Arbobegeleiding en re-integratie, Kinderopvang, Welzijnswerk en Medische laboratoria
Wat behelst het onderzoek
Doel
Het samenstellen van landelijke cijfers over de financiën, het personeel, de productie en de capaciteit van bedrijven binnen de gezondheids- en welzijnszorg. De bedrijven uit het onderzoek hebben hierbij als hoofdactiviteit: kinderopvang, peuterspeelzaalwerk, welzijnswerk voor ouderen, lokaal welzijnswerk, maatschappelijk werk, arbobegeleiding, re-integratie, medisch laboratorium, trombosedienst, bloedbank of overige instelling voor behandelingsondersteunend onderzoek.
Doelpopulatie
De doelpopulatie bestaat uit bedrijven met als hoofdactiviteit één van de volgende klassen van de Standaard BedrijfsIndeling (SBI) 2008 uit het Algemeen Bedrijfsregister (ABR) van het CBS:
- 86.92.2 Arbobegeleiding en re-integratie;
- 86.92.4 Medische laboratoria, trombosediensten en overig behandelingsondersteunend onderzoek;
- 88.10.2 Welzijnswerk voor ouderen*;
- 88.91 Kinderopvang**;
- 88.91.1 Kinderopvang**;
- 88.91.2 Peuterspeelzaalwerk**;
- 88.99.2 Maatschappelijk werk***;
- 88.99.3 Lokaal welzijnswerk***.
* Vanaf verslagjaar 2017 worden geen cijfers meer gepubliceerd over SBI 88.10.2.
** Vanaf verslagjaar 2018 zijn SBI 88.91.1 en 88.91.2 samengegaan tot één bedrijfsklasse op 4e digit: SBI 88.91 en worden kinderopvang en peuterspeelzaalwerk daardoor niet meer afzonderlijk beschreven vanaf 2018.
*** Vanaf verslagjaar 2019 worden SBI 88.99.2 en 88.99.3 niet meer apart gepubliceerd, maar als samentelling ‘maatschappelijk en lokaal welzijnswerk’.
Statistische eenheid
Bedrijven in de bovengenoemde SBI-klassen.
Aanvang onderzoek
2008 (2012 voor Maatschappelijk werk).
Frequentie
Jaarlijks.
Publicatiestrategie
Cijfers over het meest recente verslagjaar komen als voorlopige cijfers in de StatLinetabel. Tegelijkertijd met de publicatie van cijfers over een nieuw verslagjaar, worden de voorlopige cijfers over het voorgaande jaar vervangen door definitieve cijfers. Per SBI (zie doelpopulatie) worden één keer per jaar de cijfers geactualiseerd. Dit kan op verschillende momenten gebeuren, waardoor de tabellen op meerdere tijdstippen worden aangepast.
Hoe wordt het uitgevoerd
Soort onderzoek
CBS-enquêteonderzoek gebaseerd op een steekproef uit bedrijven in eerdergenoemde SBI-klassen met 1 tot 10 werkzame personen (al dan niet in loondienst). Bedrijven met 10 of meer werkzame personen worden allemaal opgenomen in het enquêteonderzoek. Bedrijven met 0 werkzame personen worden niet meegenomen in het onderzoek; zij krijgen geen enquête en vallen buiten de populatie.
Vanaf verslagjaar 2022 wordt het enquêteonderzoek bij bedrijven met 1 tot 10 werkzame personen alleen nog uitgevoerd binnen de SBI’s 88.91, 88.99.2 en 88.99.3, en daarbinnen alleen voor bedrijven met de rechtsvorm stichting/vereniging. Bij alle overige bedrijven met 1 tot 10 werkzame personen en ongeacht de SBI, vindt geen enquêteonderzoek meer plaats. Voor deze groep van bedrijven wordt gebruik gemaakt van aangiftes van de belastingdienst (inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting) en gegevens van de Polisadministratie (werknemersgegevens UWV). Door het gebruik van deze externe data zijn niet alle CBS-variabelen meer beschikbaar op enquête- en publicatieniveau. NB: de verwerking van bedrijven met 10 of meer werkzame personen en bedrijven met 0 werkzame personen is verder ongewijzigd gebleven.
