Uitgaven aan veiligheidszorg

De Veiligheidszorgrekeningen hebben tot doel een samenhangende, consistente en geïntegreerde statistische beschrijving te geven van de geldstromen in de veiligheidszorg op het terrein van sociale veiligheid.
In deze aanvullende onderzoeksbeschrijving willen we ingaan op een aantal aspecten die in de korte onderzoeksbeschrijving onvoldoende kunnen worden uitgewerkt. Als eerste willen we ingaan op de afbakening van het onderzoeksveld, en dan met name de invulling van het begrip sociale veiligheid. Daarbij lichten we niet alleen toe welke overwegingen tot deze afbakening hebben geleid, maar ook hoe deze in de praktijk worden toegepast.
Vervolgens gaan we in op wat het beste de witte vlekken in onze waarneming genoemd kunnen worden. Niet alle uitgaven op het terrein van veiligheidszorg kunnen door ons worden waargenomen, en het is belangrijk om aan te geven welke verschijnselen daardoor niet in onze statistieken zijn opgenomen. Een deel van deze witte vlekken hopen wij in de toekomst nog te kunnen opvullen.
Tot slot willen wij nog kort ingaan op de gevolgde methode, de gehanteerde bronnen en de wijze van kwaliteitsborging.

Afbakening

Veiligheidszorg betreft het aanbod en gebruik van goederen en diensten die enerzijds tot doel hebben criminaliteit, overlast en verloedering te voorkomen, te bestraffen of de schade ervan te beperken, en anderzijds om onveiligheidsgevoelens weg te nemen. Deze omschrijving sluit aan bij wat Vanderveen (2004) de controledimensie van veiligheid noemt. Daarbij gaat het om gedrag “dat in ruime zin tot doel heeft de veiligheid te bevorderen, te beschermen tegen gevaar of de ongewenste gevolgen te verminderen.”
Daarbij hanteren de Veiligheidszorgrekeningen de volgende definitie van sociale (on)veiligheid: “de aan- of afwezigheid van bedreigingen als gevolg van criminaliteit, overlast en verloedering tussen (groepen) burgers, bedrijven en/of de overheid.” Hieronder willen wij dieper ingaan op de afbakening van het begrip sociale veiligheid zoals in de Veiligheidszorgrekeningen gehanteerd.

Sociale en fysieke veiligheid

Veiligheid is een zodanig breed begrip dat verschillende auteurs het bestempelen als containerbegrip en daarmee als onbruikbaar voor onderzoek (Boutellier, 2005; Bruinsma & Bernasco, 2004; Pleysier, Vervaeke & Goethals, 2004; Vanderveen, 2004). De Veiligheidszorgrekeningen spitsen zich daarom toe op sociale veiligheid.
In de discussie over veiligheid maakt men onderscheid tussen “bedreiging van gezondheid en goederen door handelingen van derden (sociale onveiligheid)” en “bedreiging van gezondheid en goederen door allerhande ongevallen in de natuur of technologie (fysieke onveiligheid)” (Helsloot, 2004, p.345; Elffers & De Jong, 2004, p.225). Bruinsma & Bernasco definiëren sociale onveiligheid als “bedreiging van veiligheid die niet van buiten komt (vanuit andere landen, vanuit de natuur of vanuit de technologie) maar van binnen: misdrijven en overtredingen die tot conflicten leiden tussen (groepen) burgers onderling” (2004, p.1).
Sociale veiligheid betreft dus in de eerste plaats de relatie tussen burgers onderling. Bedreigingen vanuit de natuur of technologie vallen onder fysieke veiligheid, terwijl bedreiging vanuit het buitenland, zoals oorlog, ook buiten het begrip vallen. Een lastig punt betreft terrorisme. Terrorisme laat zich volgens Helsloot (2004, p.347) slecht plaatsen aan één van beide kanten van de scheidslijn tussen sociale en fysieke veiligheid. Bruinsma & Bernasco (2004, p.1) plaatsen het onder fysieke veiligheid, omdat het volgens hen een bedreiging ‘van buiten’ is. Gezien het feit dat de dreiging van terrorisme wel degelijk ook ‘van binnen’ komt en dat het hier gaat om handelingen door personen of groepen valt het voor de Veiligheidszorgrekeningen juist wel onder sociale veiligheid. Wel moet voor zover mogelijk een onderscheid worden gemaakt tussen terrorisme door in Nederland verblijvenden en bedreigingen ‘van buiten’.
Bij de nadruk op relaties tussen burgers onderling valt een kanttekening te maken. Ook niet-natuurlijke personen zijn namelijk betrokken bij veiligheid. De Onderzoekschool Maatschappelijke Veiligheid (OMV) wijst nadrukkelijk op de bescherming van burgers tegen inbreuken op hun rechten, fysieke integriteit en persoonlijke levenssfeer door de overheid (website OMV). Tegelijkertijd zijn de overheid, bedrijven en maatschappelijke organisaties ook slachtoffer van criminaliteit en overlast, bijvoorbeeld in de vorm van belastingontduiking, milieudelicten en vandalisme. In de Veiligheidszorgrekeningen worden dus ook bedreigingen van en door overheid, bedrijven en maatschappelijke organisaties meegenomen.

