4. Conclusie
Om meer inzicht te krijgen in de dalende vruchtbaarheid in Nederland sinds 2010 is in dit artikel gekeken hoe de vruchtbaarheid zich heeft ontwikkeld bij vrouwen van verschillende opleidingsniveaus in opeenvolgende cohorten. De analyse beperkte zich grotendeels tot in Nederland geboren vrouwen.
De belangrijkste conclusie is dat de daling van de vruchtbaarheid onder in Nederland geboren vrouwen het sterkst was bij jonge, laagopgeleide vrouwen (onderzoeksvraag 3). De vruchtbaarheid bij vrouwen met een opleiding op mbo-2/havo-/vwo-niveau of met een hbo-/universitaire opleiding daalde ook, maar minder sterk dan bij vrouwen zonder startkwalificatie. De daling kwam uitsluitend door toenemende kinderloosheid; het gemiddeld aantal kinderen per moeder nam niet af. Het gemiddeld aantal kinderen per vrouw wél, omdat er steeds minder moeders waren (onderzoeksvraag 2).
Dat de daling bij vrouwen zonder startkwalificatie het sterkst was, kwam waarschijnlijk deels doordat deze groep op jongere leeftijd kinderen krijgt, en de daling van de vruchtbaarheid relatief het sterkst was bij jongere vrouwen. Maar ook de zwakkere sociaaleconomische positie van vrouwen zonder startkwalificatie speelde mogelijk een rol. Bij vrouwen boven de 25 jaar daalde het vruchtbaarheidscijfer relatief sterker onder vrouwen zonder startkwalificatie dan bij vrouwen met een hoger opleidingsniveau.
In dit artikel staan in Nederland geboren vrouwen centraal. Wanneer naar de vruchtbaarheid van alle in Nederland woonachtige vrouwen zou worden gekeken, is het beeld wat anders. De afname van het geboortecijfer bij recente generaties is voor in Nederland geboren vrouwen iets kleiner dan voor alle vrouwen (onderzoeksvraag 1).
Het dalende vruchtbaarheidscijfer is niet uniek voor Nederland. De meeste Europese landen laten vergelijkbare ontwikkelingen zien (Finizio,2023). Onderzoekers in de Verenigde Staten (Kearney et al. 2022) en Zweden (Ohlsson-Wijk & Andersson 2022) vonden dat de daling van de vruchtbaarheid voor verschillende subgroepen binnen de bevolking optrad, en dat die sterker is bij jonge vrouwen. Dat spoort met de ontwikkeling in Nederland. In de VS trad de daling vooral op bij eerste geboorten en in Zweden was bij hogere rangnummers zelfs vrijwel geen afname, terwijl in Nederland de vruchtbaarheid voor eerste en latere kinderen ongeveer even sterk daalt. Voor Zweden werd de sterkste daling gevonden bij groepen met de zwakste positie op de arbeidsmarkt, wat consistent lijkt met het resultaat voor Nederland dat de daling het sterkst was onder vrouwen zonder startkwalificatie. In de Verenigde Staten (Kearney et al. 2022) daalde het vruchtbaarheidscijfer het sterkst in de groep met het laagste onderwijsniveau (‘no high school degree’) en het hoogste (‘college graduate’).
De vele onderzoeken in Nederland en daarbuiten naar dalende vruchtbaarheid hebben echter geen overkoepelende verklaring opgeleverd. Volgens Kearney et al. (2022) is dat ook niet verwonderlijk, omdat er tussen landen grote verschillen bestaan op sociaal, economisch en politiek terrein. De rol van economische factoren voor dalende vruchtbaarheid is in eerdere studies belicht. Daaruit blijkt dat economische ontwikkelingen ertoe doen, zij het op verschillende manieren voor verschillende groepen vrouwen. Een van de bevindingen was dat economische onzekerheid (flexcontracten) de vruchtbaarheid remt. Dat strookt met de bevinding in dit artikel dat de vruchtbaarheidsdaling sterker was bij vrouwen zonder startkwalificatie. Zij hebben het meest te maken met werkonderzekerheid (CBS, 2022). De dalende vruchtbaarheid in Nederland en de rest van Noordwest-Europa lijkt een samenspel te zijn van verschillende patronen en oorzaken, waarin opleidingsniveau een van de vele factoren is.