Huren stijgen gemiddeld met 2 procent
Jaar | Woninghuren (% verandering t.o.v. een jaar eerder) |
---|---|
2013 | 4,7 |
2014 | 4,4 |
2015 | 2,4 |
2016 | 1,9 |
2017 | 1,6 |
2018 | 2,3 |
2019 | 2,5 |
2020 | 2,9 |
2021 | 0,8 |
2022 | 3,0 |
2023 | 2,0 |
Verschillen in toegestane huurverandering
De maximaal toegestane huurverhoging is afhankelijk van het soort verhuur (gereguleerd of geliberaliseerd) en de hoogte van het inkomen van de huurder. Huishoudens met een laag inkomen komen in 2023 onder bepaalde voorwaarden in aanmerking voor een huurverlaging. Lees meer over de maximale huurverhoging en de huurverlaging voor lage inkomens bij de Rijksoverheid.
Minder sterke stijging bij sociale verhuurders
Bijna 70 procent van alle huurwoningen is in het bezit van woningcorporaties. Gemiddeld stegen de huren van sociale woningen bij corporaties per 1 juli van dit jaar met 0,1 procent. Vorig jaar was de stijging 2,6 procent.
Bij overige verhuurders stegen de huren van sociale huurwoningen gemiddeld wel meer dan vorig jaar: 3,7 procent in 2023 ten opzichte van 2,8 procent in 2022.
Ook de huren van vrijesectorwoningen gingen dit jaar gemiddeld meer omhoog: 4,5 procent in 2023 tegenover 3,8 procent in 2022. Vrijesectorwoningen kunnen net als sociale woningen in het bezit zijn van corporaties of van overige verhuurders. De nettohuurprijs bij het ingaan van het huurcontract bepaalt of een woning geliberaliseerd is. Vanaf een bepaalde huur – de zogenoemde liberalisatiegrens – is de woning een vrijesectorwoning, bij een lagere huur is het een sociale huurwoning. In 2023 lag de liberalisatiegrens op 808,06 euro.
Jaar | Sociale huurwoningen bij corporaties (% verandering t.o.v. een jaar eerder) | Sociale huurwoningen bij overige verhuurders (% verandering t.o.v. een jaar eerder) | Vrijesectorwoningen (% verandering t.o.v. een jaar eerder) |
---|---|---|---|
2018 | 1,7 | 3,3 | 3,1 |
2019 | 2,0 | 3,3 | 3,3 |
2020 | 2,7 | 3,4 | 3,0 |
2021 | 0,3 | 0,3 | 2,2 |
2022 | 2,6 | 2,8 | 3,8 |
2023 | 0,1 | 3,7 | 4,5 |
Sterkere stijging bij bewonerswisselingen
Als een huurwoning van bewoner wisselt, gelden er andere regels en wordt de huur meestal meer verhoogd. Gemiddeld stegen de huren bij bewonerswisseling met 10,9 procent, dit is meer dan in 2022 (9,7 procent). Sinds 2014 zijn de huren bij bewonerswisselingen niet zo hard gestegen als in 2023.
Wie huurt bij een sociale verhuurder kan onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komen voor een inkomensafhankelijke huurverlaging. Deze verlaging heeft een dempend effect op de huurstijging. Als geen rekening wordt gehouden met bewonerswisselingen is er sprake van een huurdaling bij de sociale verhuurders van 0,1 procent. Bij overige verhuurders stegen de huren zonder bewonerswisselingen met 3,2 procent. Dit is een hogere stijging dan in 2022.
Jaar | 2018 (% verandering t.o.v. een jaar eerder) | 2019 (% verandering t.o.v. een jaar eerder) | 2020 (% verandering t.o.v. een jaar eerder) | 2021 (% verandering t.o.v. een jaar eerder) | 2022 (% verandering t.o.v. een jaar eerder) | 2023 (% verandering t.o.v. een jaar eerder) |
---|---|---|---|---|---|---|
Bij bewonerswisseling | 9,6 | 8,2 | 9,5 | 7,2 | 9,7 | 10,9 |
Exclusief bewonerswisseling | 1,8 | 2,1 | 2,4 | 0,3 | 2,4 | 1,3 |
Inclusief bewonerswisseling | 2,3 | 2,5 | 2,9 | 0,8 | 3,0 | 2,0 |
Grootste stijging in Amsterdam
Van de vier grote steden stegen in 2023 de huren in Amsterdam met 2,8 procent het sterkst. In Utrecht stegen van de vier grote steden de huren met 2,4 procent het minst. Bewonerswisselingen hadden hier ook het minste effect op de huurontwikkeling, namelijk 0,6 procent.
Op provinciaal niveau stegen de huren in Fryslân gemiddeld het hardst, inclusief bewonerswisseling stegen de huren hier met 2,4 procent. Bewonerswisselingen hadden hier een effect van 0,5 procent.
Bewonerswisselingen hadden in Overijssel en Noord-Brabant ten opzichte van andere provincies met 0,9 procent het meeste effect op de huurstijging. De huren stegen het minst in Flevoland, 1,2 procent. De stijging wordt in deze provincie voor de helft (0,6 procent) veroorzaakt door bewonerswisselingen.
Exclusief bewonerswisseling (% verandering t.o.v. een jaar eerder) | Effect bewonerswisseling (% verandering t.o.v. een jaar eerder) | |
---|---|---|
Amsterdam | 1,7 | 1,1 |
Den Haag | 2,0 | 0,7 |
Rotterdam | 1,5 | 1,1 |
Utrecht (Gemeente) | 1,8 | 0,6 |
Fryslân | 1,9 | 0,5 |
Noord-Holland | 1,5 | 0,8 |
Zuid-Holland | 1,5 | 0,7 |
Overijssel | 1,2 | 0,9 |
Noord-Brabant | 1,1 | 0,9 |
Groningen | 1,1 | 0,8 |
Drenthe | 1,3 | 0,4 |
Utrecht | 1,2 | 0,4 |
Zeeland | 1,0 | 0,6 |
Limburg | 1,2 | 0,3 |
Gelderland | 0,9 | 0,5 |
Flevoland | 0,6 | 0,6 |
Nederland | 1,3 | 0,7 |
Dit artikel heeft betrekking op de nettohuur. Dit betekent de huurprijs van de woning zonder service- of andere kosten. Stookkosten, of kosten voor verlichting in algemene ruimten zijn voorbeelden van kosten die de verhuurder doorberekent aan huurders die geen onderdeel zijn van de ontwikkeling van de nettohuur.
Bronnen
- StatLine - Consumentenprijzen; huurverhoging woningen vanaf 1959
- StatLine - Huurverhoging woningen; soort ontwikkeling; soort verhuur
- StatLine - Huurverhoging woningen; regio
- StatLine - Reële huurverhoging woningen; sociale- en overige verhuurders
- StatLine - Huurverhoging woningen; renovatie en harmonisatie-effect
- StatLine - Huurverhoging woningen; naar inkomensklasse