Objectieve en subjectieve veiligheid

Elffers & De Jong definiëren subjectieve veiligheid als een situatie waarin iemand zich “in zijn woon- en leefsituatie niet door misdrijven, overtredingen en ernstige overlast bedreigd voelt” (2004, p.225). Tegenover subjectieve veiligheid staat objectieve veiligheid, waarbij niet de beleving door de burger maar juist de feitelijke aan -of afwezigheid van bedreigingen centraal staat (Lünnemann, 2003, p.5; Bruinsma & Bernasco, 2004, p.1; Wittebrood & Van Beem, 2004, p.8).
Het verband tussen objectieve en subjectieve veiligheid is niet erg sterk. De beleving van veiligheid wordt door meer factoren beïnvloed dan alleen de werkelijke dreiging. Ook percepties van de eigen kwetsbaarheid, mediaconsumptie en psychische toestand spelen hierbij een rol. De angst voor slachtofferschap is bijvoorbeeld hoog onder ouderen en vrouwen, terwijl de objectieve kans op slachtofferschap het hoogst is voor jonge mannen (Elchardus & Smits, 2003; De Groof, 2006; Oppelaar & Wittebrood, 2006; Vanderveen, 2006).

Sociale veiligheid binnen de veiligheidszorg

Concrete invullingen van het begrip sociale veiligheid verschillen sterk in reikwijdte. Fijnaut & Zaat (2003), Lünneman (2003) en Vanderveen (2004) hanteren bijvoorbeeld een brede interpretatie die criminaliteit, overlast en onveiligheidsgevoelens omvat. Het ministerie van Binnenlandse Zaken noemt daarnaast ook verloedering als een van de elementen van sociale veiligheid (2002). Wittebrood en Van Beem (2004, p.278-279) concentreren zich daarentegen op onveiligheidsgevoelens en op veel voorkomende gewelds- en diefstaldelicten en vernielingen van publieke en private goederen in de publieke ruimte.
In het kader van de Veiligheidszorgrekeningen betreft sociale veiligheid criminaliteit en overlast. Onder criminaliteit vallen alle gedragingen die door de overheid strafbaar zijn gesteld. Dit is een breed geaccepteerde definitie (Van Dijk, Sagel-Grande & Torenvliet, 1998; Lissenberg, van Ruller & van Swaaningen, 2001) en ze sluit aan bij de behoeften van beleidsmakers. Onder criminaliteit vallen zowel misdrijven (waaronder terrorisme) als overtredingen. Volgens deze definitie horen ook de uitgaven aan vormen van bestraffing in het civiele en bestuursrecht in de Veiligheidszorgrekeningen.
Bij het gebruik van het begrip overlast spelen er twee problemen: allereerst de begrenzing van het begrip als geheel en ten tweede het onderscheid tussen criminaliteit en overlast. Problematisch aan overlast is dat het subjectief bepaald is. Het gaat niet om specifieke vormen van gedrag, maar om gedrag dat in een bepaalde context door anderen als hinderlijk of schadelijk wordt ervaren. Vanwege dit subjectieve karakter is er grote variatie in de concrete invulling en begrenzing van het begrip (vgl. Lünneman 2005, p.56; Bruinsma & Bernasco, 2004, p.1; ADT Europe, 2006).
