Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL)

De ADL-vragenlijst gaat over basale fysieke handelingen, deels gericht op lichamelijke verzorging en deels op bewegingsvrijheid. De vragen hierover zaten al in de jaren negentig in de Gezondheidsenquête. In vragenlijsten over beperkingen bij ADL worden door andere instanties niet altijd dezelfde levensverrichtingen meegenomen. Dit varieert van de meest basale handelingen die iedereen dagelijks moet verrichten (bijvoorbeeld de Katz ADL schaal) tot een vrij uitgebreide set van handelingen die niet door iedereen gedaan hoeven te worden (bijvoorbeeld ADL volgens Gezondheidsplein.nl). De Gezondheidsenquête zit hier tussenin en vraagt aan respondenten om van de volgende fysieke handelingen aan te geven hoeveel moeite het kost om ze uit te voeren:
1. Gaan zitten en opstaan uit een stoel
2. In en uit bed stappen
3. De trap op- en aflopen
4. Eten en drinken
5. Aan- en uitkleden
6. Het gezicht en de handen wassen
7. In bad gaan of douchen
8. Van het toilet gebruik maken
9. Zich verplaatsen naar een andere kamer op dezelfde verdieping
10. De woning verlaten en binnengaan
11. Zich verplaatsen buitenshuis

De vraag over het gebruik maken van het toilet is pas sinds 2014 uitgevraagd en wordt daarom in dit onderzoek niet meegenomen. Dit om de vergelijking tussen verschillende perioden zo zuiver mogelijk te houden.
De overige tien vragen zijn meegenomen in de analyses. De antwoordopties op de ADL-vragen zijn:
1. zonder moeite;
2. met enige moeite;
3. met grote moeite;
4. alleen met hulp van anderen.
De eerste drie vragen (stoel, bed en trap) kennen sinds 2009 een extra antwoordcategorie:
5. zelfs niet met hulp van anderen.
Vanaf 2009 wordt bij de vragen aangegeven dat het gaat om uitvoering van de handelingen zonder gebruik te maken van technische hulpmiddelen.

Een respondent wordt als ‘ADL-beperkt’ geclassificeerd, als hij of zij op minstens 1 van de 10 vragen antwoordt ‘met grote moeite’, 'alleen met hulp van anderen' of ‘zelfs niet met hulp van anderen’.
In de analyse is verder een onderscheid gemaakt tussen enerzijds de items die betrekking hebben op handelingen die je binnenshuis op dezelfde verdieping verricht (de vragen 1, 2, 4, 5, 6, 7 en 9) en anderzijds de items over traplopen, het verlaten en binnengaan van de woning en het zich buitenshuis verplaatsen. Het idee hierachter is dat beperkingen in die tweede groep (traplopen, woning betreden/verlaten en buitenshuis verplaatsen) minder een belemmering vormen bij het zelfstandig kunnen wonen dan de andere items.