijstandsontvangers heeft in 2018 en/of 2019 een inkomen waarmee hij of zij recht heeft op een toevoeging. Het gebruik in tweedelijns rechtshulp is echter niet heel erg verschillend – ook mensen zonder recht op een toevoeging ontvangen deze vorm van rechtshulp. Er is met name een verschil bij het gebruik van het Juridisch Loket: dit wordt vaker als vorm van rechtshulp ingezet door mensen met recht op een toevoeging dan zonder recht op een toevoeging. Vier procent van alle nieuwe bijstandsontvangers heeft een langdurig laag inkomen in 2018 en/of 2019. Zij ontvangen relatief minder rechtshulp (zowel eerste- als tweedelijns) dan personen die geen langdurig laag inkomen hebben.
Met betrekking tot gezondheid ontvangt 31 procent van de nieuwe bijstandsontvangers zorg uit de WMO, WLZ en/of GGZ, waarvan de helft alleen WMO en/of WLZ betreft. Het gebruik van rechtshulp verschilt weinig onder de verschillende vormen van zorg, het gebruik schommelt rond de 35 procent, tegenover 27 procent onder de bijstandsontvangers zonder gezondheidszorg.
3.8 Gebruik rechtshulp rondom verlies partner
Bijna 57 duizend personen hebben in 2018 een partner verloren aan overlijden11), waarvan slechts ruim 2 procent gebruik maakt van rechtshulp. Het merendeel ontvangt alleen hulp van het Juridisch Loket (ruim 1 procent). Een half procent ontvangt in de onderzochte periode enkel een toevoeging, en nog eens een half procent ontvangt zowel eerste- als tweedelijns rechtshulp.
Rechtshulpvorm | Aandeel (%) |
---|---|
Geen rechtshulp | 98 |
Alleen Loket | 1 |
Alleen toevoeging | 0 |
Beide | 1 |
Rechtshulp naar rechtsgebieden
Er zijn bijna duizend personen die een partner verliezen door overlijden in 2018 en rechtshulp inroepen bij het Juridisch Loket. Daarvan doet 85 procent dat in het civiel recht, 19 procent in het bestuursrecht en 3 procent in het strafrecht. Bij het ontvangen van tweedelijns rechtsbijstand (bijna 500 personen) betreft de verdeling 80 procent civiel recht, 19 procent bestuursrecht en 11 procent strafrecht.
Rechtshulp naar persoonskenmerken
De personen die in 2018 een partner verliezen aan overlijden bestaan voor twee derde uit vrouwen (67 procent). Het gebruik van rechtshulp verschilt echter nauwelijks tussen mannen en vrouwen (ruim 2 procent voor vrouwen en ruim 2 procent voor mannen).
Met betrekking tot leeftijd is het niet verrassend dat de grootste groep bestaat uit personen van 60 jaar en ouder (87 procent). De gemiddelde leeftijd is 73 jaar. Het gebruik van rechtshulp loopt echter van jong naar oud – hoe jonger, hoe hoger het gebruik van rechtshulp, met bijna 27 procent onder personen van 17-29 en ruim 1 procent onder personen van 60 jaar en ouder.
Geen rechtshulp (%) | Alleen Loket (%) | Alleen toevoeging (%) | Beide (%) | |
---|---|---|---|---|
17 t/m 29 jaar | 73 | 8 | 13 | |
30 t/m 39 jaar | 87 | 5 | 2 | 5 |
40 t/m 49 jaar | 91 | 5 | 2 | 3 |
50 t/m 59 jaar | 94 | 3 | 1 | 1 |
60 jaar en ouder | 99 | 1 | 0 | 0 |
Van de personen die een partner verliezen door overlijden in 2018 woont 4 van de 5 personen op 1 januari 2019 in een eenpersoonshuishouden. Nog eens 11 procent woont in een eenouderhuishouden en 5 procent in een institutioneel huishouden zoals een verzorgingstehuis. De personen in een eenouderhuishouden maken het vaakst gebruik van rechtshulp met ruim 5 procent, ruim 2 keer zo vaak als het gemiddelde percentage onder alle personen met een overleden partner.
Meer dan de helft van de personen met een overleden partner woont in een eigen woning (54 procent), versus 44 procent in een huurwoning. Van de personen in een huurwoning maakt 3 procent gebruik van het Loket en/of een toevoeging. Van de personen in een koopwoning is dit percentage nog eens de helft lager.
Zevenentachtig procent heeft geen baan als werknemer, 11 procent heeft een vast contract en 2 procent heeft een tijdelijk contract. De personen met een tijdelijk contract maken wel vaker gebruik van rechtshulp: 7 procent versus iets meer dan 3 procent met een vast contract.
Bijna de helft van de personen met een overleden partner valt onder de Wrb-grens waarmee je recht krijgt op een toevoeging (48 procent). Het gebruik van de tweedelijns rechtshulp verschilt echter nauwelijks met diegenen die daar geen recht op hebben. Ongeveer 1 procent heeft ook een langdurig laag inkomen, zij maken wel veel vaker gebruik van rechtshulp dan het gemiddelde (8 procent).
Tot slot, met betrekking tot gezondheid ontvangt iets meer dan een derde van de personen met een overleden partner WMO en/of WLZ zorg. GGZ zorg komt nauwelijks voor (1 procent), 2 procent ontvangt zowel WMO en/of WLZ als GGZ. Van die laatste groep maakt 1 op de 10 gebruik van rechtshulp.
