Methodewijziging statistiek migratiemotieven 2020

1. Inleiding

De statistiek migratiemotieven geeft informatie over het motief of doel waarmee mensen zonder Nederlandse nationaliteit naar Nederland immigreren. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen vier motieven voor migratie: arbeid, gezin, studie of asiel. Voor alle immigranten zonder Nederlandse nationaliteit die vanaf 1999 naar Nederland zijn gekomen en zich ingeschreven hebben bij een Nederlandse gemeente wordt het migratiemotief of –doel bepaald. Daarnaast wordt de sociaaleconomische categorie weergegeven in de jaren na immigratie.

De methode waarmee de migratiemotieven worden bepaald is in 2020 herzien. De nieuwe methode wordt kort omschreven en er wordt ingegaan op de inhoudelijke verschillen tussen de nieuwe en oude methode. Tot slot wordt aangegeven welk effect de methodewijziging heeft op de uitkomsten.

2. Algemene onderzoeksbeschrijving migratiemotieven

De populatie van de statistiek migratiemotieven bestaat uit alle immigranten die op het moment van immigratie een niet-Nederlandse nationaliteit hebben en zich na vestiging inschrijven bij een Nederlandse gemeente. De immigratiedatum, nationaliteit, leeftijd en verblijfsduur zijn bepaald op basis van de Basisregistratie Personen (BRP). 

De migratiemotieven van immigranten met een nationaliteit van een land buiten de Europese Unie (EU) of European Free Trade Association EU/EFTA zijn afkomstig van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van het ministerie van Justitie en Veiligheid en gebaseerd op het type verblijfsvergunning die de IND heeft afgegeven. Door koppeling met de BRP wordt de informatie over migratiemotieven aangevuld met andere gegevens, zoals het jaar van vestiging in Nederland, sociaaleconomische categorie, nationaliteit en verblijfsduur. Van een aantal niet-EU/EFTA immigranten is het migratiemotief van de IND niet bekend of niet ingevuld. Voor deze gevallen wordt een migratiemotief geïmputeerd. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de migratiemotieven die wel bekend zijn. Bij deze schatting is uitgegaan van de kenmerken die het sterkst samenhangen met het migratiemotief, namelijk geslacht, leeftijd, burgerlijke staat, het jaar van vestiging in Nederland en nationaliteit. Het gaat hierbij om ongeveer 1 procent van alle niet-EU/EFTA-immigranten.

Bij de IND zijn alleen immigranten geregistreerd die een geldige verblijfsvergunning nodig hebben. Het CBS heeft daarom alleen informatie over de motieven van immigranten die naar Nederland komen en een nationaliteit hebben van landen die niet behoren tot de EU/EFTA. Immigranten die een nationaliteit hebben van landen die op dat moment behoren tot de EU of de EFTA kunnen dankzij het vrije verkeer van personen zonder toestemming van de IND vrij naar Nederland immigreren. Hun migratiedoel wordt daarom niet bepaald door de IND-vergunning, maar afgeleid aan de hand van beschikbare gegevens over hun verblijf in Nederland in de periode na immigratie. Omdat een officieel doel van migratie voor deze migranten onbekend is, wordt het doel van immigratie van mensen met een nationaliteit van een land uit de EU/EFTA ook wel het afgeleide migratiedoel genoemd.

Het afgeleide doel voor EU/EFTA immigranten en de sociaaleconomische categorie voor alle immigranten worden vastgesteld op basis van gegevens uit het Stelsel van Sociaal-statistische Bestanden (SSB). Om het afgeleide doel te bepalen, is een selectie gemaakt van alle immigranten die zich sinds 1999 in Nederland hebben ingeschreven. Van de geselecteerde immigranten zijn (voor zover van toepassing) gegevens bekend over onder meer nationaliteit, immigratiedatum, immigratiedatum van de ouders, immigratiedatum van de partner, de datum van aanvang van een baan en de datum van de aanvang van een studie. Aan de hand van deze gegevens wordt nagegaan wat deze immigranten in Nederland zijn gaan doen en wordt zo het afgeleid migratiedoel vastgesteld.

