Post-initieel onderwijs en leven lang leren

Wat behelst het onderzoek

Doel

De statistieken Post-initieel onderwijs en Leven lang leren geven informatie over de deelname van de Nederlandse bevolking aan opleidingen en cursussen. Het gaat hierbij om het onderwijs dat wordt gevolgd nadat de initiële opleiding, dat wil zeggen de oorspronkelijke onderwijsloopbaan, is afgerond dan wel het onderwijs gevolgd door 25-plussers.

Doelpopulatie

Personen in Nederland van 15 tot 65 jaar (post-initieel onderwijs), dan wel 25 tot 65 jaar (leven lang leren), met uitzondering van personen in inrichtingen, instellingen en tehuizen (institutionele bevolking).

Statistische eenheid

Personen.

Aanvang onderzoek

De statistiek wordt vanaf 1995 samengesteld.

Frequentie

De statistiek wordt jaarlijks gepubliceerd.

Publicatiestrategie

Zodra nieuwe cijfers beschikbaar zijn, worden deze toegevoegd aan de bestaande StatLine-tabellen.

Hoe wordt het uitgevoerd

Soort onderzoek

De statistieken Post-initieel onderwijs en Leven lang leren zijn gebaseerd op het steekproefonderzoek van de Enquête beroepsbevolking (EBB). In de statistiek Leven lang leren wordt in principe elke EBB-respondent van 25 tot 65 geteld die aangeeft onderwijs te volgen. De statistiek Post-initieel onderwijs telt alle deelnemers aan onderwijs van 15 tot 65 jaar voor zover zij geen initieel onderwijs meer volgen. Dat wil zeggen dat alle deeltijdopleidingen meetellen. De voltijdopleidingen tellen alleen mee als men voor aanvang van deze opleiding de onderwijsloopbaan voor minstens 5 jaar heeft onderbroken.

Waarnemingsmethode

De EBB is een zogenaamd roterend panelonderzoek. De respondenten worden één maal thuis bezocht door een interviewer van het CBS (Computer Assisted Personal Interviewing, CAPI). Dit interview duurt ongeveer een half uur per huishouden. Daarna worden ze nog viermaal telefonisch benaderd (Computer Assisted Telephone Interviewing, CATI). Deze vervolginterviews zijn binnen enkele minuten afgehandeld.

Berichtgevers

Per huishouden worden maximaal acht personen van 15 jaar en ouder geïnterviewd.

Steekproefomvang

In 2009 zijn ruim 64 duizend adressen uitgezet.

Controle- en correctiemethoden

De gegevens van een respondent worden gecontroleerd op interne consistentie. Door de wegingsmethode wordt gecorrigeerd voor onder- en oververtegenwoordiging van bepaalde groepen in de respons.

Weging

Het ophogen van de waarnemingen vindt in de EBB plaats in twee stappen. In de eerste stap worden aan de waarnemingen startgewichten toegekend. Deze startgewichten zijn zo berekend dat ze corrigeren voor ongelijke trekkingskansen die voortkomen uit de gehanteerde steekproeftrekking. In de tweede stap worden definitieve ophoogfactoren bepaald. Met deze stap wordt de vertekening ten gevolge van non-respons gereduceerd. Hierbij wordt gebruik gemaakt van gegevens over geslacht, leeftijd, herkomstgroepering, woongemeente en enkele andere regionale indelingen. Daarnaast wordt uit registers gebruik gemaakt van gegevens over bijvoorbeeld herkomstgroepering. Ook wordt er gebruik gemaakt van het roterend paneldesign en worden alle peilingen samen in één stap opgehoogd (voor de statistiek Post-initieel onderwijs en Leven lang leren vanaf 2003). Een gedetailleerde beschrijving van weging, steekproefopzet en veldwerk van de EBB is te vinden in de uitgebreide methodebeschrijving EBB.