3) Let op: hoewel de onderzoekspopulatie bestaat uit personen van 16 jaar en ouder die in 2018 een life-event hebben meegemaakt, betekent dat dat zij op 1 januari 2019 de leeftijd van 17 jaar hebben bereikt.
4) Zie voor de definitie van het life-event ‘scheiding’ Paragraaf 2.2.
5) Personen kunnen in meerdere rechtsgebieden hulp gevraagd hebben. De percentages zullen daarom optellen tot een totaal dat hoger ligt dan 100 procent. Dit geldt ook voor alle resultaten over rechtsgebieden die beschreven worden in de volgende paragrafen.
6) Dat wil niet zeggen dat de overige 50 procent geen werk heeft. Men kan ook als zelfstandige werkzaam zijn, cijfers daarover zijn echter niet meegenomen in dit onderzoek vanwege onvolledige data.
7) Zie voor de definitie van het life-event ‘ontslag’ Paragraaf 2.2.
8) Zie voor de definitie van het life-event ‘ziek of arbeidsongeschikt worden’ Paragraaf 2.2.
9) Zie voor de definitie van het life-event ‘in de WSNP belanden/wanbetaler worden’ Paragraaf 2.2.
10) Zie voor de definitie van het life-event ‘bijstandsuitkering ontvangen’ Paragraaf 2.2.
11) Zie voor de definitie van het life-event ‘overlijden partner’ Paragraaf 2.2.
4. Samenvatting resultaten, beperkingen en aanbevelingen voor vervolgonderzoek
In voorgaand hoofdstuk is voor alle personen van 16 jaar en ouder die in 2018 minimaal één van de onderzochte life-events meemaakten in beeld gebracht in hoeverre zij, in hetzelfde jaar en/of het jaar erna, gebruik hebben gemaakt van eerstelijns hulp door het Juridisch Loket en/of tweedelijns rechtsbijstand middels een toevoeging. Hierbij is onder meer stilgestaan bij verschillen tussen mannen en vrouwen, tussen leeftijdscategorieën, verschillen naar huishoudsamenstelling, verschillen in financiële situaties en bij verschillen tussen personen die als verdachte of dader met het strafrechtelijk systeem te maken hebben gehad en personen die dat niet hebben. Maar wat kunnen we op basis van de uitkomsten nu wel – en wat juist niet – concluderen? Welke beperkingen heeft dit onderzoek? En wat zou in een vervolgonderzoek ter hand genomen kunnen worden om die beperkingen (deels) weg te kunnen nemen? Na een puntsgewijs overzicht van de bevindingen in Paragraaf 4.1, wordt in Paragraaf 4.2 en 4.3 respectievelijk op de beperkingen en op aanbevelingen voor vervolgonderzoek ingegaan.
4.1 Samenvatting resultaten
- Van de totale onderzoekspopulatie van ruim 1,1 miljoen personen van 16 jaar en ouder die in 2018 tenminste één life-event meemaakten, heeft ruim 13 procent in 2018 of 2019 contact gehad met het Juridisch Loket en/of een toevoeging gekregen. Eén op de 20 van deze personen heeft in deze periode alleen contact gehad met het Juridisch Loket, aan bijna 4 procent is enkel een toevoeging afgegeven en nog eens bijna 5 procent heeft in deze periode zowel gebruik gemaakt van eerstelijns rechtshulp door het Loket als van tweedelijnshulp middels een toevoeging.
- De helft van diegenen met eerstelijnshulp van het Loket heeft eenmalig contact met het Loket, de andere helft heeft minstens tweemaal contact gehad. Met betrekking tot tweedelijnshulp heeft 60 procent van de toevoegingsgebruikers één toevoeging ontvangen en 40 procent twee of meer toevoegingen. De meeste rechtsbijstand heeft betrekking op het civiel recht.
- De vrouwen in de onderzoekspopulatie maken iets vaker gebruik van gesubsidieerde rechtsbijstand dan de mannen. Rechtshulp wordt het vaakst aangevraagd door personen die in eenpersoons- of eenouderhuishoudens wonen. Relatief weinig van de onderzochte personen ouder dan 60 jaar ontvangen gesubsidieerde rechtshulp. Dit laatste hangt vermoedelijk samen met het vermogen, dat onder deze groep vaker boven de Wrb-grens uitkomt. Een andere mogelijke oorzaak kan worden gezocht in dat deze groep relatief vaker goed verzekerd is en meer lid is van vakbonden dan jongeren.
- Onderzochte personen die in een huurwoning wonen maken relatief vaker gebruik van gesubsidieerde rechtsbijstand dan diegenen die in een eigen woning wonen. Personen zonder baan als werknemer ontvangen iets vaker gesubsidieerde rechtshulp dan diegenen met een baan als werknemer, en van diegenen met een baan maken diegenen met een tijdelijk contract vaker gebruik van gesubsidieerde rechtshulp dan diegenen met een vast contract.
- Met betrekking tot inkomen heeft iets meer dan de helft geen recht op een toevoeging, zij vallen niet onder de inkomens-/vermogensgrens die daarvoor geldt. De onderzochte personen met tenminste één life-event die op basis van inkomen en vermogen wel recht hebben op een toevoeging, maken meer dan dubbel zo vaak gebruik van gesubsidieerde rechtshulp dan diegenen die dat niet hebben (20 procent versus 7 procent). Tot slot, slechts een klein deel van de onderzoekspopulatie heeft een langdurig laag inkomen (4 jaar onder de lage inkomensgrens), bijna 1 op de 3 personen in deze groep maakt echter wel gebruik van gesubsidieerde rechtshulp. Dit is beduidend hoger dan het gebruik onder de totale groep van onderzochte personen (ruim 13 procent).
