Opleidingsfase

Bij de opleidingsfase worden verschillende indelingen gehanteerd.
Bij sommige onderwijssoorten wordt onderscheid gemaakt tussen de onder- en bovenbouw, dat wil zeggen tussen de laagste en hoogste klassen van een school. Dit gebeurt onder meer bij het basis- en voortgezet onderwijs. Bij het basisonderwijs behoren de groepen 1 tot en met 4 tot de onderbouw en de groepen 5 tot en met 8 tot de bovenbouw. Bij het vmbo behoren de klassen 1 en 2 tot de onderbouw, bij havo en vwo zijn dat de klassen 1 tot en met 3. De overige klassen van vmbo, havo en vwo behoren tot de bovenbouw.

Bij havo en vwo wordt er vanaf 1998/’99 ook onderscheid gemaakt tussen de eerste en de tweede fase. De eerste fase omvat bij beide onderwijssoorten de klassen 1 tot en met 3, de tweede fase de hogere leerjaren. In de eerste fase is de lesstof voor alle leerlingen grotendeels gelijk. Kenmerkend voor de tweede fase zijn het studiehuis en de profielkeuze. In het studiehuis gaan leerlingen in toenemende mate hun eigen studie plannen en meer zelfstandig en in groepjes opdrachten uitvoeren. In de tweede fase kunnen de leerlingen kiezen uit vier profielen: cultuur en maatschappij, economie en maatschappij, natuur en gezondheid en natuur en techniek. Elk profiel kent vakken die voor alle leerlingen gelijk zijn, een deel dat specifiek is voor het gekozen profiel en een vrij in te vullen deel.

Binnen het hoger onderwijs wordt een onderscheid gemaakt tussen de bachelor- en masterfase. Binnen de bachelorfase kan daarnaast vaak nog onderscheid worden gemaakt tussen de propedeuse, dat wil zeggen het eerstejaarsprogramma, en het vervolg van de opleiding.