Nederlandse productie industrie daalt hard vergeleken met rest van Europa

© ANP / Peter Hilz
De Nederlandse industrie produceerde in het tweede kwartaal van 2023 9,5 procent minder dan een jaar eerder. Daarmee was Nederland na Estland het land met de sterkste afname van de productie binnen de Europese Unie. De Deense industrie nam met 11,2 procent het sterkst toe in vergelijking met het tweede kwartaal van 2022. Gemiddeld nam de productie van de industrie in de Europese Unie af met 0,2 procent. Dat blijkt uit cijfers van Eurostat.

De sterke afname van de productie van de industrie in Nederland ten opzichte van Europa komt voor een groot deel door een daling in de machine-industrie en de chemische industrie. In Denemarken produceerde vooral de farmaceutische industrie meer.

Gemiddelde dagproductie industrie, 2e kwartaal 2023 (volume)
LandDagproductie industrie (% verandering t.o.v. een jaar eerder)
Denemarken11,2
Malta6,4
Zweden4,2
Tsjechië2,9
Cyprus2,6
Griekenland2
Litouwen1,9
Frankrijk1,5
Duitsland1
Slowakije0
Europese Unie-0,2
Kroatië-0,3
Spanje-1,3
Oostenrijk-1,3
Polen-1,8
België-3,2
Italië-3,3
Slovenië-3,3
Hongarije-3,7
Finland-4,2
Portugal-4,3
Roemenië-5,2
Luxemburg-6,5
Letland-7,2
Bulgarije-7,8
Nederland-9,5
Estland-14,2
Bron: CBS, Eurostat

Nederlandse productie ondanks daling nog steeds hoger dan voor corona

Na de coronadip in 2020 herstelde de Nederlandse industrie vrij snel en bleef groeien tot het tweede kwartaal van 2022. In buurlanden was er daarentegen in enkele kwartalen sprake van een daling. Vanaf het tweede kwartaal van 2022 nam de productie van de Nederlandse industrie sneller af dan in de buurlanden.

In tegenstelling tot Nederland en België, produceert Duitsland nog steeds minder dan voor de coronapandemie. De grote Duitse transportindustrie is hiervoor een belangrijke oorzaak, maar in bijna alle branches blijft de Duitse productie achter bij die van Nederland en België.

Seizoengecorrigeerde gemiddelde dagproductie industrie (volume)
JJaarKwartaalEuropese Unie (1e kwartaal 2019=100)België (1e kwartaal 2019=100)Duitsland (1e kwartaal 2019=100)Nederland (1e kwartaal 2019=100)
20191e kwartaal100100100100
20192e kwartaal99,610399,199,1
20193e kwartaal99,199,898,199,2
20194e kwartaal98,2101,596,299,1
20201e kwartaal95,599,894,998,7
20202e kwartaal79,689,977,289,6
20203e kwartaal93,797,688,695,1
20204e kwartaal98,8102,794,497,5
20211e kwartaal100,4106,794,2100
20212e kwartaal100,4117,793,5103
20213e kwartaal100,6117,690,9105,3
20214e kwartaal102114,593,2108,2
20221e kwartaal103,3115,192,8108,8
20222e kwartaal104,1112,492,3113,4
20223e kwartaal105,3112,693111,4
20224e kwartaal105,3115,193109,6
20231e kwartaal104,6112,294105,9
20232e kwartaal103,910993,4102,7
Bron: CBS, Eurostat

Nederlandse producenten minder negatief dan EU-gemiddelde

Ondanks de daling van de productie zijn Nederlandse industriële producenten minder negatief dan die in buurlanden en het gemiddelde van de Europese Unie, zoals berekend volgens de Europese methode. Het Nederlandse producentenvertrouwen laat sinds maart dit jaar wel een dalende trend zien. Het producentenvertrouwen in Duitsland en België ligt onder het gemiddelde van de Europese Unie.

Producentenvertrouwen, seizoensgecorrigeerd
JaarMaandEuropese Unie (gemiddelde van de deelvragen)België (gemiddelde van de deelvragen)Duitsland (gemiddelde van de deelvragen)Nederland (gemiddelde van de deelvragen)
2019januari0,7-2,72,23,3
2019februari-0,1-3,50,53,6
2019maart-1,3-2,4-2,43,5
2019april-3,4-7,1-5,43,8
2019mei-3,2-6,4-4,62,4
2019juni-5,5-9,1-8,80,1
2019juli-6,7-8,9-11,80,8
2019augustus-5,9-11,0-10,81,6
2019september-7,5-11,3-15,20,7
2019oktober-7,7-9,3-14,51,2
2019november-7,0-9,2-14,80,2
2019december-7,3-10,3-14,80,0
2020januari-5,2-4,9-10,80,2
2020februari-4,4-4,6-10,51,1
2020maart-10,4-7,3-17,2-2,2
2020april-36,4-31,4-35,8-31,3
2020mei-30,0-33,2-28,8-28,0
2020juni-21,6-30,1-22,1-18,2
2020juli-14,4-18,8-15,0-12,0
2020augustus-10,9-14,8-9,8-8,1
2020september-8,4-9,0-7,5-7,5
2020oktober-6,1-7,3-3,1-8,1
2020november-7,2-6,8-3,8-6,5
2020december-3,6-3,0-1,1-2,8
2021januari-2,4-0,30,9-1,9
2021februari0,3-0,66,6-2,4
2021maart3,12,612,41,1
2021april5,85,015,04,0
2021mei7,32,116,45,8
2021juni9,27,519,88,3
2021juli11,97,122,48,9
2021augustus11,74,223,16,9
2021september12,22,524,18,5
2021oktober12,83,821,49,7
2021november12,56,320,510,0
2021december12,85,523,37,6
2022januari11,72,422,46,3
2022februari12,2-1,122,35,9
2022maart6,7-6,015,16,3
2022april6,0-1,715,47,5
2022mei4,9-2,914,46,2
2022juni5,1-7,615,04,8
2022juli2,5-6,311,54,8
2022augustus1,3-10,88,22,2
2022september-0,6-16,64,50,5
2022oktober-1,6-19,63,40,1
2022november-2,2-19,13,50,9
2022december-1,7-14,13,01,1
2023januari-0,5-15,93,90,9
2023februari-1,2-15,42,11,1
2023maart-2,1-13,0-0,41,6
2023april-4,0-15,0-1,6-0,1
2023mei-5,9-18,2-5,2-1,0
2023juni-7,9-19,6-8,8-2,0
2023juli-9,2-21,1-13,2-3,2
2023augustus-9,3-20,9-15,6-4,8
2023september-9,0-19,5-13,8-4,8
Bron: CBS, Eurostat