Criminaliteit en overlast zijn geen elkaar uitsluitende begrippen; er is juist sprake van overlap (Pleysier & Declerck, 2006, p.8). Een deel van de gedragingen die als overlast worden ervaren valt onder het strafrecht. De vraag is dus niet of overlast in de definitie van sociale veiligheid thuis hoort, maar of de niet-strafbare vormen van overlast dat doen. Het belangrijkste argument om activiteiten gericht op het terugdringen van overlast en onveiligheidsgevoelens op te nemen in de veiligheidszorg is het verband tussen overlast, onveiligheidsgevoelens en beleid. Het overheidsbeleid richt zich steeds meer op de gevoelens van onveiligheid onder de burgers (ministerie van Justitie en ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2002; Bijleveld & van de Bunt, 2003). Deze gevoelens hangen weer sterk samen met de ervaren overlast en daarom verschuift het overheidsbeleid naar de bestrijding van overlast.
Veel burgers maken dus geen wezenlijk onderscheid tussen overlast en criminaliteit en ook de overheid betrekt de aanpak van overlast expliciet bij de veiligheidszorg. Onder andere in het jeugdpreventiebeleid en de aanpak van verslaafde veelplegers gaat men er vanuit dat overlast en criminaliteit in elkaars verlengde liggen.
Bij veiligheidszorg is het zeer lastig om te bepalen of maatregelen gericht zijn op het terugdringen van de subjectieve of objectieve sociale veiligheid en in veel gevallen dient een maatregel beide doelen. Bedrijven richten zich ook steeds meer op het bestrijden van gevoelens van onveiligheid. Bewaking in winkels, winkelcentra en uitgaansgebieden is niet alleen gericht op het voorkomen van criminele handelingen en overlast, maar ook op het geruststellen van klanten en passanten.
Een vergelijkbare kwestie speelt met betrekking tot verloedering. Verloedering heeft nauwelijks invloed op de objectieve veiligheid, maar blijkt wel van invloed op onveiligheidsgevoelens. Slechts een deel van de activiteiten die verloedering tegengaan worden uitgevoerd in het kader van veiligheidszorg. Het onderhoud van groenvoorzieningen en straatverlichting, vuilophaaldiensten en stratenvegen worden routinematig door gemeentelijke en particuliere diensten verricht. In sommige gevallen worden deze activiteiten expliciet als veiligheidszorg ingezet en in dat soort gevallen behoort het onder de Veiligheidszorgrekeningen.
Bij veiligheidszorg (binnen de context van sociale veiligheid) gaat het naast de bestrijding van criminaliteit en overlast ook om schadeloosstelling van slachtoffers, verzekeringen en rechtskundige dienstverlening. Zo maken verdachten gebruik van door de overheid toegevoegde advocaten en halen burgers via het burgerlijk recht verhaal voor schade. Ook uitgaven van burgers om zich te verzekeren tegen schade door criminaliteit en overlast behoren tot het terrein van de sociale veiligheid. Personen of instellingen sluiten rechtsbijstands-, brand- en diefstalverzekeringen weliswaar niet af ter voorkoming, maar wel ter beperking van schade. Zij zijn per saldo veiliger wanneer de schade van criminaliteit of overlast wordt beperkt.

Tussen veiligheidszorg en sociale veiligheid ligt een fundamenteel verschil. Veiligheid is een kwalitatieve waardering van een toestand, terwijl veiligheidszorg een geheel aan activiteiten is dat moet leiden tot meer veiligheid. Voor de begripsbepaling volgt nu een korte uitleg van het onderscheid tussen sociale en fysieke veiligheid en tussen subjectieve en objectieve veiligheid. Aan de hand daarvan kan het begrip sociale veiligheid vervolgens worden afgebakend.