- Onder diegenen die zorg ontvangen vanuit de WMO, WLZ en/of GGZ wordt veel vaker gebruik gemaakt van gesubsidieerde rechtshulp dan onder diegenen die deze zorg niet afnemen. Met name onder personen die zowel WMO/WLZ als GGZ ontvangen wordt hier relatief veel gebruik van gemaakt, namelijk 37 procent.
- Met name bij het meemaken van de life-events 'scheiding' en 'het voor het eerst in 12 maanden ontvangen van bijstand' wordt relatief veel van gesubsidieerde rechtshulp gebruik gemaakt (30 procent). Bij het overlijden van een partner komt dit gebruik bijna niet voor.
- Er zijn ruim 1 miljoen personen die in 2018 één van de onderzochte life-events meemaken, ruim 65 duizend die er twee meemaken, bijna 4,7 duizend personen die drie life-events meemaken en bijna 300 personen die er vier meemaken. Het gebruik van gesubsidieerde rechtshulp neemt toe naarmate men meer meemaakt: bij één life-event maakt 12 procent hier gebruik van, bij vier life-events is dat 62 procent.
- Bij een scheiding is het vaker de vrouw die rechtshulp zoekt bij het Loket en/of een toevoeging verkrijgt dan de man (35 procent van alle vrouwen in een scheiding versus 23 procent van alle mannen in een scheiding). Jongere mensen maken vaker gebruik van gesubsidieerde rechtshulp bij scheiding dan oudere mensen. Van de personen onder 30 jaar maakt 49 procent hier gebruik van bij een scheiding, bij personen van 60 jaar en ouder is dat slechts 9 procent.
- Van de personen die in 2018 een ontslag hebben meegemaakt, maakt 12 procent in datzelfde jaar of in 2019 gebruik van gesubsidieerde rechtsbijstand. Bij het merendeel betreft het dan alleen rechtshulp van het Loket (7 procent van alle personen met dit life-event).
- Van de ruim 143 duizend personen die in 2018 ziek of arbeidsongeschikt zijn geworden, maakt 16 procent in datzelfde jaar of in 2019 gebruik van gesubsidieerde rechtsbijstand. Bij het merendeel betreft het dan alleen rechtshulp van het Loket (ruim 7 procent), ruim 3 procent krijgt in deze periode enkel een toevoeging en ruim 5 procent maakt gebruik van beide hulpvormen.
- Ruim 560 duizend personen zijn in 2018 slachtoffer geworden volgens de politieregistratie en/of volgens Slachtofferhulp Nederland. Van hen heeft 11 procent gebruik gemaakt van gesubsidieerde rechtshulp. Slachtofferschap komt onder alle leeftijdsgroepen bijna even vaak voor – jongere personen tussen 17 en 29 jaar worden iets vaker slachtoffer (1 op 4 personen), bij de andere leeftijdsgroepen betreft het 1 op 5. Van de personen die ouder zijn dan 60 maakt nog geen 5 procent gebruik van gesubsidieerde rechtshulp, terwijl het aandeel bij de leeftijdsgroepen tot 50 jaar tussen de 12 en 16 procent schommelt. Vooral het ontvangen van een toevoeging komt erg weinig voor bij slachtoffers die ouder zijn dan 60.
- Ruim 50 duizend personen hebben in 2018 te maken gehad met het in de WSNP belanden/wanbetaler worden en ruim 1 op 4 van hen maakt gebruik van gesubsidieerde rechtshulp. De verdeling van personen die te maken hebben met WSNP/wanbetaling in 2018 bestaat voor bijna twee derde uit mannen (64 procent) en ruim één derde uit vrouwen (36 procent). Met betrekking tot het gebruik van gesubsidieerde rechtshulp is er echter geen verschil tussen de seksen: in verhouding maken ze hier allebei even veel gebruik van. Mannen ontvangen wel vaker enkel een toevoeging in de gemeten periode (12 procent versus 6 procent bij vrouwen), vrouwen ontvangen vaker beide vormen van rechtshulp (11 procent versus 8 procent).
- Bijna 70 duizend personen hebben in 2018 voor het eerst (in minimaal een jaar) een bijstandsuitkering ontvangen. Bijna 30 procent van hen maakt in de periode 2018-2019 gebruik van gesubsidieerde rechtshulp. Ongeveer even veel mannen als vrouwen ontvangen in 2018 voor het eerst een bijstandsuitkering, en zij maken ook ongeveer even veel gebruik van gesubsidieerde rechtshulp. Opvallend is wel dat mannen veel vaker dan vrouwen enkel een toevoeging verkrijgen (13 procent versus 6 procent), terwijl vrouwen vaker dan mannen alleen eerstelijns rechtshulp van het Loket ontvangen (8 procent versus 6 procent) of beide vormen van rechtshulp ontvangen (16 procent versus 11 procent). Het kan voorkomen dat in een gezinsverband de toevoeging op de naam van de man wordt gezet terwijl deze zowel de man als de vrouw toekomt, waardoor het aandeel mannen met een toevoeging hoger uitvalt. Deze mogelijke verklaring is niet onderzocht. Van de bijstandsontvangers woont 83 procent in een huurwoning – slechts 11 procent heeft een eigen woning. De nieuwe bijstandsontvangers in een huurwoning maken iets vaker gebruik van gesubsidieerde rechtshulp: 29 procent van hen doet dat, versus 24 procent van de mensen met een eigen woning. Vier procent van alle nieuwe bijstandsontvangers heeft een langdurig laag inkomen in 2018 en/of 2019. Zij ontvangen relatief minder gesubsidieerde rechtshulp (zowel eerste- als tweedelijns) dan personen die geen langdurig laag inkomen hebben.
