Aandeel woonlasten in inkomen gedaald in 2021
Voor zowel woningeigenaren als huurders nam de gemiddelde woonquote af. De woonquote van huurders is sinds 2015 gemiddeld met 2,3 procentpunt afgenomen. De woonquote van eigenaren laat een nog gunstiger beeld zien; een afname van 3,8 procentpunt in de periode 2015-2021. Met name in de periode 2018-2021 nam de woonquote voor woningeigenaren fors af. De woonuitgaven van eigenaren bleven in deze periode met ruim 900 euro min of meer stabiel, terwijl hun gemiddelde inkomen steeg.
Jaar | Woningeigenaren (woonquote) | Huurders totaal (woonquote) | Huurders corporatiewoning (woonquote) | Particuliere huurders (woonquote) |
---|---|---|---|---|
2015 | 27,2 | 38,6 | 37,4 | 42,3 |
2018 | 26,6 | 37,8 | 36,0 | 42,4 |
2021 | 23,4 | 36,3 | 33,8 | 41,8 |
Stijging kale huur
Huurders betaalden in 2021 gemiddeld 723 euro aan maandelijkse woonlasten, in lopende prijzen een stijging van ruim 11 procent ten opzichte van 2015. Gecorrigeerd voor inflatie bleven de woonlasten van huurders min of meer gelijk in deze periode. De toename in lopende prijzen komt volledig voor rekening van hogere huren. De kale huur bedroeg in 2021 gemiddeld 652 euro, ruim 20 procent meer dan in 2015. Deze toename werd nauwelijks gecompenseerd door een verhoging van de huurtoeslag. De hoogte van de bijkomende woonlasten nam wel af ten opzichte van 2015.
Huishoudens betaalden in 2021 gemiddeld 156 euro per maand aan lokale heffingen en uitgaven aan energie en water. In 2015 en 2018 was dat ruim 170 euro per maand. De uitgaven aan energie zijn vastgesteld op basis van het jaarlijkse energieverbruik en de gemiddelde tarieven op 1 januari van het betreffende jaar.
Particuliere huurder heeft gemiddeld hoogste woonquote
Ondanks een hoger inkomen waren huurders van een particuliere verhuurder, met gemiddeld 41,8 procent, een veel groter deel van hun inkomen kwijt aan woonlasten dan huurders van corporatiewoningen, waarvoor de woonlasten gemiddeld een derde van het inkomen vormden. Particuliere huurders zijn met gemiddeld 835 euro fors meer huur gaan betalen. Daarnaast ontvingen zij, vergeleken met huurders van corporatiewoningen, minder compensatie via de huurtoeslag.
Hypotheekuitgaven 90 euro lager dan in 2015
De woonuitgaven van woningeigenaren bedroegen in 2021 gemiddeld 919 per maand, vergelijkbaar met 2018 en 2015. De maandelijkse bruto hypotheekuitgaven namen en opzichte van 2015 met ruim 90 euro af. De dalende rentestand speelde hierbij een rol. Anderzijds lossen woningeigenaren, door de strengere regelgeving rond hypotheken, steeds meer af op hun hypotheek. De betaalde hypotheekrente vormt een steeds kleiner deel van de maandelijkse hypotheekuitgaven. Hierdoor, maar ook door afbouw van de hypotheekrenteaftrek, genoten woningeigenaren steeds minder belastingvoordeel. De maandelijkse netto koopuitgaven veranderden per saldo nauwelijks. In 2021 bedroegen deze gemiddeld 696 euro, vergelijkbaar met 2015.
Huurders | Woningeigenaren | ||
---|---|---|---|
Kale huur | € 652 | Bruto hypotheeklasten | € 641 |
- Subsidiabele servicekosten | € -12 | + Bijkomende kosten eigenaren | € 71 |
Bruto huur | € 665 | + Onderhoudskosten eigenaren | € 119 |
- Huurtoeslag | € -97 | Bruto koopuitgaven | € 831 |
- Belastingvoordeel eigenaren | € -135 | ||
Netto huuruitgaven | € 568 | Netto koopuitgaven | € 696 |
+ Bijkomende woonuitgaven | € 156 | + Bijkomende woonuitgaven | € 224 |
Totale woonlasten | € 723 | Totale woonlasten | € 919 |
Laagste inkomens hebben relatief hoge woonlasten
De woonquote neemt sterk af naarmate het inkomen van huishoudens toeneemt. In de laagste inkomensgroep bedroegen de woonlasten, zowel voor eigenaren als huurders, gemiddeld 45 procent van het inkomen. Huurders in deze groep waren in 2021 maandelijks gemiddeld 533 euro kwijt aan woonlasten. Voor woningeigenaren was dat gemiddeld 562 euro. In de hoogste inkomensgroep lagen de woonlasten met 1 170 respectievelijk 1 246 euro ruim twee keer zo hoog, maar vormden deze lasten 18 procent van het besteedbare inkomen. De woonsituatie van huishoudens verschilt sterk per inkomensgroep. Het aandeel huurders daalt van bijna 80 procent in de laagste inkomensgroep tot 8 procent in de hoogste inkomensgroep.
Inkomensgroep | Huurders (woonquote) | Woningeigenaren (woonquote) |
---|---|---|
Totaal | 36,3 | 23,4 |
1e 20-procentgroep | 45,5 | 45,5 |
2e 20-procentgroep | 34,6 | 28,1 |
3e 20-procentgroep | 29,7 | 24,2 |
4e 20-procentgroep | 23,5 | 21,2 |
5e 20-procentgroep | 18,2 | 17,5 |
Jonge huurders en eigenaren hebben een relatief hoge woonquote
Jonge huishoudens hebben hogere relatieve woonlasten dan oudere huishoudens. Dit geldt met name voor huurders. Voor huurders met een huishoudenshoofd jonger dan 35 jaar bedragen de woonlasten gemiddeld ruim 41 procent van het inkomen. Onder hen zijn huurders van particuliere verhuurders zelfs ruim 45 procent van hun inkomen kwijt aan woonlasten. Voor huurders van 35 tot 55 jaar ligt de woonquote met gemiddeld bijna 33 procent aanzienlijk lager. Voor huurders van 55 tot 75 jaar is de quote gemiddeld ongeveer 35 procent.
Leeftijdsgroep | Woningeigenaren (woonqoute) | Huurders corporatiewoning (woonqoute) | Paticuliere huurders (woonqoute) |
---|---|---|---|
Jonger dan 35 jaar | 26,4 | 37,2 | 45,1 |
35 tot 45 jaar | 25,0 | 31,0 | 36,1 |
45 tot 55 jaar | 23,2 | 31,1 | 38,6 |
55 tot 65 jaar | 21,9 | 34,6 | 38,5 |
65 tot 75 jaar | 21,7 | 33,0 | 39,4 |
75 jaar of ouder | 23,9 | 34,8 | 44,4 |
Bronnen
Relevante links
- Website - Woononderzoek Nederland
- Nieuwsbericht - Tevredenheid met woning licht opgelopen