Criteria voor het toewijzen van uitgaven aan sociale veiligheid en activiteiten

Bij het vaststellen van de aanbieders en activiteiten die worden opgenomen in de Veiligheidszorgrekeningen worden vijf criteria aangehouden, in hiërarchische volgorde. Dat wil zeggen dat de latere criteria alleen relevant zijn als de aanbieder of activiteit niet aan de eerdere voldoet. De eerste twee zijn van conceptuele aard, de laatste drie van praktische aard.
Als eerste criterium voor het opnemen van een aanbieder geldt dat (een deel van) de activiteiten van de aanbieder onder veiligheidszorg vallen zoals hierboven gedefinieerd.
Het tweede criterium betreft het expliciet onderscheiden van de activiteiten op het terrein van veiligheidszorg. Wanneer niet alle activiteiten van een aanbieder op het terrein van veiligheidszorg liggen, beperken de Veiligheidszorgrekeningen zich tot die activiteiten die zich expliciet richten op veiligheidszorg. Veel organisaties en personen, zoals scholen, badmeesters of passanten op straat, dragen bij aan de sociale veiligheid als onderdeel van hun dagelijkse bezigheden. Dit beschouwen we niet als veiligheidszorg, maar wel wanneer scholen of zwembaden geld uitgeven aan metaaldetectors of veiligheidsprojecten opzetten, of wanneer burgers deelnemen in buurtpreventie.
Als derde criterium geldt dat de uitgaven aan veiligheidszorg ook in de brondata uitgesplitst moeten kunnen worden van de totale uitgaven. Dit kan aan de hand van reële cijfers of door benaderingen op basis van werklast, formatie of het takenpakket van een aanbieder.
Het vierde criterium is de vereiste inzet voor het uitsplitsen. In sommige gevallen is het wel mogelijk om de uitgaven te splitsen zoals hierboven genoemd, maar is hiervoor zoveel capaciteit benodigd dat het buiten de praktische mogelijkheden valt of in geen verhouding staat tot het belang van de aanbieder in de totale uitgaven aan veiligheidszorg.
Het vijfde criterium wordt gehanteerd wanneer het niet mogelijkheid is om de uitgaven naar activiteit uit te splitsen. Als aangenomen kan worden dat de meerderheid van de kosten, werklast, formatie of taken op het terrein van veiligheidszorg ligt worden alle uitgaven van de aanbieder opgenomen. Anders wordt de aanbieder in zijn geheel weggelaten.