3. Inhoudelijke verschillen tussen oude en nieuwe methode

Nationaliteit

Voorheen werd de statistiek migratiemotieven uitgesplitst naar migratieachtergrond in plaats van nationaliteit. In de nieuwe methode wordt uitgegaan van de nationaliteit bij aanvang van de eerste immigratie. De reden hiervoor is dat iemands nationaliteit bepalend is voor het (al dan niet onder bepaalde voorwaarden) toegelaten worden tot Nederland. Het is immers de nationaliteit van landen binnen de EU/EFTA die bepalend is voor het vrije verkeer van personen, niet het geboorteland van de ouders of van de persoon zelf. Personen met de nationaliteit van landen buiten de EU/EFTA hebben een verblijfsvergunning nodig.

Het kan voorkomen dat een immigrant meerdere nationaliteiten heeft. Om dubbeltellingen te voorkomen wordt aan iedere immigrant slechts één nationaliteit toegekend. Van mensen met de Nederlandse nationaliteit wordt geen migratiedoel afgeleid en is ook geen migratiemotief vanuit de IND bekend. Mensen met de Nederlandse nationaliteit die daarnaast één of meerdere andere nationaliteiten bezitten worden in de statistiek gezien als Nederlander. Ook van hen wordt geen migratiedoel afgeleid. Voor mensen zonder Nederlandse nationaliteit die meer dan één nationaliteit bezitten wordt de nationaliteit uit de BRP overgenomen.
 

Imputeren bij onbekend motief van de IND (niet-EU/EFTA)

Voorheen gebruikte het CBS alleen de informatie uit de laatste levering van de IND. Omdat de IND alleen gegevens levert over immigranten die in Nederland wonen, waren de gegevens van immigranten die niet meer in Nederland woonden onbekend. Ditzelfde gold voor immigranten die de Nederlandse nationaliteit hadden verkregen: van hen werd geen migratiemotief door de IND geleverd. Om toch iets over het migratiemotief van deze mensen te kunnen zeggen, werd voor hen het motief geïmputeerd. Jaarlijks ging dat om ongeveer 10 tot 15 procent van de immigranten uit niet-EU/EFTA landen. 

Het nadeel van deze oude methode is dat migratiemotieven werden geïmputeerd die het CBS in oudere bestanden wel tot zijn beschikking heeft. Voordat deze groep migranten uit Nederland was vertrokken of genaturaliseerd, stond hun initiële migratiemotief vanuit de IND namelijk wel weergegeven. In de nieuwe methode is er daarom voor gekozen te starten vanuit de allereerste levering van de IND uit 1998. Vervolgens worden vanuit latere leveringen van de IND jaarlijks de migratiemotieven van nieuwe migranten toegevoegd. Ook voor immigranten van wie het migratiemotief eerst onbekend was, wordt het motief op basis van nieuwere leveringen alsnog toegevoegd. Op deze manier wordt het bestand van migratiemotieven jaarlijks geüpdatet met nieuwe informatie van de IND. Dit heeft als voordeel dat het CBS minder migratiemotieven hoeft te imputeren (nu nog 1 procent van alle niet-EU/EFTA immigranten).

IND motief is leidend (niet-EU/EFTA)

In de nieuwe methode is het type vergunning dat de IND heeft afgegeven leidend voor het motief van immigranten van buiten de EU/EFTA. In de oude methode werd het motief soms aangepast. Wanneer asielmigranten uit hetzelfde huishouden kwamen, maar minstens een jaar na elkaar naar Nederland kwamen in plaats van gelijktijdig, werd het motief van de laatste migrant van het huishouden aangepast naar ‘gezin’, ook wanneer diegene een asielvergunning had gekregen. In de nieuwe methode hebben alle immigranten met een asielvergunning (inclusief nareizigers) het motief ‘asiel’. Gezinsleden van asielmigranten die met verblijfsvergunning ‘gezin’ naar Nederland komen, worden ook door het CBS als gezinsmigranten getypeerd. Door deze methodewijziging sluiten de cijfers beter aan bij de publicaties van de IND. Als gevolg hiervan zijn er bij de nieuwe methode meer immigranten met motief ‘asiel’ en minder immigranten met het motief ‘gezin’ dan bij de oude methode.

