Lager opgeleide jongeren hebben minst stabiele loopbanen
Vroege loopbaan van jongeren op een nieuwe manier in kaart gebracht
Loopbanen van jongvolwassenen verlopen deels dynamisch. Beschrijvingen van arbeidsposities naar leeftijd suggereren een rechtlijnige ontwikkeling, waarin steeds meer werkenden een vast contract krijgen en steeds minder mensen een tijdelijk contract of geen werk hebben (zie de figuur hieronder). Op individueel niveau verlopen loopbanen niet altijd rechtlijnig, maar vaak veel dynamischer.
Leeftijd | Vast contract (%) | Flexibel contract (%) | Zelfstandige (%) | Niet-werkend (%) | Onderwijs (%) |
---|---|---|---|---|---|
23 | 28,2 | 31,9 | 1,9 | 9,3 | 28,6 |
24 | 32,9 | 34,1 | 2,6 | 10,3 | 20,2 |
25 | 37,3 | 34,4 | 3,4 | 11,4 | 13,4 |
26 | 41,0 | 33,9 | 4,2 | 12,5 | 8,5 |
27 | 44,2 | 32,4 | 4,9 | 13,2 | 5,3 |
28 | 46,4 | 30,3 | 5,6 | 14,3 | 3,3 |
29 | 47,8 | 28,2 | 6,4 | 15,4 | 2,2 |
30 | 48,9 | 26,6 | 7,1 | 15,9 | 1,5 |
31 | 50,1 | 25,4 | 7,9 | 15,6 | 1,0 |
32 | 51,4 | 24,3 | 8,6 | 15,1 | 0,6 |
Die dynamiek binnen individuele loopbanen en verschillen tussen groepen kan worden getoond door middel van een zogeheten sequentieanalyse, zoals hieronder. De figuur (een sequentie-indexplot) bestaat uit op elkaar gestapelde horizontale lijntjes. Ieder lijntje is één loopbaan, die links begint met de situatie op 23-jarige leeftijd en rechts eindigt met de uiteindelijke situatie op 32-jarige leeftijd.
De kleuren geven aan welke arbeidsmarktpositie de jongvolwassene heeft gedurende elk levensjaar in die periode. Een doorlopende lichtblauwe lijn staat voor een loopbaan met een vast contract gedurende de hele periode. Veel andere loopbanen beginnen donkerblauw - met een flexibel contract - en gaan na verloop van tijd over in lichtblauw, een vast contract. De lijnen zijn voor het overzicht gesorteerd op de eerste arbeidsmarktpositie (op 23-jarige leeftijd)en vervolgens op de laatste (op 32-jarige leeftijd).
Er wordt in veel loopbanen flink gewisseld tussen de verschillende arbeidsmarktposities – in dat geval heeft een lijn veel opeenvolgende verschillende kleuren. Het komt bijvoorbeeld regelmatig voor dat mensen op een bepaald moment een vast contract hebben, maar na verloop van tijd een flexibel contract hebben of misschien niet werkzaam zijn. Zo heeft een flink deel van de mensen die bij aanvang een vast contract hebben uiteindelijk geen vast contract meer.
Van degenen die op hun 23e niet werkzaam zijn is bijna een derde de gehele periode tot hun 32e niet werkzaam, maar heeft een deel ook tussendoor een vaste of flexibele baan. Een deel van de jongeren van 23 jaar volgt nog voltijds onderwijs, en gaat aan het werk op latere leeftijd, vaak eerst via een flexibel contract.
Hoger opgeleiden meest stabiele loopbanen
Ook als het gaat om verschillen naar opleidingsniveau geven ‘traditionele’ tabellen en figuren slechts een beperkt beeld van het werkelijke verloop van loopbanen. Zo blijkt uit de drie onderstaande figuren dat onder lager opgeleiden het aandeel mensen met een vast contract redelijk stabiel blijft door de tijd, terwijl bij middelbaar en hoger opgeleiden het aandeel mensen met een vast contract door de tijd toeneemt. Bij lager opgeleiden is ook te zien dat het aandeel flexibele contracten afneemt en het aandeel niet-werkend toeneemt. Dat doet vermoeden dat een deel van de flexwerkers na verloop van tijd zijn baan kwijtraakt.