Wat er (nog) niet in de veiligheidszorgrekeningen zit

Nog niet alle activiteiten op het terrein van veiligheidszorg zijn op dit ogenblik opgenomen in de veiligheidszorgrekeningen, meestal vanwege problemen met de waarneming. In de komende jaren zal worden getracht deze gaten alsnog te vullen.
De belangrijkste aanbieder die nog ontbreekt zijn de verzekeraars. De premie-inkomsten en schade-uitkeringen van verzekeraars worden door het CBS verzameld. Om het aandeel sociale veiligheid te bepalen zijn aanvullende gegevens over het aandeel van criminaliteit en vandalisme in de totale schade nodig. Nog niet alle daarvoor benodigde data zijn echter beschikbaar. Daarom zijn nog geen bedragen voor de aanbieder schadeverzekeraars en de activiteit schadelloosstelling gepubliceerd.
Daarnaast zijn er uitgaven aan verschijnselen die de Veiligheidszorgrekeningen niet, of niet op een consistente manier kunnen waarnemen. Deze blijven dus grotendeels buiten beeld. Aanbieders vanuit de overheid, zoals de Arbeidsinspectie en de Sociale Verzekeringsbank verrichten activiteiten die bijdragen aan de sociale veiligheid, zoals de eerste vaststelling van fraude en andere vormen van criminaliteit. Dit is echter zo verweven met het dagelijkse proces dat het niet te onderscheiden valt van de werkzaamheden die geen betrekking hebben op sociale veiligheid. Hetzelfde geldt voor de zorg, het onderwijs, het openbaar vervoer en instellingen zoals het UWV, waar initiatieven worden ontplooid ter verhoging van de veiligheid van klanten en personeel. Bij een deel van de initiatieven in deze sectoren is wel enig inzicht in de uitgaven, maar vaak gaat het daarbij om kortlopende projecten. Zodra de maatregelen onderdeel worden van het gewone proces, of de maatschappelijke en politieke belangstelling verflauwt, verdwijnen ze uit beeld.
Een ander probleem speelt bij het aandeel van sociale veiligheid in de rechtskundige diensten en de rechtspraak. Gezien de uitbreiding van activiteiten op dit gebied naar de civiele en bestuursrechtspraak, zijn indelingen langs die grenzen niet meer reëel. Slachtoffers van criminaliteit kunnen bijvoorbeeld via een civiele procedure schadevergoeding eisen. Ook worden steeds meer sancties opgelegd via het bestuursrecht. De uitgaven daaraan in de rechtspraak en het verlenen van rechtskundige diensten komen daardoor bij die van het strafrecht.
Verder blijft een groot deel van de uitgaven aan het bestrijden van angstgevoelens en verloedering buiten beeld. Veel van de maatregelen in dit kader (naast de bestrijding van criminaliteit en overlast in het kader van het strafrechtelijke systeem) zijn gebaseerd op het opknappen, verlichten en schoonhouden van buurten. Deze uitgaven worden geboekt onder de reguliere budgetten voor renovatie, stadsreiniging, openbaar groen en straatonderhoud en –verlichting en zijn niet te onderscheiden van de andere uitgaven.
De problemen met waarneming zijn nog sterker in de particuliere sector, omdat daarover in minder detail statistiek wordt gepubliceerd. Zo zijn uitgaven aan interne beveiligings- en compliance-afdelingen van bedrijven ‘verstopt’ in de totale omzet. Om dezelfde reden is het lastig om consultancy op het terrein van veiligheid te filteren uit de totale uitgaven aan consultancy. Door de inzet van particuliere opsporingsbureaus bij criminaliteit in bedrijven stromen ook steeds minder interne fraudezaken in de reguliere strafrechtsketen. Daardoor heeft de werkgever de optie om zijn werknemer te straffen buiten de rechter om en daarmee onttrekt deze vorm van veiligheidszorg zich aan het oog van de statistiek.
De toenemende integratie van particuliere veiligheidszorg in het bredere facility management belemmert op vergelijkbare wijze het zicht op de beveiligingssector. Bij facility management worden verschillende zakelijke diensten, zoals schoonmaak, beveiliging en baliediensten, tegelijk als totaalpakket aan de klant aangeboden.
Daarnaast missen uitgaven aan Research & Development op het terrein van veiligheid, zoals bij TNO en CAP Gemini, en subsidiestromen van de overheid naar bedrijven voor beveiligingstechnologie. Ook internationale uitgaven aan veiligheidszorg in Nederland vallen buiten ons blikveld. Deze geldstroom neemt echter sterk in omvang toe. Technologiesubsidies vanuit de EU omvatten inmiddels vele tientallen miljoenen euro’s en multinationals richten hun R&D activiteiten steeds vaker op dit terrein.
Ten slotte is er sociale onveiligheid in de vorm van pesten, seksuele intimidatie en discriminatie op scholen, verenigingen en de werkplek. Die zijn vrijwel onzichtbaar in de politiegegevens, en ook de veiligheidszorg op dit terrein is nauwelijks in beeld.

Methode

De Veiligheidszorgrekeningen worden opgebouwd rondom drie centrale elementen: activiteiten, aanbieders en financieringsbronnen. De activiteiten die verricht worden op het terrein van sociale veiligheid zijn gegroepeerd. We onderscheiden de clusters preventie, opsporing, vervolging, berechting, tenuitvoerlegging, ondersteuning van verdachten en daders, ondersteuning van slachtoffers, schadeloosstelling en rechtskundige dienstverlening. Daarnaast is er een categorie voor overige activiteiten, die niet direct aan één van eerdergenoemde clusters kunnen worden toegewezen. Voor de definities en omschrijvingen van de activiteiten verwijzen wij naar bijlage 1.

Aanbieders, inclusief beleids-, beheers- en anderszins ondersteunende organisaties, leveren veiligheidszorg in de vorm van goederen of diensten. Voor de overzichtelijkheid zijn de aanbieders samengevoegd tot 14 clusters, zoals aangegeven in bijlage 2. In deze bijlage is ook per aanbieder aangegeven hoe de cijfers zijn samengesteld.
De financieringsbronnen zijn de rechtstreekse dan wel uiteindelijk betalende instanties. De veiligheidszorgrekeningen hebben de financieringsbronnen opgedeeld in zes groepen: het Ministerie van Justitie, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de overige ministeries, lokale overheden, bedrijven en huishoudens.