Nieuwe categorieën migratiemotief (niet-EU/EFTA)

Net als bij de oude methode, wordt het migratiemotief van immigranten uit landen buiten de EU/EFTA bepaald aan de hand van het type verblijfsvergunning dat is verstrekt door de IND. Wel is de typering van het migratiemotief bij de nieuwe methode iets verder uitgediept. Zo wordt binnen arbeidsmigranten met de nationaliteit van landen buiten de EU/EFTA onderscheid gemaakt tussen kennismigranten en overige arbeidsmigranten. Een kennismigrant is een immigrant met een verblijfsvergunning kennismigrant. Deze verblijfsvergunning is bedoeld voor (vaak hooggeschoolde) immigranten die vanwege specifieke kennis of vaardigheden in Nederland komen werken.

Daarnaast is ook de typering voor gezinsmigranten met de nationaliteit van landen buiten de EU/EFTA verder uitgediept. De nieuwe methode onderscheidt gezinsmigranten die in het kader van gezinshereniging naar Nederland zijn gemigreerd van diegenen die gezinsvorming als motief hebben. Gezinshereniging houdt in dat één of meer gezinsleden bij de gezinsleden gaan wonen die al eerder naar Nederland zijn gekomen. Dit betreft gezinnen die al vóór de immigratie bestonden, bijvoorbeeld huwelijkspartners, minderjarige kinderen of ouders die bij hun kinderen gaan wonen. Bij gezinsvorming betreft het mensen die voor de migratie naar Nederland nog geen gezin waren. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om migranten die naar Nederland komen om te trouwen of een partnerschap te sluiten met een partner die al in Nederland woont, maar met wie de betrokkene nog niet eerder heeft een gezin vormde. Ook hier geldt dat het type verblijfsvergunning van de IND is overgenomen voor de bepaling van gezinsvormers of gezinsherenigers.

Eerste migratiemotief IND is leidend (niet-EU/EFTA)

Het kan voorkomen dat een immigrant in loop van de tijd verschillende typen verblijfsvergunningen krijgt. Denk bijvoorbeeld aan een arbeidsmigrant van wie de werkvergunning is verlopen, maar (aaneengesloten) in Nederland blijft wonen omdat hij of zij een relatie heeft gekregen met een inwoner uit Nederland en daardoor in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor gezinsvorming. In dit geval blijft de chronologisch eerste type verblijfsvergunning leidend in de tabellen. In het voorbeeld blijft de immigrant dus arbeidsmigrant. Ook wanneer een immigrant tijdelijk vertrekt en later opnieuw naar Nederland immigreert, wordt geen nieuw migratiemotief bepaald.

In een klein aantal gevallen is geen migratiemotief bekend. Dit betreft ongeveer 1 procent van alle immigranten met de nationaliteit van niet-EU/EFTA-landen. Voor deze gevallen wordt een migratiemotief geïmputeerd. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de bekende migratiemotieven van immigranten met min of meer hetzelfde profiel, zoals nationaliteit, leeftijd en geslacht. Zo zal een Eritrese of Syrische immigrant die in 2015 naar Nederland kwam vrijwel altijd migratiemotief asiel krijgen.

Bepalen afgeleid migratiedoel (EU/EFTA)

Immigranten met een nationaliteit van landen binnen de EU/EFTA kunnen in het kader van het vrije verkeer van personen zonder vergunning in Nederland komen wonen. Zij zijn daardoor niet aangemeld bij de IND, waardoor ook geen type verblijfsvergunning kan worden gebruikt om het migratiemotief te bepalen. Om toch iets te weten te komen over hun redenen voor migratie, wordt voor deze migrantengroep bekeken wat zij na hun migratie in Nederland gaan doen. Op deze manier kan worden afgeleid wat hun doel van migratie mogelijk is geweest. Dit is het zogenaamde afgeleide migratiedoel. De nieuwe methode voor het afleiden van het migratiedoel maakt onderscheid tussen de reguliere en de additionele afleidingsregels.

De reguliere afleidingsregels voor migratiedoel kijken naar wat immigranten in Nederland gaan doen (binnen een bepaalde tijd). Voor afgeleid migratiedoel arbeid wordt gekeken of een immigrant een arbeidsverband in Nederland heeft in de periode 120 dagen voor of na de opgegeven migratiedatum. Voor afgeleid migratiedoel gezin geldt dezelfde periode. Als een immigrant binnen 120 dagen van zijn of haar partner, vader of moeder migreert en vervolgens op hetzelfde adres gaat wonen, dan is sprake van afgeleid migratiedoel gezin. Voor de typering als studiemigrant zijn de marges ruimer. Immigranten die binnen 365 dagen voor of na het moment van immigratie naar Nederland ingeschreven zijn bij een onderwijsinstelling worden gezien als studiemigrant. Hierbij gaat het om door de Nederlandse overheid aangewezen onderwijsinstellingen, private onderwijsinstellingen zijn uitgesloten. Het is mogelijk dat een immigrant meer dan één afgeleid migratiedoel heeft.

