Man-vrouwverschil arbeidsparticipatie laatste jaren niet verder afgenomen
Na een vrijwel voortdurende toename vanaf 2014, alleen onderbroken bij het begin van de coronapandemie, bereikte de arbeidsdeelname in 2024 het hoogste niveau sinds de start van de reeks in 2003. Ook voor het begin van de financiële crisis, in 2008, nam de arbeidsparticipatie al toe.
Bij vrouwen was de groei sterker dan bij mannen. Vergeleken met het eerste kwartaal van 2004, twintig jaar geleden, was de arbeidsparticipatie van vrouwen in het eerste kwartaal van 2024 bijna 12 procentpunt hoger. Die toename in twintig jaar tijd was ruim twee keer zo groot als bij mannen.
Verschil in participatie vooral tussen 2004 en 2014 afgenomen
Doordat de arbeidsparticipatie van vrouwen meer is toegenomen dan die van mannen, is het man-vrouwverschil in de afgelopen twintig jaar steeds kleiner geworden. Dit ging van 15 procentpunt in het eerste kwartaal van 2004 naar ruim 8 procentpunt in hetzelfde kwartaal van 2024. De afname deed zich vooral voor in de periode 2004-2014. Daarna nam het man-vrouwverschil in participatie aanvankelijk ook nog licht af, maar de laatste jaren niet meer.
Jaar | Mannen (%) | Vrouwen (%) |
---|---|---|
2024 | 77,1 | 68,9 |
2023 | 76,7 | 68,6 |
2022 | 75,4 | 67,5 |
2021 | 73,3 | 65,7 |
2020 | 74,1 | 66,2 |
2019 | 73,8 | 65,4 |
2018 | 72,8 | 63,7 |
2017 | 71,8 | 62,8 |
2016 | 71,2 | 61,7 |
2015 | 71,0 | 61,5 |
2014 | 70,5 | 60,8 |
2013 | 71,2 | 62,3 |
2012 | 72,6 | 62,8 |
2011 | 72,5 | 62,6 |
2010 | 73,2 | 62,2 |
2009 | 75,3 | 63,3 |
2008 | 75,1 | 62,2 |
2007 | 74,0 | 60,1 |
2006 | 72,5 | 58,7 |
2005 | 72,2 | 57,6 |
2004 | 72,4 | 57,4 |
Wel nog inhaalslag in arbeidsduur
Vrouwen zijn in de afgelopen tien jaar wel nog op mannen ingelopen als het gaat om het aantal uren dat zij betaald werk hebben. De gemiddelde arbeidsduur van werkende vrouwen steeg van 25,3 uur per week in het eerste kwartaal van 2014 naar 27,8 uur in hetzelfde kwartaal van 2024. Bij mannen was de gemiddelde arbeidsduur in deze periode vrijwel voortdurend ongeveer 36 uur per week. Vrouwen hadden in 2024 dus 8 uur per week minder betaald werk dan mannen. In 2014 was het verschil nog ruim 10 uur. Deze toename in wekelijkse arbeidsduur komt in het cijfer van de nettoarbeidsparticipatie niet tot uitdrukking.
Jaar | Mannen (uren) | Vrouwen (uren) |
---|---|---|
2024 | 35,8 | 27,8 |
2023 | 36,0 | 27,8 |
2022 | 36,1 | 27,7 |
2021 | 36,2 | 27,2 |
2020 | 35,5 | 26,5 |
2019 | 35,5 | 26,4 |
2018 | 35,7 | 26,1 |
2017 | 35,8 | 25,9 |
2016 | 35,7 | 25,6 |
2015 | 35,7 | 25,4 |
2014 | 35,6 | 25,3 |
Verschil in participatie onder ouderen toegenomen
Als gekeken wordt naar de verschillende leeftijdsgroepen is niet overal sprake van een stabilisering van het man-vrouwverschil in arbeidsparticipatie. Bij 25- tot 65-jarigen is het verschil ook recent nog afgenomen. Daarentegen was bij jongeren een omgekeerde inhaalslag te zien. In 2014 lag de arbeidsparticipatie van mannen van 15 tot 25 jaar ruim onder die van vrouwelijke leeftijdgenoten. Die achterstand hebben ze nu ingehaald. En het verschil onder 65-plussers nam toe, doordat de arbeidsparticipatie van mannen sterker toenam dan die van vrouwen in dezelfde leeftijdsgroep. In het eerste kwartaal van 2024 werkte 27,0 procent van alle mannen van 65 tot 75 jaar. Van de vrouwen was dat 12,5 procent. Tien jaar eerder was dat nog respectievelijk 15,0 procent en 6,8 procent.
2014 (%-punt) | 2019 (%-punt) | 2024 (%-punt) | |
---|---|---|---|
15 tot 25 jaar | -3,7 | -5,0 | -0,3 |
25 tot 35 jaar | 8,1 | 6,3 | 5,3 |
35 tot 45 jaar | 12,6 | 12,4 | 8,9 |
45 tot 55 jaar | 11,2 | 9,0 | 5,3 |
55 tot 65 jaar | 18,3 | 16,8 | 13,8 |
65 tot 75 jaar | 8,2 | 8,4 | 14,5 |
Bronnen
- StatLine - Arbeidsdeelname en werkloosheid per maand
- StatLine - Werkzame beroepsbevolking; arbeidsduur
- StatLine - Arbeidsdeelname; kerncijfers