Bij het berekenen van uitgaven wordt onderscheid gemaakt tussen marktpartijen (bedrijven en instanties die voor meer dan de helft van de dekking van hun uitgaven afhankelijk zijn van inkomsten uit verkopen), niet-marktpartijen (instanties die voor meer dan de helft van de dekking van hun uitgaven afhankelijk zijn van overdrachten door de overheid) en ministeries.
Van de marktpartijen beschouwen we de omzet gelijk aan de uitgaven. Van de niet-marktpartijen beschouwen we alle lasten exclusief rentelasten gelijk aan de uitgaven. Ministeries vallen ook onder de niet-marktpartijen, maar worden apart behandeld wegens het hanteren van een kasstelsel. De uitgaven van een ministerie staan gelijk aan het kasbedrag van de uitgaven.
Uitgangspunt voor de totale uitgaven aan veiligheidszorg vormen de uitgaven van de aanbieders. De totale uitgaven door financieringsbronnen zijn hieraan gelijk gesteld, evenals het totale bedrag besteed aan de activiteiten.

De uitgaven aan veiligheidszorg worden gecorrigeerd voor inflatie door te delen door de ontwikkeling van prijzen en lonen. Daarvoor zijn eerst de uitgaven gesplitst naar personele en materiële uitgaven. Feitelijk omvatten de materiële uitgaven alle uitgaven behalve de personele uitgaven, zoals huur, transportmiddelen, onderzoeksapparatuur, experts, catering en uitkeringen aan slachtoffers van criminaliteit. Omdat deze groep zeer verschillende goederen en diensten omvat is besloten ze op te delen in vier categoriën: huisvesting, goederen, diensten en uitkeringen. De huisvestingskosten zijn de enige substantiële post in de materiële uitgaven. De vele andere, kleinere posten zijn geaggregeerd naar diensten of goederen zodat deze kunnen worden gerelateerd aan de algemene prijsontwikkeling.

De personele uitgaven worden gedeeld door de index van de contractuele loonkosten. De uitgaven aan huisvesting voor overheden worden gedeeld door de consumentenprijzen omdat de verhuurder (de Rijksgebouwendienst) de consumentenprijsindex hanteert bij het vaststellen van haar tarieven. Voor commerciële instellingen wordt een markthuur gebruikt. De diensten worden gedeeld door de dienstenprijsindex van het CBS.
Voor goederen is een speciale prijsindex samengesteld op basis van de belangrijkste goederengroepen die worden gebruikt bij het ministerie van Justitie. Aangenomen is dat deze mix van goederen in grote lijnen vergelijkbaar is met die van andere ambtelijke instellingen die zijn betrokken bij de veiligheidszorg. Bij uitkeringen gaat het om een geldbedrag aan slachtoffers van geweld of subsidies aan uitvoerende instanties. Deze uitgaven worden gecorrigeerd voor inflatie met de consumentenprijsindex.
Voor instanties waarvan het niet mogelijk was om de huisvesting, diensten en goederen te scheiden is op basis van de verhoudingen bij het Ministerie van Justitie een samengestelde index gehanteerd.

Bronnen

Data worden verkregen uit de rijksbegroting en -verantwoording, financiële registraties, onderzoeken door derden, jaarverslagen en uit directe levering door de betrokken instanties. Het CBS stelt daarnaast aan de hand van opgaven door overheidsinstanties ook bestanden met overheidsuitgaven samen. Hoewel het niveau van detail vaak onvoldoende is, geeft deze bron wel de randtotalen aan waarbinnen met andere bronnen kan worden gewerkt.
Ook beschikt het CBS over gegevens van commerciële aanbieders in de veiligheidszorg. Hierbij gaat het om productiestatistieken over beveiligings- en opsporingsbedrijven en rechtskundige diensten. De cijfers geven financiële informatie over omzetontwikkelingen. Gezien het detailniveau moet ook hier aanvullende informatie verworven worden.