Drie additionele regels voor bepalen afgeleid migratiedoel (EU/EFTA)

Bij de nieuwe methode voor het afleiden van de migratiedoelen voor EU/EFTA-immigranten zijn naast bovengenoemde afleidingsregels drie additionele regels geformuleerd. Met deze additionele regels is geprobeerd meer recht te doen aan de complexiteit van de overwegingen van mensen om naar Nederland te immigreren. De additionele afleidingsregels overlappen niet; het is dus niet mogelijk dat meerdere additionele afleidingsregels van toepassing zijn voor een immigrant. De drie additionele regels zijn als volgt geformuleerd:

  1. Mensen die naar Nederland immigreren en een partner hebben die al lange tijd in Nederland woont, worden afgeleid als gezinsmigrant, ongeacht of de immigrant (snel) aan het werk gaat.
  2. Mensen die zonder partner, vader of moeder naar Nederland migreren en die in de 365 dagen voorafgaand aan de immigratie al in Nederland werken en op het moment van immigratie nog steeds in Nederland werken, worden afgeleid als arbeidsmigrant.
  3. Bij stellen die samen (zonder vader en/of moeder) naar Nederland immigreren en van wie ten minste een van de twee werkt, wordt de één als arbeidsmigrant en de ander als gezinsmigrant afgeleid. Hierbij wordt degene die als eerste in Nederland gaat werken afgeleid als arbeidsmigrant; de ander wordt als gezinsmigrant afgeleid.

Geprioriteerd afgeleid migratiedoel (EU/EFTA)

Het is mogelijk dat een immigrant met de nationaliteit van een land binnen de EU/EFTA in aanmerking komt voor een van de additionele afleidingsregels en daarnaast ook voor een of meer van de reguliere afleidingsregels. Zo komt een EU/EFTA-immigrant die samen met zijn of haar gezin naar Nederland immigreert en daar binnen 120 dagen werk vindt voor zowel afgeleid migratiedoel gezin als arbeid in aanmerking. Om dubbeltellingen in de statistieken te voorkomen, worden de migratiedoelen daarom geprioriteerd. Het geprioriteerd afgeleid migratiedoel geldt als de veronderstelde voornaamste migratiereden. Hiervoor zijn een aantal prioriteringsregels opgesteld:

  • De additionele afleidingsregels zijn leidend.
  • Wanneer een EU/EFTA-immigrant niet valt onder een van de additionele afleidingsregels, gelden de reguliere afleidingsregels. Bij meer dan één afgeleid migratiedoel volgens de reguliere afleidingsregels, dan is het geprioriteerd afgeleid migratiedoel het migratiedoel dat chronologisch het dichtst bij het moment van migreren ligt.
  • Bij meerdere afgeleide migratiedoelen die allemaal even dicht bij het moment van immigratie liggen, geldt de volgende volgorde van prioriteren: gezin, arbeid, studie.

Afgeleid migratiedoel ‘overig en onbekend’ (EU/EFTA)

Een aanzienlijk deel van de immigranten uit EU/EFTA–landen (in 2018 bijna 33 procent) valt onder afgeleid migratiedoel ‘overig en onbekend’. Het gaat bij deze groep vooral om immigranten van wie geen gegevens beschikbaar zijn over activiteiten in Nederland. Dit zijn bijvoorbeeld studenten die aan particuliere scholen studeren, of werknemers die hier via buitenlandse uitzendbureaus zijn gedetacheerd. Zij wonen dus wel in Nederland, maar er zijn geen gegevens bekend over werk, studie of gezin. 

