Definities

Wat is brede welvaart? Brede welvaart betreft de kwaliteit van leven hier en nu en de mate waarin deze ten koste gaat van de brede welvaart van latere generaties of van die van mensen elders in de wereld. Brede welvaart gaat dus over drie groepen mensen: de mensen die nu in Nederland wonen (‘hier en nu’), de volgende generaties – onze kinderen en kleinkinderen – (‘later’) en mensen in andere landen (‘elders’).

Brede welvaart ‘hier en nu’

Brede welvaart ‘hier en nu’ betreft de persoonlijke kenmerken van mensen en de kwaliteit van de omgeving waarin zij leven. Meer in het algemeen gaat het om hun materiële welvaart en welzijn, en hun beleving daarvan. Omdat welvaart een breed begrip is, benaderen we het via een aantal thema’s.

De acht hoofdthema’s met betrekking tot de brede welvaart ‘hier en nu’ zijn:

  1. Subjectief welzijn. In bespiegelingen over de brede welvaart staat welzijn centraal. Subjectief welzijn is hier gedefinieerd als de waardering voor het eigen leven. Om dit te meten kijken we hoe tevreden mensen zijn met hun leven en in welke mate zij regie ervaren over hun leven.
  2. Materiële welvaart. De materiële welvaart is het inkomen dat mensen te besteden hebben en de goederen en diensten die zij daarmee kunnen kopen en waarmee zij zelf invulling en kleur kunnen geven aan hun leven.
  3. Gezondheid. Gezondheid – zowel de daadwerkelijke als de ervaren gezondheid – is sterk bepalend voor de kwaliteit van leven. Een (chronische) ziekte beperkt onder meer iemands mogelijkheden om actief en volwaardig deel te nemen aan de samenleving. De levenskwaliteit wordt ook in belangrijke mate bepaald door (gezonde) voeding. Eén van de grootste problemen op dat vlak is momenteel bijvoorbeeld overgewicht.
  4. Arbeid en vrije tijd. Welvaart hangt voor veel mensen sterk af van het hebben van passend en betaald werk. Daar staat tegenover dat ook vrije tijd grote invloed heeft op de levenskwaliteit die mensen ervaren. Werk en vrije tijd moeten dan ook in balans zijn. Hiervoor zijn vele factoren van belang. Een goede opleiding is bijvoorbeeld belangrijk om een gunstige uitgangspositie op de arbeidsmarkt te hebben.
  5. Wonen. Een goed en betaalbaar dak boven het hoofd is één van de eerste levensbehoeften. Nederlanders geven een groot deel van hun inkomen uit aan hun huisvesting.
  6. Samenleving. Een samenleving waaraan iedereen kan deelnemen en waarin mensen kunnen vertrouwen op elkaar en op instituties als de overheid en het rechtssysteem vormt ook een onderdeel van brede welvaart. Andere belangrijke welvaartsaspecten zijn de omvang en kwaliteit van sociale contacten en daarmee hoeveel en hoe vaak mensen meedoen in het maatschappelijk leven.
  7. Veiligheid. Misdaad en ervaren (on)veiligheid grijpen direct in op de kwaliteit van leven. Zowel feitelijk risico op slachtofferschap als het gevoel van (on)veiligheid doen ertoe.
  8. Milieu. Schone lucht, schoon drink- en oppervlaktewater, schone grond en voldoende (gezonde) natuur en biodiversiteit zijn belangrijke algemene levensbehoeften. Hoge fijnstofconcentraties in de lucht kunnen tot ernstige gezondheidsklachten leiden, zoals astma en COPD. In een dichtbevolkt land als Nederland is het ook belangrijk dat bepaalde gebieden er primair zijn voor de natuur, zodat flora en fauna zich daar kunnen handhaven en zich goed kunnen ontwikkelen.

Brede welvaart ‘later’

Brede welvaart ‘later’ betreft de hulpbronnen die volgende generaties nodig hebben om een zelfde niveau van welvaart te kunnen bereiken als de huidige generatie. De keuzes die alle Nederlanders gezamenlijk ‘hier en nu’ maken, hebben consequenties voor de volgende generaties in Nederland. Om de kwaliteit van leven op peil te houden zijn allerlei hulpbronnen nodig. Deze worden hier aangeduid als ‘kapitaal’. Vier soorten kapitaal worden daarbij onderscheiden: economisch, natuurlijk, menselijk en sociaal. De hoeveelheid kapitaal per inwoner moet op zijn minst gelijk blijven, willen volgende generaties een zelfde niveau van welvaart kunnen bereiken.

