Koopkracht(ontwikkeling)

De koopkracht van een persoon wordt uitgedrukt aan de hand van het gestandaardiseerd besteedbaar huishoudensinkomen, gecorrigeerd voor prijsontwikkeling. In het besteedbaar huishoudensinkomen is het inkomen uit loon, winst, vermogen en uit ontvangen uitkeringen en andere toelagen van alle huishoudensleden opgeteld (dat is het bruto-huishoudensinkomen), en verminderd met de betaalde premies en belastingen. Om de besteedbare inkomens van verschillende typen huishouden onderling vergelijkbaar te maken, wordt het besteedbaar huishoudensinkomen gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden (gestandaardiseerd). 

De koopkrachtmutatie is de procentuele verandering in koopkracht tussen twee jaren. Voor de koopkrachtmutatie van de bevolking of een bevolkingsgroep wordt niet uitgegaan van het gemiddelde maar van de mediaan (de middelste van de naar grootte gerangschikte koopkrachtmutaties van personen uit deze groep). Positieve en negatieve uitschieters hebben dan nauwelijks invloed op de uitkomst. Tot 1990 is iemands verandering in koopkracht steeds ten opzichte van twee jaar eerder berekend, omdat gegevens over de perioden 1978–1980, 1982–1984 en 1986–1988 ontbreken. Vanaf 1990 kon de koopkracht kon de koopkrachtverandering van een persoon ten opzichte van een jaar eerder vastgesteld worden.

De koopkrachtontwikkeling vanaf een bepaald startjaar is eenvoudig te berekenen door jaarlijkse mediane koopkrachtmutaties te vermenigvuldigen. Met een koopkrachtstijging van 2,1 procent in 2000 en 6,3 procent in 2001 is de ontwikkeling vanaf startjaar 1999 gelijk aan 1,021 * 1,063 = 1,085. De koopkrachtstijging in 2001 (met 1999=100) is dan 8,5 procent.