Kwaliteitsborging

De gegevens worden verzameld per aanbieder, waarna meestal aanvullende berekeningen worden uitgevoerd. Hierbij wordt vaak gebruik gemaakt van aanvullende informatie om het aandeel sociale veiligheid in de uitgaven vast te stellen en om deze uitgaven uit te splitsen naar activiteiten en financieringsbronnen. Waar mogelijk worden verschillende bronnen daarbij vergeleken. Al deze berekeningsmethoden worden in detail gedocumenteerd en intern gecontroleerd.
De gegevens van de verschillende aanbieders worden bij elkaar gebracht in een analysebestand. Daar wordt gecontroleerd op de consistentie van de gegevens tussen aanbieders en op de randtotalen voor activiteiten en financieringsbronnen. Dit analysebestand vormt de bron voor alle publicaties.

De ontwikkeling van de Veiligheidszorgrekeningen is ondersteund door twee adviesorganen. Het eerste bestond uit vertegenwoordigers van de Ministeries van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het Sociaal en Cultureel Planbureau, het Centraal Planbureau, het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum, de Stichting Maatschappij, Veiligheid en Politie, de Vrije Universiteit van Amsterdam en het Openbaar Ministerie. Zij adviseerden inhoudelijk over de opzet en uitkomsten van de Veiligheidszorgrekeningen. Het tweede adviesorgaan was een klankbordgroep bestaande uit deskundigen van binnen het CBS welke adviseerde op methodologisch vlak.