- Bijna 57 duizend personen hebben in 2018 hun partner verloren door sterfte, waarvan slechts 2 procent gebruik maakte van gesubsidieerde rechtshulp. Het merendeel ontving alleen hulp van het Loket (ruim 1 procent van alle personen die dit life-event meemaakten). De grootste groep van alle personen die dit life-event meemaakten bestaat uit personen van 60 jaar en ouder (87 procent). De gemiddelde leeftijd binnen deze groep is 73 jaar. Het gebruik van gesubsidieerde rechtshulp is relatief hoger onder jongere personen die dit life-event meemaakten dan onder oudere personen: bijna 27 procent onder personen van 17-29 en slechts ruim 1 procent onder personen van 60 jaar en ouder.
4.2 Beperkingen van dit onderzoek
Uitgangspunt: meemaken life-event leidt tot behoefte aan rechtshulp
Met dit onderzoek is het rechtshulpgebruik binnen het stelsel onderzocht van een aantal specifieke doelgroepen, namelijk van personen die een specifiek life-event hebben meegemaakt in een bepaalde periode. Het uitgangspunt hierbij is dat personen rondom het meemaken van een life-event een verhoogde kans hebben op behoefte aan rechtshulp. In hoeverre die verhoogde kans op behoefte aan rechtshulp voor deze doelgroepen ook daadwerkelijk bestaat is niet onderzocht, noch is onderzocht of zij daadwerkelijk meer gebruik maakten van rechtshulp.
Samenhang tussen life-event en rechtshulpvraag
Van de mensen die rondom het meemaken van een life-event rechtshulp hebben gezocht, is niet bekend in hoeverre het juridisch probleem waarbij men hulp zocht het gevolg was van het life-event. Het is mogelijk dat beide zaken slechts indirect met elkaar te maken hebben of helemaal los van elkaar staan. Een voorbeeld van een situatie waarin life-event en verkregen rechtshulp slechts indirect met elkaar te maken hebben, is wanneer iemand vervolgd wordt voor het plegen van een misdrijf (en daarvoor een toevoeging krijgt) en die persoon als gevolg van deze strafrechtelijke vervolging ook zijn of haar partner verliest door een scheiding of zijn of haar baan kwijtraakt door ontslag. In een dergelijk geval is de gebeurtenis waarvoor iemand rechtshulp ontvangt (mede) de oorzaak van het gemeten life-event.
Het meten van life-events
Voor het afbakenen van de groepen personen die één of meer van de life-events hebben meegemaakt in 2018 moesten keuzes worden gemaakt. Sommige keuzes zijn gemaakt op basis van veronderstellingen over welk element van een life-event hetgeen is dat de meeste impact heeft op het leven van de betrokkene. Zo is het life-event scheiding kortweg geoperationaliseerd als een beëindiging van het samenleven en niet als de juridische ontbinding van het huwelijk of geregistreerd partnerschap, omdat dat laatste vaak pas later in het proces plaatsvindt, als alle keuzes al zijn gemaakt en afspraken zijn vastgelegd, terwijl de psychologische impact van het life-event en ook de mogelijke behoefte aan rechtshulp veelal al eerder in het proces ontstaan. En er is het life-event ziekte en/of arbeidsongeschiktheid, waarbij is gekeken of personen in 2018 een uitkering in het kader van de Ziektewet en/of een uitkering in het kader van een arbeidsongeschiktheidswet hebben gekregen. Alleen personen die nieuw waren in deze uitkering zijn hierbij meegenomen, dus die in de 12 maanden voorafgaand aan de eerste maand van de uitkering geen dergelijke uitkering ontvingen. Het is echter goed mogelijk dat juist het moment van beëindigen van een dergelijke uitkering in de praktijk behoefte oplevert aan rechtshulp.
Andere keuzes zijn gemaakt op basis van beschikbare data. Zo omvat het life-event ‘in de WSNP belanden en/of wanbetaler in de zorg worden’, slechts een deel van de Nederlandse bevolking met serieuze schulden. Idealiter hadden we hier een bredere definitie van schuldenproblematiek gehanteerd waarin ook personen met andersoortige schuldproblemen meegenomen zouden worden. Onder meer vanwege de strenge voorwaarden waaraan men moet voldoen (Rijksoverheid, z.d.) en ook vanwege bestaande alternatieve (minnelijke) schuldhulptrajecten, belandt namelijk slechts een deel van de Nederlandse bevolking met serieuze schulden in de WSNP. Hiernaast heeft de bij het CBS beschikbare registratie van wanbetalers in de zorg als beperking dat alleen die personen in beeld zijn die op 31 december 2018 als wanbetaler stonden geregistreerd. Dit zijn personen die op die datum minimaal 6 aaneengesloten maanden hun premie niet hebben betaald. Personen die begin 2018 stond geregistreerd, maar die in de loop van dat jaar de betalingen weer op de rails kregen of met wie in de loop van 2018 een betalingsregeling is getroffen, zijn dus niet beeld.
