Persoonlijk welzijn
1) Materiële levensstandaard: (a) tevredenheid over de financiële situatie.
2) Economische risico’s: (b) zorgen over de financiële toekomst.
3) Opleiding en arbeid: (c) tevredenheid met de opleidingskansen, (d) tevredenheid met het werk (indien iemand een betaalde baan heeft van minimaal 12 uur per week) of de dagelijkse bezigheden (indien iemand geen betaalde baan heeft of minder dan 12 uur per week werkt).
4) Gezondheid: (e) tevredenheid met de lichamelijke gezondheid, (f) tevredenheid met de psychische gezondheid.
5) Sociale relaties: (g) tevredenheid met het sociale leven.
6) Maatschappelijke participatie en vertrouwen: (h) vertrouwen in de Tweede Kamer, (i) in rechters en in de (j) politie.
7) Veiligheid: (k) gevoel van (on)veiligheid.
8) Milieu en leefomgeving: (l) tevredenheid met de woonbuurt.
Voor elke dimensie is een score van 1 tot en met 10 bepaald. De meeste dimensies bevatten slechts één indicator met numerieke antwoord categorieën van 1 tot en met 10, in dit geval is de score van de dimensie gelijk aan de score van de betreffende indicator. Voor de dimensies die meer dan een indicator bevatten, zijn de scores van de indicatoren gecombineerd door het gemiddelde van de indicatoren te nemen. Vervolgens is voor elke dimensie per persoon een (gemiddelde) score bepaald en zijn de acht resulterende scores samengevoegd tot een overkoepelende indexwaarde, oftewel de Persoonlijke Welzijnsindex(waarde). Iedere dimensie telt even zwaar mee in de index, die loopt van 1 tot en met 10. Een gemiddelde score van 7 of hoger op de PWI of de afzonderlijke dimensies, betekent een hoog persoonlijk welzijn (op desbetreffend terrein). (Van Beuningen et al., 2015).