De vier soorten kapitaal voor de brede welvaart ‘later’ zijn:

  1. Economisch kapitaal. Dit omvat de machines en werktuigen, de ICT, het kenniskapitaal en de infrastructuur die nodig zijn voor het opbouwen van materiële welvaart en het genereren van economische groei. Naast fysieke kapitaalgoederen, heeft de Nederlandse economie kenniskapitaal nodig om te functioneren, onder andere gevoed door investeringen in onderzoek en ontwikkeling.. Schuld wordt gezien als negatief economisch kapitaal.
  2. Natuurlijk kapitaal. Dit betreft niet alleen grondstoffenvoorraden (voor Nederland vooral fossiele energiedragers zoals aardolie en aardgas), maar ook de kwaliteit van natuur en milieu. Hieronder vallen biodiversiteit (gemeten aan de hand van fauna van het land en van zoetwater en moeras, maatstaven voor soortenrijkdom), de algemene kwaliteit van de atmosfeer (samenhangend met CO2-emissies) en de lokale kwaliteit van bodem, water en lucht. Ook de capaciteit aan hernieuwbare energie wordt gezien als natuurlijk kapitaal, omdat hiermee zowel de intering op fossiele energiebronnen als de uitstoot van broeikasgassen kan worden tegengegaan. Natuurlijk kapitaal vormt een eerste levensvoorwaarde.
  3. Menselijk kapitaal. Hierbij staat de factor arbeid centraal. Het omvat het aantal uren dat mensen werken en de kwaliteit van het arbeidspotentieel afgemeten aan gezondheid en opleidingsniveau. Dit zijn tevens aspecten die de productiviteit van arbeid mede bepalen.
  4. Sociaal kapitaal. Dit geeft de kwaliteit van sociale verbanden in de samenleving weer. Het wordt gemeten als de omvang van het vertrouwen dat burgers hebben in elkaar en in de belangrijkste instituties. Naast het vertrouwen van alle burgers kijken we ook naar het vertrouwen tussen verschillende groepen onderling, aan de hand van een indicator over discriminatiegevoelens. Deze beschrijft in hoeverre mensen vinden dat ze tot een groep behoren die ervaart dat het niet volledig aan het maatschappelijk proces kan deelnemen of in zijn hoedanigheid niet volledig wordt geaccepteerd.

Brede welvaart ‘elders’

Brede welvaart ‘elders’ betreft de effecten van de keuzes die Nederlanders maken op banen, inkomens, (niet-hernieuwbare) hulpbronnen en het milieu in andere landen. Veel afwegingen die Nederlanders maken, hebben consequenties voor mensen in andere landen. Goederen en diensten die in andere landen zijn geproduceerd en in Nederland ingevoerd, leveren weliswaar elders banen en inkomens op, maar ze leggen ook een druk op de (niet-hernieuwbare) hulpbronnen en het milieu in die landen. In navolging van het rapport van de Commissie Brundtland (WCED, 1987) besteedt de monitor bijzondere aandacht aan de armste landen in de wereld. Deze groep wordt hier vertegenwoordigd door de 46 armste landen volgens criteria van de VN, de ‘least developed countries’ (LDC’s).

De twee hoofdthema’s met betrekking tot de brede welvaart ‘elders’ zijn:

  1. Handel en hulp. De handel die Nederland met andere landen drijft, kan de welvaart in die landen vergroten. Bij de invoer worden de continenten van herkomst Europa, Amerika, Azië, Afrika en Oceanië apart onderscheiden. Ontwikkelingshulp die Nederland geeft aan ontwikkelingslanden kan de brede welvaart in die landen vergroten. Hetzelfde geldt voor geld dat migranten overmaken aan familieleden in hun land van herkomst. Overigens leiden deze overdrachten niet noodzakelijkerwijs tot een grotere welvaart: dit geld wordt besteed aan zaken die niet per definitie ten goede komen aan de welvaart van de hele samenleving.
  2. Milieu en grondstoffen. Niet-hernieuwbare hulpbronnen worden ingevoerd en gebruikt om goederen en diensten te produceren. Dit leidt tot uitputting van deze hulpbronnen in het buitenland, wat vooral een grote impact heeft op de (latere) welvaart in de armste landen. De productie van goederen en diensten die uit andere landen worden ingevoerd kan daar ter plaatse gepaard gaan met bijvoorbeeld CO2 emissies, die dan direct gerelateerd zijn aan de Nederlandse consumptie en dus mede bepalend zijn voor onze broeikasgasvoetafdruk.