De selectie van specifieke life-events, evenals de wijze waarop de geselecteerde life-events zijn geoperationaliseerd, brengen met zich mee dat (lang) niet iedereen die in 2018 een (ingrijpende) gebeurtenis heeft meegemaakt welke mogelijk tot behoefte aan rechtshulp heeft geleid in dit onderzoek is betrokken. Het feit dat de in dit onderzoek betrokken doelgroepen maar een relatief klein aandeel vormen van het totaal aantal unieke personen dat in 2018-2019 rechtshulp afnam12) ondersteunt dit. Dit hoeft niks af te doen aan de waarde van dit onderzoek, maar is wel een belangrijk gegeven. De bevindingen in dit onderzoek vertellen ons dus iets over het rechtshulpgebruik van deze specifieke doelgroepen en zijn niet zonder meer te generaliseren naar de totale Nederlandse populatie.
In beeld brengen doorstroom eerste- en tweedelijnshulp
Er is, zowel in het veld als bij beleidsmakers, duidelijk behoefte aan het vergroten van zicht op de stromingen van rechtshulpzoekenden in de eerste en tweede lijn. In hoeverre kloppen hulpzoekenden eerst aan bij het Juridisch Loket en in hoeverre zijn zij hiermee voldoende geholpen? Wie ontvangen er van het Loket vervolgens een verwijzing naar advocaat of mediator in de tweede lijn en in hoeverre wordt voor deze mensen op een later moment – voor dezelfde hulpvraag – daadwerkelijk een toevoeging afgegeven? Welk deel van de hulpzoekenden had als eerste juist contact met de tweedelijnszorg en werd door advocaat of mediator terugverwezen naar het Loket om op die manier een korting op de eigen bijdrage voor een alsnog noodzakelijk gebleken toevoeging te kunnen krijgen (de zogenaamde diagnose-triage-route)? En welk deel van de personen die gesubsidieerde rechtsbijstand ontvangen heeft helemaal geen contact gehad met het Juridisch Loket – buiten de ambtshalve afgeven toevoegingen?
Aan het CBS is bij de start van onderhavig onderzoek gevraagd deze stromen voor zover mogelijk in beeld te brengen. Helaas bleek dit in het geheel niet mogelijk met de op dit moment bij het CBS beschikbare data. De gegevens die het CBS van het Juridisch Loket en van de Raad voor Rechtsbijstand ontvangt over de gebruikers van rechtshulp, bevatten enkel informatie over het jaar waarin men contact(en) had met het Loket en het jaar waarin een of meer toevoegingen zijn afgegeven door de Raad. De exacte datum waarop contact is geweest of waarop toevoegingen zijn afgegeven, evenals informatie over de onderliggende juridische problemen waar de hulpzoekenden mee aanklopten, ontbreekt. Laat staan dat er een uniek zaaknummer bestaat dat zowel door het Loket als door de Raad wordt geregistreerd.
Voor dit onderzoek was het dus enkel mogelijk om tellingen te maken van personen (binnen de onderzochte groep van mensen met een life-event) die in 2018 en/of 2019 contact hebben gehad met het Juridisch Loket zonder ook een toevoeging te hebben gekregen, die een toevoeging hebben gekregen zonder contact met het Juridisch Loket, en die zowel contact hadden met het Juridisch Loket als aan wie een toevoeging is afgegeven in deze periode. In hoeverre die laatste groep als eerste stap bij de eerstelijn aanklopt, danwel vanuit de tweedelijn is terugverwezen, is met de voor het huidige onderzoek beschikbare data niet te meten en ook niet in hoeverre het hierbij überhaupt om hetzelfde onderliggende juridische probleem ging. Bovendien zijn in dit onderzoek alleen gegevens over rechtsbijstand betrokken in de periode 2018-2019. Een deel van de mensen die in deze periode alleen in het bestand met afgegeven toevoegingen voorkomen, zou in 2017 (of 2019) wel degelijk ook met dezelfde hulpvraag contact kunnen hebben gehad met het Juridisch Loket. Hetzelfde geldt omgekeerd, voor de mensen die in de deze periode juist alleen voorkwamen in de gegevens van het Juridisch Loket.
Bereikbaarheid Juridisch Loket
Het CBS is gevraagd om ook de afstand over de weg van de woning naar de dichtstbijzijnde vestiging van een Juridisch Loket op te nemen in dit onderzoek. Hiertoe heeft het CBS, op basis van het wegennetwerk op peildatum 1 januari 2019 én de adressen van alle op die datum operationeel zijnde loketten (zowel in- als exclusief de servicepunten), voor elk woonadres in Nederland de afstand tot het dichtstbijzijnde loket berekend.
Tijdens de uitvoer van het onderzoek, in een gesprek met de Raad, leerden de onderzoekers echter dat veel contacten van burgers met het Juridisch Loket niet plaatsvinden in een fysiek kantoor van een loket. Het grootste deel van de contacten vindt namelijk telefonisch plaats, via een landelijk 0900-nummer. Of hulpzoekenden dan verbonden worden met een medewerker in Amsterdam, Assen of Roermond hangt samen met de beschikbaarheid van medewerkers en niet met hun locatie en bovendien is die locatie dan ook irrelevant. In de afgelopen jaren, nog voor de coronapandemie, waren steeds meer Loketten nog voornamelijk op afspraak te bezoeken. De laagdrempelige fysieke bereikbaarheid van het Juridisch Loket waarbij men zonder afspraak binnen kon lopen, is dus al voor de onderzochte periode verkleind. Hiermee hoopte men onder meer de wachtrijen aan de telefoon te verkorten.