Wat is de kwaliteit van de uitkomsten

Nauwkeurigheid

De uitkomsten van de EBB hebben een onnauwkeurigheidsmarge. Omdat het steekproefdesign vrij complex is, is het schatten van de 95%-betrouwbaarheidsmarges niet eenvoudig. Een tabel met geschatte marges voor opgehoogde aantallen is opgenomen in de uitgebreide methodebeschrijving van de EBB.
Een zekere onnauwkeurigheid in de antwoorden wordt veroorzaakt doordat een deel van de EBB-respons bestaat uit proxy-interviews. Dat wil zeggen dat niet de persoon zelf, maar een andere persoon uit het huishouden de vragen beantwoordt. Bij korte opleidingen zal men bijvoorbeeld soms niet weten dat een huisgenoot zo’n opleiding volgt of wat voor opleiding dat is.
Vanwege de grote relatieve onnauwkeurigheid worden gegevens beneden een bepaalde celgrootte niet gepubliceerd. Deze aantallen zijn in de tabellen vervangen door een punt (.). De ondergrens voor een afzonderlijke cel is vastgesteld op 1 500 waarnemingen. Voor de jaarcijfers gebaseerd op de combinatie van CAPI- en CATI-waarneming is de ondergrens bij een verdeling vastgesteld op 15 duizend in de totaalkolom. Onderverdelingen van groepen van 15 duizend personen of meer worden dus voor alle onderliggende cellen gegeven ongeacht het aantal waarnemingen in de afzonderlijke cellen. Jaarcijfers die alleen gebaseerd zijn op de eerste (CAPI) waarneming hebben bij een verdeling een ondergrens van 30 duizend waarnemingen in de totaalkolom.

Volgtijdelijk vergelijkbaarheid

De meeste gegevens in de tabellen voor post-initieel onderwijs en leven lang leren zijn beschikbaar vanaf 1995. Een deel van de gegevens start in 2000. Dat zijn gegevens over de motivatie om de opleiding/cursus te volgen en of de persoon de opleiding/cursus geheel of gedeeltelijk zelf betaalt.
Per 1 april 2000 is de vraagstelling over actueel onderwijs in een aantal opzichten gewijzigd. Voor de korte opleidingen is niet alleen gevraagd naar de opleidingen die men op het moment van enquêteren volgt, maar ook of men in de vier weken daarvoor een opleiding heeft gevolgd. Dit is in overeenstemming met Europese afspraken hierover. De uitbreiding van de waarneming betekent dat over 2001 voor de 15- tot 65-jarigen 274 duizend deelnemers aan post-initieel onderwijs meer werden waargenomen. Voor de 25- tot 65-jarigen (levenslang leren) is de toename 251 duizend.
Per 1 april 2000 is ook gevraagd of het werk een onderdeel van de opleiding is. Dit kan een stage betreffen of een opleiding in het kader van het leerlingwezen. De deelnemers aan deze opleidingen zijn beschouwd als voltijdleerlingen (initieel onderwijs). De toepassing van deze regel heeft tot gevolg dat er minder lange opleidingen als post-initieel worden waargenomen. In 2001 zijn dit er voor 15- tot 65-jarigen 80 duizend minder (voornamelijk in de jongere leeftijdsgroepen). Voor 1 april 2000 werden deze deelnemers aan het leerlingwezen of stagiaires ten onrechte als post-initieel beschouwd.
Met ingang van 2002 is de opzet van de reeks post-initieel onderwijs enigszins gewijzigd. Allereerst is het post-initieel onderwijs anders gedefinieerd. Tot 2002 telden lange voltijdopleidingen niet mee. Vanaf 2002 tellen deze opleidingen wel mee als de deelnemer voorafgaand aan de opleiding vijf jaar of langer niet op school heeft gezeten. Daarnaast is er een indeling gemaakt naar regulier en niet-regulier onderwijs en is de grens tussen korte en lange opleidingen verschoven van 6 maanden naar 1 jaar.
Met ingang van 2003 zijn de uitkomsten niet enkel en alleen gebaseerd op de gegevens van het eerste interview van de EBB (het face-to-face interview, CAPI), maar is ook informatie uit de telefonische vervolgenquêtes (CATI) meegenomen. Daarnaast zijn respondenten als onderwijsvolgend geteld als zij in de zomermaanden antwoordden geen opleiding te volgen, maar na deze vakantieperiode wel een opleiding vervolgden of startten. Vanaf 2006 wordt hier in de EBB specifiek naar gevraagd. Voor de jaren 2003-2005 is voor deze actie gebruik gemaakt van de gegevens uit de eerstvolgende (telefonische) enquête bij de respondent.

Beschrijving kwaliteitsstrategie

Tijdens het interview worden de antwoorden in de computer ingevoerd. Daarbij kunnen inconsistente antwoorden direct worden gesignaleerd. Bij proxy-beantwoordingen wordt nagegaan of de persoon voldoende informatie heeft om de vragen te beantwoorden. Bij de analyse van het bestand voor de statistiek Post-initieel onderwijs en Levenslang leren wordt gebruik gemaakt van controle- en correctiemethoden.