Waarnemingsmethode
Bedrijven die met een CBS-aanschrijfbrief benaderd worden, dienen de vragenlijst elektronisch in te sturen. Van de belastingdienst en het UWV verkrijgt het CBS de externe data van bedrijven.
Berichtgevers
De berichtgevers bestaan uit de (aangeschreven) bedrijven in de betreffende bedrijfsklassen.
Steekproefomvang
De CBS-steekproefomvang varieert per bedrijfsklasse, de totale steekproefomvang bedraagt zo’n 2.000 bedrijven vanaf verslagjaar 2022 (daarvoor zo’n 4.000 bedrijven). De extern verkregen data (belastingdienst/UWV) betreft zo’n 12.000 bedrijven (tot verslagjaar 2022 werd er geen gebruik gemaakt van externe data).
Controle- en correctiemethoden
CBS-opgaven van bedrijven worden gecontroleerd op volledigheid, plausibiliteit en consistentie. Partiële non-respons (wanneer de enquête niet volledig is ingevuld) wordt ingeschat en foutieve respons (wanneer de enquête verkeerd is ingevuld) wordt gecorrigeerd. Bij grote bedrijven wordt hiervoor navraag gedaan bij de berichtgever zelf. Bij kleinere bedrijven wordt zowel gebruik gemaakt van data van dezelfde berichtgever uit eerdere verslagperiode, als van data van vergelijkbare berichtgevers uit de lopende verslagperiode.
Extern verkregen opgaven van bedrijven (belastingdienst/UWV) worden in de regel niet aangepast, uitzonderingen daargelaten. Deze opgaven worden zo goed mogelijk vertaald naar reguliere CBS-variabelen.
Weging
De volledige non-respons (wanneer de gehele opgave van een bedrijf ontbreekt) wordt in twee stappen ingevuld:
- de ontbrekende gegevens van grote bedrijven worden op het niveau van het individuele bedrijf ingeschat; hierbij wordt gebruik gemaakt van data van dezelfde berichtgever uit eerdere verslagperiode of van data van vergelijkbare berichtgevers uit de lopende verslagperiode;
- bij de kleine bedrijven worden de responstotalen opgehoogd naar populatietotalen per deelpopulatie, waarbij de deelpopulaties worden ingedeeld op basis van SBI-klasse en grootteklasse van het aantal werkzame personen.
Wat is de kwaliteit van de uitkomsten
Nauwkeurigheid
Omdat de gegevens deels gebaseerd zijn op CBS-steekproefonderzoek, moet met een onbetrouwbaarheidsmarge rekening worden gehouden. De onbetrouwbaarheidsmarges van de extern verkregen data (belastingdienst/UWV) zijn niet bekend. De absolute aantallen personeel, vrijwilligers en bedrijven naar activiteit in de tabel zijn daarom afgerond op tientallen. De productie- en capaciteitsaantallen zijn weergegeven in duizendtallen en de bedragen worden uitgedrukt in miljoenen euro’s. Het aandeel van de respons in de totale bedrijfsopbrengsten varieert per bedrijfsklasse en bedraagt gemiddeld zo’n 80 procent.