Figuur 4.2.1, waarin naast de cijfers over 2018 en 2019 ook die over 2012 zichtbaar zijn, laat duidelijk zien dat het aantal klantcontacten aan de balie en op het spreekuur maar een klein aandeel uitmaken van het totaal, en dat dit aandeel sinds 2012 flink is afgenomen. Rond de 55 procent van alle klantactiviteiten vond in 2018 en 2019 plaats via het landelijke 0900-nummer, nog eens bijna 10 procent vond plaats via email. Het aandeel klantcontacten aan de balie of op het spreekuur was bijna 20 procent.
2012 (aantal klantactiviteiten) | 2018 (aantal klantactiviteiten) | 2019 (aantal klantactiviteiten) | |
---|---|---|---|
Telefoon 0900 | 379152 | 408791 | 387925 |
Telefoon overig | 25100 | 13824 | 11931 |
Balie | 270568 | 92271 | 107286 |
Spreekuur | 63622 | 41717 | 37192 |
26477 | 62652 | 68176 | |
Chat | 10218 | ||
Overleg wederpartij | 4318 | ||
Uitzoekwerk | 79459 | 120587 | 111196 |
Bron: Raad voor Rechtsbijstand, cijfers en trends, gebruik en gebruikers eerstelijnshulp |
De meerwaarde van het opnemen van de berekende afstandsvariabele in dit rapport is derhalve beperkt. Want als de overgrote meerderheid van de burgers die contact zoekt met het Juridisch Loket dit doet via de telefoon of mail, wat doet het er voor die mensen dan toe waar de loketten zijn? Tegelijk zou er (zeker sinds het uitbreken van de coronapandemie) wel degelijk een belemmering kunnen zijn voor een deel van de burgers met een juridisch probleem, doordat er geen Loket nabij is, of (in tijden van corona en lock-downs) doordat het fysieke Loket is gesloten.
Effecten Corona op gebruik rechtshulp
Dit onderzoek is uitgevoerd op gegevens van vóór de coronapandemie en laat dus geen effecten hiervan zien op het rechtshulpgebruik van mensen met een life-event. Wel weten we dat dit zeker op het aantal personen dat contact heeft gehad met het Juridisch Loket flinke dempende invloed heeft gehad (Rijksoverheid, z.d.). Over de gehele linie was in 2020 ook het aantal verwijzingen naar de tweede lijn een stuk lager. Dit is het gevolg van het feit dat de diagnose- en triagekorting, waarbij mensen eerst naar het Loket moeten om aanspraak te kunnen maken op de korting op te eigen bijdrage in de tweede lijn, (tijdelijk) is vervallen.
4.3 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek
De in de voorgaande paragraaf beschreven beperkingen van dit onderzoek leveren een aantal aanbevelingen op voor vervolgonderzoek. Deze worden hieronder toegelicht.
Uitgangspunt: meemaken life-event leidt tot behoefte aan rechtshulp
Het uitgangspunt in dit onderzoek is dat personen rondom het meemaken van een life-event een verhoogde kans hebben op behoefte aan rechtshulp. In hoeverre die verhoogde kans op behoefte aan rechtshulp voor deze doelgroepen ook daadwerkelijk bestaat is echter niet onderzocht, noch is onderzocht of zij daadwerkelijk meer gebruik maakten van rechtshulp. Omdat dit wel een generiek uitgangspunt is in het doelgroepenbeleid, verdient het aanbeveling deze assumptie alsnog te toetsen.
Het laatste, dus in hoeverre personen in de onderzoekspopulatie daadwerkelijk meer gebruik maakten van rechtshulp dan de algemene Nederlandse populatie zou, voor zover het gaat om rechtshulp door het Loket en/of middels een toevoeging, met beschikbare data uit registraties in een vervolgonderzoek vrij gemakkelijk te onderzoeken zijn door het in dit onderzoek gemeten gebruik te vergelijken met het rechtshulpgebruik van de algehele Nederlandse populatie. Om zicht te krijgen op het gebruik van andere vormen van rechtshulp, bijvoorbeeld via een rechtsbijstandsverzekering of andersoortige rechtshulp buiten het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand, zou het nodig zijn aanvullende bronnen te verzamelen, bijvoorbeeld bij verzekeraars, vakbonden en/of de advocatuur. Een andere, vermoedelijk eenvoudigere oplossing, zou kunnen zijn dit te onderzoeken middels een surveyonderzoek onder een steekproef van personen mét en zonder een life-event. Voor het meten van de behoefte aan rechtshulp is sowieso andersoortig onderzoek nodig, bijvoorbeeld surveyonderzoek.
Samenhang tussen life-event en rechtshulpvraag
Van de mensen die rondom het meemaken van een life-event rechtshulp hebben gezocht, is niet bekend in hoeverre het juridisch probleem waarbij men hulp zocht het gevolg was van het life-event. Het is mogelijk dat beide zaken slechts indirect met elkaar te maken hebben of helemaal los van elkaar staan. Deze beperking zou in een vervolgonderzoek tenminste enigszins kunnen worden ondervangen wanneer de onderzoekers ook de beschikking zouden hebben over het moment waarop het life-event plaatsvond en het moment waarop voor het eerst rechtshulp werd gevraagd; zeker wanneer hierbij ook het specifieke rechtsgebied in ogenschouw zou worden genomen.
In beeld brengen doorstroom eerste- en tweedelijnshulp
Aan het CBS is bij de start van onderhavig onderzoek gevraagd de stromen van rechtshulpzoekenden in de eerstelijnshulp door het Juridisch Loket en rechtsbijstand in de tweede lijn middels afgegeven toevoegingen voor zover mogelijk in beeld te brengen. Helaas bleek dit in het geheel niet mogelijk met de op dit moment bij het CBS beschikbare data. De gegevens die het CBS van het Loket en van de Raad ontvangt over de gebruikers van rechtshulp, bevatten enkel informatie over het jaar waarin (en niet over de exacte datum waarop) men contact(en) had met het Loket en het jaar waarin een of meer toevoegingen zijn afgegeven door de Raad.
