Reëel beschikbaar inkomen huishoudens 2,4 procent hoger in 2020
Jaar | Reëel beschikbaar inkomen (%-verandering t.o.v. een jaar eerder) |
---|---|
2010 | -0,1 |
2011 | 0,5 |
2012 | -0,3 |
2013 | -1,0 |
2014 | 1,7 |
2015 | 1,8 |
2016 | 2,4 |
2017 | 1,0 |
2018 | 2,4 |
2019 | 1,5 |
2020* | 2,4 |
* voorlopige cijfers |
Het beschikbaar inkomen steeg vooral doordat werknemers meer verdienden. De beloning van werknemers steeg met 15,4 miljard euro (4,1 procent) tot 393,4 miljard euro. De cao-lonen stegen in 2020 met 3,0 procent het sterkst in 12 jaar. De reële cao-loonstijging was het hoogst in 34 jaar. Het aantal banen en het aantal gewerkte uren daalden, maar door de steunmaatregelen van de overheid kregen veel werknemers toch hun volledige loon doorbetaald.
De inkomsten uit sociale uitkeringen waren 8,4 miljard euro hoger. Er waren zowel meer pensioen- als werkloosheidsuitkeringen. Doordat het ziekteverzuim hoger lag, nam ook de loondoorbetaling bij ziekte toe. De betaalde belastingen namen toe, de sociale premies namen juist af, vooral door gedaalde AOW- en WLZ-premies. Door de verslechterde economische omstandigheden groeide het totaal van belastingen en sociale premies minder hard dan in eerdere jaren.
Jaar | Inkomen uit productie-activiteiten (%-punt) | Beloning van werknemers (%-punt) | Netto-inkomen uit vermogen en overdrachten (%-punt) | Belastingen en sociale premies (%-punt) | Sociale uitkeringen (%-punt) | Inflatie (prijsindex consumptie huishoudens en IZWH,2015=100) (%-punt) |
---|---|---|---|---|---|---|
2011 | 0,8 | 2,3 | 0,4 | -2,9 | 1,6 | -2,1 |
2012 | -1,3 | 1,4 | 2,1 | -2,2 | 0,8 | -1,3 |
2013 | 0,7 | 0,4 | 0 | -1,3 | 1,1 | -2,1 |
2014 | 1,4 | 1,2 | 0,7 | -1,2 | 0,3 | -0,9 |
2015 | 0,9 | 0,6 | 1,2 | -0,8 | -0,1 | -0,2 |
2016 | 1,4 | 2,9 | -0,3 | -1,9 | 0,7 | -0,6 |
2017 | 1,8 | 3,3 | -0,6 | -2,9 | 0,8 | -1,4 |
2018 | 1,9 | 4,4 | 0,2 | -2,4 | 0,5 | -2,2 |
2019* | 1,2 | 4,3 | 1,3 | -3,8 | 0,9 | -2,3 |
2020* | 0,6 | 3,9 | -1,3 | -1,4 | 2,1 | -1,4 |
* voorlopige cijfers |
Laagste inkomensgroei in zeven jaar voor zelfstandigen
Voor zelfstandigen was de inkomensontwikkeling minder groot. Hun inkomen steeg nog wel met 0,8 miljard euro, maar deze toename was kleiner dan in voorgaande jaren. Zelfstandigen in de bouw deden het relatief goed. Daartegenover staat dat het inkomen van zelfstandigen in de zorg en de horeca juist daalde. Het aantal gewerkte uren door zelfstandigen daalde voor het eerst na 2009. Het gemengd inkomen van zelfstandigen bleef onder meer op peil door de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) en andere coronagerelateerde subsidies. Zonder deze hulp zou het gemengd inkomen ruim 5 miljard lager zijn geweest, en daarmee gedaald zijn ten opzichte van een jaar eerder.
Jaar | Gemengd inkomen zelfstandigen (mld euro, verandering t.o.v. een jaar eerder) |
---|---|
2010 | 2,095 |
2011 | 1,337 |
2012 | 0,166 |
2013 | 0,556 |
2014 | 2,317 |
2015 | 2,538 |
2016 | 3,552 |
2017 | 3,111 |
2018 | 3,112 |
2019 | 3,701 |
2020* | 0,845 |
* voorlopige cijfers |
Huishoudens sparen recorddeel van het inkomen
Door de beperkingen als gevolg van de coronamaatregelen werd er in 2020 fors minder geconsumeerd. Huishoudens besteedden vooral minder aan diensten, zoals verre vakanties, restaurant- of theaterbezoek. Wel werd er meer besteed aan voedings- en genotmiddelen.
Het deel van het beschikbaar inkomen dat overblijft na consumptie vormt de individuele besparingen. Doordat het inkomen op peil bleef, namen de individuele besparingen sterk toe. In 2020 bedroegen deze besparingen 77,1 miljard euro, 33,8 miljard euro meer dan een jaar eerder. De netto-inleg in de pensioenvoorzieningen, de collectieve besparingen, nam met bijna 1,9 miljard euro af tot 25,3 miljard euro. De totale besparingen bedroegen in 2020 102 miljard euro. Huishoudens spaarden hiermee per saldo 23,3 procent van hun beschikbaar inkomen. Dit is de hoogste spaarquote sinds het begin van de metingen in 1995.
Jaar | Consumptieve bestedingen (mld euro, verandering t.o.v. een jaar eerder) | Individuele besparingen (mld euro, verandering t.o.v. een jaar eerder) |
---|---|---|
2010 | 5,0 | -0,2 |
2011 | 6,3 | 0,7 |
2012 | 0,3 | 2,3 |
2013 | 3,3 | 0,1 |
2014 | 3,8 | 4,3 |
2015 | 6,6 | -0,3 |
2016 | 5,2 | 4,9 |
2017 | 11,2 | -2,5 |
2018 | 14,3 | 3,0 |
2019 | 13,2 | 2,2 |
2020 | -18,2 | 33,8 |
Bronnen
- StatLine - Kerngegevens sectoren; nationale rekeningen