Lage-inkomensgrens

De lage-inkomensgrens weerspiegelt een vast koopkrachtbedrag in de tijd. De grens is afgeleid van het bijstandsniveau voor een alleenstaande in 1979, toen dit in koopkracht het hoogst was. Voor meerpersoonshuishoudens is deze grens met behulp van equivalentiefactoren aangepast aan omvang en samenstelling van het huishouden. Omdat de lage-inkomensgrens alleen voor de prijsontwikkeling wordt geïndexeerd, is dit criterium bij uitstek geschikt voor vergelijkingen in de tijd. Bij een inkomen onder de lage-inkomensgrens spreekt het CBS van een laag inkomen of van een armoederisico.

Dit bericht gaat over personen. De inkomensgegevens hebben hier betrekking op de totale bevolking uitgezonderd de mensen in instellingen, inrichtingen en tehuizen, studenten die in studentenhuishoudens leven, en personen die deel uitmaken van een huishouden dat niet het hele jaar door inkomen had. Dit houdt in dat in 2021 95 procent van de totale bevolking van bijna 17,5 miljoen mensen in ogenschouw is genomen.

Worden in plaats van personen huishoudens beschouwd, dan komt naar voren dat van de meer dan 8 miljoen huishoudens in 2021 in de doelpopulatie 6,8 procent een inkomen onder de lage-inkomensgrens had. In 2020 was dat eveneens 6,8 procent. Het aandeel huishoudens met tenminste vier jaar een inkomen onder de lage-inkomensgrens kwam in 2021 uit op 3,1 procent. Ook in 2020 was dat 3,1 procent.