Wel is in gesprekken met medewerkers van het Juridisch Loket en van de Raad voor Rechtsbijstand13) verkend op welke wijze deze stromen in een vervolgonderzoek wel in beeld gebracht zouden kunnen worden. Naast dat beide organisaties (logischerwijs) wel degelijk de datums registreren waarop contact was met het Juridisch Loket en/of waarop een toevoeging werd afgegeven, waarmee het probleem van die volgtijdelijkheid zou kunnen worden ondervangen, leverde dit nuttige inzichten op.
Zo blijken de medewerkers van het Juridisch Loket te registreren voor welke hulpvragen zij hun klanten verwijzen naar een advocaat, danwel een mediator. Deze informatie wordt opgenomen in het klantregistratiesysteem (de WebTop) waaruit ook het CBS een deelverzameling aan informatie ontvangt en het maakt onderdeel uit van het diagnosedocument dat de medewerker bij verwijzing naar de tweedelijn opstelt en dat ook (in een unieke pdf) rechtstreeks met de Raad voor Rechtsbijstand wordt gedeeld én (indien van toepassing) met de specifieke hulpverleners in de tweedelijn waarnaar wordt verwezen. Omdat de informatie over verwijzingen naar de tweedelijn in al die pdf’s niet eenvoudig toegankelijk is, ligt het voor de hand hiervoor het klantregistratiesysteem van het Juridisch loket te bevragen. Middels een snelle bevraging van dit systeem kon onze gesprekspartner bij het Loket ons direct informeren over het totaal aantal verwijzingen vanuit het Loket naar de tweedelijn in 2018 en 2019 (beide jaren waren dit er tussen de 120 duizend en 130 duizend)14) en ook in hoeverre dit reguliere verwijzingen naar een advocaat betroffen, in hoeverre terug-verwijzingen naar een advocaat betroffen van mensen die daarvoor reeds in contact waren met een advocaat maar die voor het verkrijgen van een korting op de eigen bijdrage alsnog in contact waren gebracht met het Loket, in hoeverre het verwijzingen betroffen middels een blanco diagnosedocument (ofwel: verwijzingen op verzoek van rechtzoekenden, waar de medewerker van het Loket niet achter staat omdat er bijvoorbeeld geen heil wordt gezien voor de cliënt in een juridisch traject) en in hoeverre het verwijzingen betroffen naar een mediator. Deze verwijsinformatie is per hulpvraag van elke rechtzoekende beschikbaar in het klantregistratiesysteem van het Loket en zou bovendien indien gewenst door het CBS verrijkt kunnen worden met diverse achtergrondkenmerken van deze personen. Omdat een verwijzing door het Loket niet per definitie hoeft te resulteren in een afgegeven toevoeging (de rechtzoekende kan bijvoorbeeld alsnog afzien van het laten aanvragen van een toevoeging, of een toevoeging kan zijn aangevraagd, maar vanwege het niet voldoen aan de geldende inkomens- en vermogensgrenzen door de Raad worden afgewezen), kan met deze informatie van het Loket nog niet het hele plaatje in beeld worden gebracht. Bovendien ontbreken in de gegevens van het Loket natuurlijk de personen met toevoegingen die helemaal niet bij de eerste lijn hebben aangeklopt – bijvoorbeeld omdat zij een ambtshalve toevoeging kregen, zoals het geval is bij verdachten in een strafproces die in voorlopige hechtenis zijn genomen, of omdat zij niet de moeite hebben genomen de korting op de eigen bijdrage te verkrijgen die de route via het Loket oplevert.
Deze aanvullende informatie die het Juridisch Loket beschikbaar heeft over verwijzingen zou, tezamen met de datums van die verwijzingen, kunnen worden toegevoegd aan de reeds beschikbare informatie over de onderwerpen (de rechtsgebieden) waarop de hulpvragen betrekking hebben en de (gepseudonimiseerde) informatie over de betrokken personen. Middels koppeling (door een hiertoe gemachtigde partij) van deze informatie aan gegevens van de Raad over verstrekte toevoegingen naar datum, rechtsgebied en betrokken persoon, zou naar verwachting met een hoge mate van betrouwbaarheid de verschillende stromen over de tijd in kaart kunnen worden gebracht. Mocht uit nadere analyse blijken dat die koppeling aan betrouwbaarheid wint wanneer eveneens de in beide systemen beschikbare (gepseudonimiseerde of geanonimiseerde) informatie wordt gebruikt over de betrokken advocaten en mediators, dan kan worden overwogen ook deze informatie te gebruiken bij de koppeling op het niveau van de unieke rechtshulpvraag.
Overigens zou het voor onderzoeksdoeleinden een stuk eenvoudiger zijn als zowel het Loket als de Raad een uniek zaaknummer zouden kunnen registreren per rechtzoekende en juridisch probleem en men dit zaaknummer ook met elkaar zouden kunnen delen. Dan zou bovengenoemde werkwijze niet nodig zijn en zou de doorstroom zonder moeite in beeld gebracht kunnen worden.
Bereikbaarheid Juridisch Loket
Omdat veel contacten van burgers met het Juridisch Loket plaatsvinden via het landelijke 0900-nummer en dus niet in een fysiek kantoor van een loket, is de meerwaarde van het opnemen van de berekende afstandsvariabele in dit rapport beperkt gebleken.
