Woonquote
De gemiddelde woonquote van een groep wordt berekend door eerst per huishouden de woonquote te bepalen en hier vervolgens een gemiddelde van te nemen. Hierdoor is de gemiddelde woonquote niet gelijk aan de gemiddelde totale woonlasten van een groep gedeeld door het gemiddelde besteedbaar inkomen van de groep. Bovendien wordt het verschil met deze berekening versterkt door de correctie op de woonlasten van huishoudens met extreem hoge woonlasten. De woonlasten zijn gemaximaliseerd op 99,7 procent van het besteedbaar inkomen. De cijfers hebben betrekking op particuliere huishoudens in zelfstandige woningen.
De woonquote volgens het CBS wijkt af van de woonquote gerapporteerd in de kernpublicatie van WoON 2021 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. In de WoON-kernpublicatie is de gemiddelde woonquote van eigenaren 25,7 procent en van huurders 33,2 procent. Het verschil tussen de quotes van BZK en het CBS wordt veroorzaakt door een verschil in doelpopulatie. In de BZK-publicatie blijven huishoudens met een inkomen lager dan 90 procent van het sociaal minimum buiten beschouwing, het CBS neemt deze groep wel mee bij de berekening van de woonlasten en woonquote.