Leeftijd | Vast contract (%) | Flexibel contract (%) | Zelfstandige (%) | Niet-werkend (%) | Onderwijs (%) |
---|---|---|---|---|---|
23 | 31,1 | 32,1 | 2,8 | 31,4 | 2,6 |
24 | 31,4 | 31,2 | 3,6 | 32,4 | 1,5 |
25 | 31,6 | 28,6 | 4,3 | 34,4 | 1,0 |
26 | 31,7 | 26,3 | 4,8 | 36,5 | 0,8 |
27 | 32,0 | 24,6 | 5,2 | 37,7 | 0,6 |
28 | 32,0 | 22,3 | 5,5 | 39,7 | 0,4 |
29 | 31,6 | 20,7 | 6,0 | 41,4 | 0,4 |
30 | 31,1 | 20,1 | 6,4 | 42,1 | 0,3 |
31 | 31,2 | 19,9 | 7,0 | 41,7 | 0,2 |
32 | 31,6 | 19,9 | 7,5 | 40,8 | 0,1 |
Leeftijd | Vast contract (%) | Flexibel contract (%) | Zelfstandige (%) | Niet-werkend (%) | Onderwijs (%) |
---|---|---|---|---|---|
23 | 38,2 | 37,8 | 2,5 | 9,1 | 12,3 |
24 | 41,1 | 37,4 | 3,3 | 10,0 | 8,2 |
25 | 43,4 | 35,4 | 4,1 | 11,3 | 5,8 |
26 | 45,1 | 33,3 | 4,8 | 12,5 | 4,3 |
27 | 46,4 | 31,2 | 5,5 | 13,6 | 3,3 |
28 | 47,0 | 29,1 | 6,2 | 15,1 | 2,6 |
29 | 47,2 | 27,4 | 6,9 | 16,5 | 2,0 |
30 | 47,3 | 26,2 | 7,7 | 17,2 | 1,6 |
31 | 47,9 | 25,6 | 8,5 | 16,9 | 1,1 |
32 | 48,5 | 25,2 | 9,2 | 16,3 | 0,8 |
Leeftijd | Vast contract (%) | Flexibel contract (%) | Zelfstandige (%) | Niet-werkend (%) | Onderwijs (%) |
---|---|---|---|---|---|
23 | 18,0 | 26,4 | 1,1 | 3,3 | 51,3 |
24 | 25,6 | 31,7 | 1,8 | 4,2 | 36,7 |
25 | 33,3 | 35,0 | 2,6 | 5,1 | 24,1 |
26 | 39,8 | 36,6 | 3,4 | 5,7 | 14,6 |
27 | 45,5 | 35,8 | 4,3 | 6,0 | 8,5 |
28 | 49,9 | 33,7 | 5,1 | 6,5 | 4,9 |
29 | 52,9 | 31,2 | 6,0 | 7,0 | 3,0 |
30 | 55,3 | 28,9 | 6,8 | 7,2 | 1,8 |
31 | 57,6 | 26,7 | 7,6 | 7,0 | 1,1 |
32 | 59,6 | 24,7 | 8,3 | 6,8 | 0,6 |
Door deze figuren op basis van sequentieanalyse voor opleidingsniveaus apart te maken, wordt duidelijk dat die ontwikkeling niet zo eenduidig is (zie onderstaande figuur). Hoewel langdurig niet werken meer voorkomt onder lager opgeleiden dan onder middelbaar en hoger opgeleiden, zijn er ook veel mensen die na verloop van tijd geen werk meer hebben. Dit geldt vrij vaak voor mensen met een flexibel contract, maar ook een deel van degenen die beginnen met een vast contract heeft na verloop van tijd geen werk meer. Dit gebeurt vaker onder lager opgeleiden dan onder middelbaar en hoger opgeleiden. Zeker voor lager opgeleiden is een vast contract dus niet zo vast als de naam suggereert. Onder hoger opgeleiden is nog te zien dat een groot deel (meer dan de helft) in het begin van de loopbaan nog onderwijs volgt, om daarna de arbeidsmarkt te betreden. Dat loopt vaak via een flexibel contract naar een vast contract. Hoger opgeleiden hebben in het algemeen dus stabielere loopbanen dan lager opgeleiden.
Verschil tussen mannen en vrouwen het grootst onder lager opgeleiden
Tot slot zijn er ook verschillen tussen mannen en vrouwen in hun loopbanen. In het algemeen blijven mannen iets langer onderwijs volgen dan vrouwen. De loopbanen van mannen en vrouwen verschillen het meest onder lager opgeleiden. Langdurig niet werken komt het vaakst voor onder lager opgeleide vrouwen. Ook maken lager opgeleide vrouwen vaker de transitie van vast of flexibel werk naar niet-werken. Onder middelbaar opgeleide vrouwen komt die transitie een stuk minder vaak voor, en onder hoger opgeleide vrouwen vrijwel niet. Onder hoger opgeleiden zijn er juist weinig significante verschillen tussen de loopbanen van mannen en vrouwen.Bronnen
Relevante links
- Visualisatie – Dashboard arbeidsmarkt
- Privacy - Privacyregels CBS