Om te onderzoeken of er voor (een deel van de) burgers met een juridisch probleem sprake is van een belemmering bij het vragen om hulp doordat er geen fysiek Loket nabij is, zou onderzoek gedaan kunnen worden naar motieven van personen met een juridische vraag om géén hulp te vragen aan het Loket. Een medewerker van de Raad gaf aan dat er een onderzoek loopt naar afstand en gebruik van gesubsidieerde rechtsbijstand in de tweedelijn15). Het lijkt de moeite waard te verkennen of dit onderzoek kan worden uitgebreid naar rechtshulpgebruik in de eerstelijn.
Voor onderhavig onderzoek is de vraag: wat betekent het gevonden verschil in de gemiddelde afstand tot het Loket tussen gebruikers en niet gebruikers van eerstelijnshulp? Een aanvullende analyse binnen de groep personen die contact hebben gehad met het Loket, waarin onderscheid wordt gemaakt naar het contactkanaal en de eventuele samenhang daarvan met de reisafstand, zou nuttige informatie kunnen opleveren over een mogelijk effect van de reisafstand op de kans dat men naar een fysiek Loket reist. Het CBS beschikt over deze informatie van het Loket, maar deze gegevens zijn niet beschikbaar in de voor dit onderzoek gebruikte bronnen. Het alsnog aankoppelen en analyseren van deze data kan desgewenst in een vervolgonderzoek worden uitgevoerd. Wel moet opgemerkt worden dat ook dan onduidelijk blijft of de reisafstand voor mensen die géén contact hebben gehad met het Juridisch Loket een belemmering heeft gevormd.
4.4 Tot slot
Nog niet eerder zijn tegelijkertijd zoveel verschillende doelgroepen in kaart gebracht waarvan vervolgens het rechtshulpgebruik binnen het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand in een bepaalde periode is onderzocht, rekening houdend met diverse achtergrondkenmerken van personen en huishoudens. De bevindingen in dit onderzoek tonen verschillen in het rechtshulpgebruik van verschillende doelgroepen en laten zien dat het gebruik binnen die groepen samenhangt met diverse achtergrondkenmerken. Daarmee biedt dit onderzoek verschillende aanknopingspunten om tegemoet te kunnen komen aan het uiteindelijke doel - de toegang tot het recht aan de voorkant beter vorm te geven.
12) Het totaal aantal unieke personen dat minimaal één keer contact had met het Juridisch Loket was in 2018 ruim 270 duizend en in 2019 bijna 248 duizend. Het totaal aantal unieke personen dat een toevoeging kreeg was in 2018 ruim 218 duizend en in 2019 bijna 207 duizend. In hoeverre dit in beide jaren en in de eerste en tweede lijn om dezelfde personen gaat is op dit moment niet bekend, maar de aantallen liggen hoe dan ook een stuk hoger dan de in totaal minder dan 108 duizend van de in dit onderzoek meegenomen personen die ergens in 2018 en/of 2019 contact hebben gehad met het Juridisch Loket en de ruim 92 duizend van deze personen aan wie één of meer toevoegingen werden afgegeven.
13) Overleggen met medewerkers van de Raad voor Rechtsbijstand op 25 mei 2021 en met medewerker van het Juridisch Loket op 21 juni 2021.
14) Tot en met 2019 registreerde men ook verwijzingen naar ketenpartners, zoals naar het UWV, de Nationale Ombudsman, Vluchtelingenwerk, het CBR of de Consumentenbond, maar dit wordt nu niet meer gedaan. Deze verwijzingen zijn niet meegeteld in de hier genoemde aantallen.
15) Overleg met onder meer medewerkers van de Raad voor Rechtsbijstand op 29 juni 2021.
Literatuur
CBS StatLine (2020). Tabel toevoegingen gesubsidieerde rechtsbijstand, geraadpleegd op 25 juni 2021.
CBS StatLine (2020). Tabel Juridisch Loket, geraadpleegd op 25 juni 2021.
Ebenau, E., Hitzert, F., Doove, S. en Verschuren, L. (2020). Doelgroepen rechtsbijstand. Een verkenning naar potentiële doelgroepen aan de hand van life-events, 2017. Den Haag: CBS.
Panteia/Pro Facto (2019). Doelgroepenanalyse en customer journeys in de rechtsbijstand. Zoetermeer: Panteia.
Rijksoverheid (z.d.). Rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2021/05/11/antwoorden-kamervragen-over-een-daling-van-het-aantal-sociaal-advocaten-en-de-kerncijfers-2020, geraadpleegd op 26 juli 2021.
Rijksoverheid (z.d.). Rijksoverheid.nl/onderwerpen/verpleeghuizen-en-zorginstelingen/wet-langdurige-zorg-wlz, geraadpleegd op 25 juni 2021.
Rijksoverheid (z.d.). Rijksoverheid.nl/onderwerpen/zorg-en-ondersteuning-thuis/wmo-2015, geraadpleegd op 25 juni 2021.
Rijksoverheid (z.d.). Rijksoverheid.nl/wetten-en-regelingen/productbeschrijvingen/wettelijke-schuldsanering-wsnp, geraadpleegd op 26 juli 2021.
Ter Voert, M.J. en Hoekstra, M.S. (2020). Geschilbeslechtingsdelta 2019. Over verloop en afloop van (potentieel) juridische problemen van burgers. Cahier 2020-18. Den Haag: WODC.