De groep ‘overig en onbekend’ is qua omvang in het laatste verslagjaar altijd wat groter dan in de voorliggende jaren. Dit heeft te maken met de beschikbare gegevens over stellen. Onder gezinsmigranten kunnen zowel gehuwde paren als niet-gehuwde paren vallen. Het CBS definieert gehuwde paren als personen die met elkaar gehuwd zijn of samen een geregistreerd partnerschap hebben gesloten. Niet-gehuwde paren staan niet als stel in de BRP weergegeven en worden daarom getypeerd op basis van andere beschikbare gegevens, zoals het hebben van een gezamenlijk kind of via een fiscaal partnerschap of toeslagenpartnerschap. Het kan voorkomen dat deze gegevens pas later beschikbaar zijn in de registraties. Deze stellen worden dan met terugwerkende kracht alsnog geregistreerd. Het gevolg is dat voor een groep EU/EFTA-migranten met afgeleid migratiedoel ‘overig en onbekend’ pas later bekend wordt dat zij feitelijk eerder al een paar vormeden. Zij krijgen dan alsnog de status gezinsmigrant. Dit betekent in de praktijk dat het aandeel gezinsmigranten uit landen binnen de EU/EFTA in de nieuwste verslagjaren mogelijk iets wordt onderschat, omdat zij de eerste jaren deels zijn ondergebracht in de groep ‘overig en onbekend’.

4. Vergelijking uitkomsten oude en nieuwe methode

De nieuwe methode van de statistiek migratiemotieven zorgt voor verschuivingen in soort migratiemotief of afgeleid migratiedoel ten opzichte van de oude methode. Om deze verschillen in kaart te brengen wordt voor alle immigranten die in de periode 2014 tot en met 2016 naar Nederland zijn geïmmigreerd de migratiemotieven (niet-EU/EFTA) en afgeleide doelen (EU/EFTA) van de oude en nieuwe methode met elkaar vergeleken. Als beginjaar is 2014 gekozen, omdat dit het eerste volledige kalenderjaar is dat de toenmalige EU uit 28 landen bestond sinds de toetreding van Kroatië op 1 juli 2013. De keuze van 2016 als laatste verslagjaar is een praktische; 2016 is het laatste verslagjaar dat volgens de oude methode is gepubliceerd. 

De verschillen tussen de oude en nieuwe migratiemotieven en afgeleide migratiedoelen worden voor de totale groep immigranten uit de EU/EFTA en niet-EU/EFTA afzonderlijk in kaart gebracht. Een belangrijke kanttekening is dat deze niet helemaal zuiver kan worden gedaan, omdat de oude methode uitging van migratieachtergrond en de nieuwe methode uitgaat van nationaliteit. Hoewel deze begrippen overlappen, is niet voor iedere immigrant de migratieachtergrond hetzelfde als de nationaliteit. Daardoor kan het voorkomen dat iemand qua nationaliteit behoort tot een EU/EFTA-land, maar qua migratieachtergrond tot een land dat niet behoort tot de EU/EFTA. Zo heeft een man die geboren is in Frankrijk, maar twee ouders heeft die in Marokko zijn geboren een Marokkaanse migratieachtergrond. In het geval van migratieachtergrond valt deze man dus onder een land dat niet behoort tot de EU/EFTA. Na verloop van tijd heeft deze man misschien de Franse nationaliteit bemachtigd. Volgens de nieuwe methode, die uitgaat van nationaliteit, zal deze man in de nieuwe methode dan vallen onder mensen met een EU/EFTA-nationaliteit.

Meer migranten met Nederlandse nationaliteit dan met Nederlandse migratieachtergrond

In de periode 2014 tot en met 2016 kwamen ruim 70 duizend immigranten naar Nederland terwijl zij op het moment van migreren de Nederlandse nationaliteit bezaten. Voor ongeveer de helft betreft het mensen die weliswaar de Nederlandse nationaliteit bezitten, maar geen Nederlandse achtergrond hebben (zie figuur 4.1). Dit verschil van 70 duizend immigranten is voornamelijk terug te zien in het aantal immigranten uit landen buiten de EU/EFTA. Op basis van migratieachtergrond komen ruim 300 duizend mensen uit landen buiten de EU/EFTA, terwijl dit op basis van nationaliteit bijna 230 duizend mensen zijn. Het aantal immigranten met een nationaliteit van een land uit de EU/EFTA is iets hoger dan wanneer zij een migratieachtergrond uit de EU/EFTA hebben: respectievelijk 253 duizend en 243 duizend mensen.