Volgtijdelijke vergelijkbaarheid
De statistiek begint vanaf het verslagjaar 2008 met een nieuwe reeks die gebaseerd is op de SBI 2008. Tot en met verslagjaar 2008 werd bij deze statistieken de SBI-indeling 1993 gehanteerd. De belangrijkste veranderingen in het kader van de overgang naar SBI 2008 bij de doelpopulatie van deze statistiek betreffen ten eerste de samenvoeging van sociaal-cultureel werk en brede welzijnsinstellingen tot lokaal welzijnswerk en ten tweede de splitsing van kinderopvang (inclusief peuterspeelzaalwerk) in kinderopvang en peuterspeelzaalwerk. Verder zijn sommige bedrijven anders getypeerd bij de SBI 2008 en vallen dan in een andere bedrijfsklasse. Vanwege een wetswijziging valt peuterspeelzaalwerk vanaf per 1 januari 2018 onder kinderopvang, waardoor de betreffende doelpopulaties vanaf die datum zijn samengevoegd. Zie voor meer details SBI 2008. Vanwege kwaliteitsredenen zijn de doelpopulaties maatschappelijk werk en lokaal welzijnswerk vanaf verslagjaar 2019 samengevoegd.
Tot 2010 werden alle bedrijven onder een ondernemingengroep apart naar type activiteit in de populaties van de betreffende statistieken opgenomen. Voor de kleine en middelgrote ondernemingengroepen is dit per 1-1-2010 veranderd. Het CBS rekent vanaf die datum alle “oude” bedrijven die tot één ondernemingengroep behoren samen tot één “nieuw” bedrijf. En wordt de ondernemingengroep vervolgens naar hoofdactiviteit in de betreffende bedrijfsklasse ingedeeld, inclusief nevenactiviteiten. Omdat deze methodewijziging alleen bij kleine en middelgrote ondernemingengroepen is doorgevoerd heeft deze wijziging voor grote ondernemingengroepen niet tot veranderingen geleid. Zie voor meer informatie overgang op ondernemingengroepen. Voor deze statistieken is ervoor gekozen om deze overgang ook al door te voeren bij de verslagjaren 2008 en 2009.
Om de trendbreuk inzichtelijk te maken is verslagjaar 2008 gepubliceerd voor zowel de nieuwe SBI-indeling 2008 (met de nieuwe afbakening van de bedrijven, in de huidige tabel) als voor de oude SBI indeling 1993 (met de oude afbakening, in de stopgezette tabel).
Met ingang van 1 januari 2019 is een nieuwe IASB (International Accounting Standards Board)-leasing richtlijn (IFRS16) van kracht geworden voor beursgenoteerde bedrijven. Dit heeft tot gevolg dat operationele leasekosten bij de gebruiker niet langer als verbruik in de verlies- en winstrekening mogen worden meegenomen. Het recht op gebruik van geleasede activa (ook vastgoed) moet voortaan op de balans gezet worden en de voormalige operationele leasekosten veranderen hierdoor in afschrijvingskosten en rente. Er zijn echter ook niet-beursgenoteerde bedrijven die deze regels voor hun boekhouding hanteren.
Als gevolg van de invoering van de IFRS16 (de nieuwe leasestandaard) is de afbakening van de uitgevraagde afschrijvingskosten op vaste activa, de overige bedrijfslasten en financieel resultaat bij sommige bedrijven voor verslagjaar 2019 verschoven. Voor deze verschuiving is door het CBS niet gecorrigeerd, waardoor de verdeling over de bijbehorende publicatieposten in de StatLinetabel enigszins verstoord wordt.
Met ingang van verslagjaar 2022 wordt deels gebruik gemaakt van extern verkregen data van bedrijven (belastingdienst/UWV) i.p.v. CBS-enquêteonderzoek. Door het gebruik van deze externe data zijn niet alle variabelen meer beschikbaar op enquête- en publicatieniveau.
Beschrijving kwaliteitsstrategie
Uitkomsten van statistisch onderzoek worden pas gepubliceerd nadat deze zijn beoordeeld op plausibiliteit. Om de plausibiliteit van de uitkomsten vast te stellen worden de volgende controles uitgevoerd:
- tijdreeksanalyse (consistentie in de tijd);
- kengetallenanalyse (verhoudingen tussen de variabelen);
- confrontatie met uitkomsten uit andere bronnen.