Vermogens van huurders groeiden niet, van woningbezitters wel
Jaar | Alle huishoudens (1 000 euro) | Woningbezitters (1 000 euro) | Huurders (1 000 euro) |
---|---|---|---|
2011 | 14,1 | 27,8 | 3,2 |
2012 | 12,7 | 26,9 | 2,8 |
2013 | 11,1 | 25,8 | 2,1 |
2014 | 11,2 | 26,5 | 1,9 |
2015 | 13,1 | 28,9 | 2,4 |
2016 | 13,2 | 29,6 | 2,3 |
2017 | 13,9 | 31,1 | 2,4 |
2018 | 14,3 | 32,6 | 2,3 |
2019 | 14,8 | 33,8 | 2,3 |
2020* | 16,0 | 36,3 | 2,6 |
* voorlopige cijfers |
Huurders wel financieel bezit, maar vrijwel geen ander vermogen
Bijna alle huishoudens beschikten in 2020 over financiële bezittingen. De financiële bezittingen van kopers waren in doorsnee hoger dan van huurders; respectievelijk 30,6 duizend euro en 4,6 duizend euro. Huishoudens met een huurwoning hadden naast financiële bezittingen nauwelijks andere vormen van vermogen. Van de huishoudens met een eigen woning had bijna een derde ook andere bezittingen, zoals bedrijfsvermogen en overig onroerend goed.
Vermogensbestanddeel | Woningbezitters (% huishoudens) | Huurders (% huishoudens) |
---|---|---|
Financiele bezittingen | 99,6 | 95,6 |
Overig onroerend goed | 10,6 | 1,6 |
Bedrijfsvermogen | 17,0 | 8,5 |
Overige bezittingen | 8,3 | 1,3 |
Studieschuld | 12,7 | 21,1 |
Overige schuld | 33,3 | 34,3 |
* voorlopige cijfers |
De financiële bezittingen van huurders zijn nagenoeg gelijk gebleven in de afgelopen tien jaar, de financiële bezittingen en het bedrijfsvermogen van woningeigenaren zijn toegenomen in die periode.
Jaar | Alle huishoudens (1 000 euro) | Woningbezitters (1 000 euro) | Huurders (1 000 euro) |
---|---|---|---|
2011 | 14,6 | 24,6 | 5,0 |
2012 | 13,4 | 23,9 | 4,5 |
2013 | 11,9 | 22,8 | 3,6 |
2014 | 12,0 | 23,2 | 3,4 |
2015 | 13,6 | 25,1 | 4,1 |
2016 | 13,8 | 25,7 | 4,0 |
2017 | 14,3 | 26,6 | 4,2 |
2018 | 14,7 | 27,6 | 4,2 |
2019 | 15,2 | 28,5 | 4,3 |
2020* | 16,3 | 30,6 | 4,6 |
* voorlopige cijfers |
Zes op de tien huurders hebben geen of nauwelijks vermogen
Zo’n 2 miljoen huishoudens met een huurwoning hadden geen vermogen of een klein vermogen van 0 tot 5 duizend euro. Dit is bijna 60 procent van alle huurders en een kwart van alle Nederlandse huishoudens. Onder de huishoudens met een eigen woning had 18 procent een laag vermogen.
5 procent van de huurders had een vermogen van 100 duizend euro of meer. Onder huishoudens met een eigen woning is die groep vijf keer zo groot (27 procent).
Hoogste vermogen bij ouderen
Jonge huishoudens hebben vaak weinig vermogen of zelfs schulden. Vermogen wordt pas opgebouwd in de loop der jaren. De hoogste vermogens zijn te vinden bij 65-plussers. Het doorsnee vermogen van huurders van 65 tot 75 jaar is 7,7 duizend euro, 75-plussers hebben een vermogen van 18,5 duizend euro. Voor kopers (65-plus) ligt dit op 52 duizend euro. In alle leeftijdsgroepen hebben woningeigenaren hogere vermogens dan huurders.
Leeftijd | Woningbezitters (1 000 euro) | Huurders (1 000 euro) |
---|---|---|
Totaal | 36,3 | 2,6 |
Tot 25 jaar | 7,0 | -0,4 |
25 tot 35 | 12,3 | 0,3 |
35 tot 45 | 23,6 | 1,1 |
45 tot 55 | 38,7 | 1,7 |
55 tot 65 | 50,0 | 2,6 |
65 tot 75 | 51,9 | 7,7 |
75 jaar en ouder | 52,4 | 15,5 |
* voorlopige cijfers |
Jongeren minder en ouderen vaker een eigen woning
Op 1 januari 2020 waren er 7,9 miljoen huishoudens in Nederland. Bijna 6 op de 10 huishoudens hadden een eigen woning.
Jongere huishoudens (tot 25 jaar) en oudere huishoudens (75 jaar of ouder) hadden vaker een huurwoning. In 2020 woonde 93 procent van de jonge huishoudens in een huurwoning. In de leeftijd 25 tot 35 jaar was het aandeel huurders bijna 60 procent, tegen 35 procent van de 35- tot 75-jarigen. Van de 75-plus-huishoudens had de helft een huurwoning.
Het woningbezit onder 55-plussers is vanaf 2011 fors gestegen, terwijl huishoudens met een hoofdkostwinner jonger dan 45 jaar juist minder vaak in een eigen huis wonen.
Leeftijd | 2020 (%) | 2011 (%) |
---|---|---|
Totaal | 56,7 | 56,6 |
Tot 25 jaar | 7,0 | 10,2 |
25 tot 35 | 41,5 | 50,6 |
35 tot 45 | 62,8 | 67,3 |
45 tot 55 | 67,5 | 66,8 |
55 tot 65 | 65,9 | 64,1 |
65 tot 75 | 62,0 | 55,6 |
75 jaar en ouder | 49,1 | 38,8 |
* voorlopige cijfers |