4.1. Nationaliteit en migratieachtergrond van immigranten, 2014/2016
HerkomstgroeperingNationaliteit (nieuwe methode) (x 1 000)Migratieachtergrond (oude methode) (x 1 000)
Nederlands13971
EU/EFTA253243
niet-EU/EFTA228305

Meer arbeidsmigranten als afgeleid migratiedoel, minder gezinsmigranten uit EU/EFTA

De nieuwe afleidingsregels leiden ertoe dat een groter deel van de migranten uit de EU/EFTA als arbeidsmigrant wordt getypeerd dan in de oude afleidingsregels (zie figuur 4.2). Waar volgens de oude afleidingsregels ongeveer 57 duizend EU/EFTA migranten als arbeidsmigrant waren getypeerd, zijn dat er volgens de nieuwe methode ruim 90 duizend. Dat komt neer op ongeveer 36 procent van alle immigranten met een EU/EFTA-nationaliteit die van 2014 tot en met 2016 naar Nederland immigreerden. Dat meer immigranten uit EU/EFTA-landen getypeerd worden als arbeidsmigranten gaat vooral ten koste van het aantal migranten dat als gezinsmigrant is afgeleid. Waar volgens de oude methode 38 procent van de EU/EFTA-migranten die in de periode 2014-2016 naar Nederland immigreerde werd afgeleid als gezinsmigrant, is dat volgens de nieuwe methode 28 procent (72 duizend personen). Ook het aandeel afgeleide studiemigranten is toegenomen: van 8 procent in de oude methode naar 12 procent in de nieuwe methode.

Verder is bij de nieuwe methode het aandeel EU/EFTA-immigranten met afgeleid migratiedoel ‘overig en onbekend’ kleiner (24 procent) dan bij oude methode (30 procent). Dit komt deels door de nieuwe, bredere afleidingsregels. Voor het grootste deel is dit echter te verklaren doordat de nieuwe methode recentere cijfers gebruikt dan de oude methode. Hierdoor zijn meer gegevens over immigranten uit EU/EFTA-landen beschikbaar om een migratiedoel af te leiden (zie ook de uitleg onder kopje Afgeleid migratiedoel ‘overig en onbekend’).

4.2. Afgeleid migratiedoel van EU/EFTA-immigranten, 2014/2016
MethodeArbeid (%)Gezin (%)Studie (%)Overig en onbekend (%)Asiel (%)
Nieuwe methode362812240
Oude methode25378300
 

Migranten uit niet-EU/EFTA in nieuwe methode vaker asielmigranten

Bij de nieuwe methode heeft een hoger aandeel migranten het migratiemotief asiel (zie figuur 4.3). Dit komt vooral door migranten die in het kader van gezinshereniging naar Nederland zijn gekomen; voorheen werden zij als gezinsmigranten getypeerd, maar in de nieuwe methode vallen zijn onder asielmigratie. Het aandeel migranten met een nationaliteit van landen buiten de EU/EFTA met migratiemotief asiel bedraagt voor de periode 2014 tot en met 2016 bij de nieuwe methode 41 procent; bij de oude methode was dat 29 procent.

4.3. Migratiemotief van niet-EU/EFTA-immigranten1, 2014/2016
MethodeArbeid (%)Gezin (%)Studie (%)Asiel (%)Overig en onbekend (%)
Nieuwe methode152417414
Oude methode163217296
1) Inclusief immigranten met een 'overige migratieachtergrond' volgens de oude methode.
 

5. Samenvatting

De belangrijkste veranderingen in de vernieuwde methode van de statistiek migratiemotieven ten opzichte van de oude methode zijn:

  • het gebruik van nationaliteit;
  • het bepalend maken van het eerste migratiemotief van de IND voor mensen met een nationaliteit van landen buiten de EU/EFTA;
  • het hanteren van drie additionele afleidingsregels voor het migratiedoel van mensen met een nationaliteit van landen uit de EU/EFTA.

Over het algemeen leidt de nieuwe methode tot een hoger aandeel arbeidsmigranten uit de EU/EFTA en een hoger aandeel asielmigranten van buiten de EU/EFTA. Onder zowel immigranten met een nationaliteit van landen uit de EU/EFTA als buiten de EU/EFTA is het aandeel gezinsmigranten in de nieuwe methode afgenomen ten opzichte van de oude methode.