Referenties

ADT Europe (2006). Anti-social behaviour across Europe. Sunbury-on-Thames: ADT Europe.
AEF (2005). Budgetverdeling Nederlandse Politie. Een fundamentele herijking. Utrecht: AEF.
Bijleveld, C.C.J.H. & H.G. van de Bunt (2003). De grens van de onveiligheid. Amsterdam: Vrije Universiteit.
Boutellier, H. (2005). Meer dan veilig; over bestuur, bescherming en burgerschap. Den Haag: Boom.
Brantingham, P.J. & F.L. Faust (1976). A conceptual model of crime prevention. Crime and Delinquency, 22(3), 284-296.
Bruinsma, G.J.N. & G. Bernasco (2004). De stad en sociale onveiligheid, een state-of-the-art van wetenschappelijke kennis in Nederland. Leiden: Nederlands Centrum Criminaliteit en Rechtshandhaving.
Deklerck, J. (1996) De preventiepiramide, een oriëntatiekader voor geïntegreerde preventie. Panopticon, 4, 347-362.
Deklerck, J. (2003). Reflecties voor een fundamentele preventie. In: P. Goris & D. Kaminski (red.). Preventie en het paars-groene veiligheidsbeleid (pp. 33-50). Interuniversitair Netwerk voor Preventie.
Dijk, J.J.M. van & J. de Waard (1991). A two-dimensional typology of crime prevention projects: with a bibliography. Criminal Justice Abstracts, 23, 483-503.
Dijk, J.J.M. van, H.I. Sagel-Grande & L.G. Torenvliet (red.). (1998). Actuele criminologie. Lelystad: Koninklijke Vermande.
Eggen, A.Th.J. & S. Kalidien (red.). (2005). Criminaliteit en rechtshandhaving 2008. Meppel: Boom.
Elchardus, M. & Smits, W. (2003). Bedreigd, kwetsbaar en hulpeloos: onveiligheidsgevoel in Vlaanderen, 1998-2002. In: Vlaanderen Gepeild! (pp. 99-136). Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Administratie Planning en Statistiek.
Elffers, H. & W. de Jong (2004). “Nee, ik voel me nooit onveilig.” Determinanten van veiligheidsgevoelens, Werkdocument nr. 5. Leiden: Nederlands Centrum Criminaliteit en Rechtshandhaving, in opdracht van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling.
Fijnaut, C. & I. Zaat (2003). De sociale (on)veiligheid in Tilburg. Een kritische analyse van de problemen en een reeks aanbevelingen voor hun aanpak. Tilburg: Gemeente Tilburg.
Groof, S. de (2006). Het (on)grijpbare onveiligheidsgevoel. Een exploratie van de structuur binnen het onveiligheidsconcept van mannen en vrouwen. Tijdschrift voor Criminologie, 48(1), 19-34.
Helsloot, I. (2004). Fysieke veiligheid. In E.R Muller (red.). Veiligheid: studie over inhoud, organisatie en maatregelen (pp. 345-372). Alphen aan den Rijn: Kluwer.
Home Office (2005). Measurement of output and productivity for the criminal justice system and wider public order and safety. A conceptual framework for the national accounts. Online report, 19/05. London: Home Office.
Huls, F. (2004). Een poging tot een modelmatige aanpak van de statistische waarneming van het thema rechtsbescherming en veiligheid. Voorburg: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Huls, F. (2004). Veiligheidsrekeningen. Voorburg: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Centraal Bureau voor de Statistiek (2007). Working paper Veiligheidszorgrekeningen 2006. Voorburg: CBS.
Centraal Bureau voor de Statistiek (2008). Working paper Veiligheidszorgrekeningen 2007. Voorburg: CBS.
Centraal Bureau voor de Statistiek (2009). Working paper Veiligheidszorgrekeningen 2008. Den Haag: CBS.
Lissenberg, E., S. van Ruller & R. van Swaaningen (red.). (2001). Tegen de regels. Een inleiding in de criminologie. Nijmegen: Ars Aequi Libri.
Lünnemann, K. (2003) Schaarste en veiligheid: het onverzadigbare verlangen naar veiligheid. Den Haag: RMO/Verwey-Jonker Instituut.
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2002). Integrale Veiligheidsrapportage 2002. Den Haag.
Moolenaar, D. (2008). Kosten van criminaliteit. In: A.Th.J. Eggen & S.N. Kalidien (red.). Criminaliteit en rechtshandhaving 2007. Ontwikkelingen en samenhangen (pp. 253-278). Meppel: Boom.
Onderzoeksschool Maatschappelijke Veiligheid. Veiligheid. http://www.omv.nl/Website/Dutch/publicaties/missie/veiligheid.htm, bezocht september 2006.
Oppelaar, J. & K. Wittebrood (2006). Angstige burgers? De determinanten van gevoelens van onveiligheid onderzocht. Den Haag: SCP.
Pleysier, S., G. Vervaeke & J. Goethals (2004). Veiligheid is een utopie. Veiliger-wijs. Column website Onderzoeksschool Maatschappelijke Veiligheid 4(1). http://www.omv.nl/Website/Dutch/publicaties/Columns/Utopie.htm, bezocht september 2006.
Pleysier, S. & J. Deklerck (2006). Over hondepoep en hangjongeren. Een verkennend onderzoek naar overlastfenomenen in parken en groenzones. Tijdschrift voor Veiligheid, 5(1), 5-20.
Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (2004). Sociale veiligheid organiseren, naar herkenbaarheid in de publieke ruimte. Den Haag: Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling.
Schoot, C.R.A. van der (2006). Organised crime prevention in the Netherlands. Exposing the effectiveness of preventive measures. Den Haag: Boom.
Tonry, M. & D.P. Farrington (1995). Strategic approaches to crime prevention in: M. Tonry, & D.P. Farrington (red.). Building a safer society: strategic approaches tot crime prevention. Chicago: University of Chicago Press, 1-20.
Torenvliet, R. & A. Akkerman (2006). Preventiebeleid: een verkennende studie. Werkdocument 7. Den Haag: Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling.
Vanderveen, G.N.G. (2004). Fysieke veiligheid. In E.R Muller (red.). Veiligheid: studie over inhoud, organisatie en maatregelen (pp. 71-124). Alphen aan den Rijn: Kluwer.
Vanderveen, G.N.G. (2006). Interpreting fear, crime, risk and unsafety. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers.
Verhoeff, B.M., A.C.P. Verster & L.H. Klaassen (1988). Naar een economische benadering van criminaliteit en veiligheidszorg. Dordrecht: Stichting Maatschappij en Politie.
Wittebrood, K. & M. van Beem (2004). Sociale veiligheid vergroten door gelegenheidsbeperking: wat werkt en wat niet?, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, in opdracht van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling.