Een op drie kinderen brengt deel jeugd door in eenouderhuishouden

© Hollandse Hoogte / Nederlandse Freelancers
Ongeveer 1 op de 100 kinderen woont hun hele jeugd in een eenouderhuishouden. Een derde brengt een deel van die periode in een eenouderhuishouden door. Bij 8 op de 10 kinderen die direct na de geboorte met één ouder wonen, verandert die huishoudenssituatie gedurende hun jeugd. Dat meldt het CBS op basis van onderzoek in het kader van de Jeugdmonitor.

Van de 189 duizend kinderen die in 2019 vanaf hun geboorte 18 jaar aaneengesloten in Nederland hadden gewoond, hebben 63 duizend kinderen (een derde) tijdens hun jeugd, al dan niet tijdelijk, een periode met één ouder gewoond. Een eenouderhuishouden ontstaat meestal doordat ouders uit elkaar gaan, maar kan ook ontstaan door het overlijden van een van hen, doordat ouders nooit hebben samengewoond, of doordat een van de ouders al dan niet tijdelijk ergens anders gaat wonen (LAT-relatie).

Tienduizend van die 63 duizend kinderen woonden direct vanaf hun geboorte een periode met één van beide ouders (16 procent). Tot aan de basisschoolleeftijd kwamen daar nog 14 duizend kinderen bij. In de basisschoolleeftijd waren er 24 duizend kinderen die voor het eerst in een eenouderhuishouden woonden, bij 12- tot 18-jarigen waren dit 15 duizend kinderen.

Leeftijd waarop kinderen voor het eerst in een eenouderhuishouden wonen
leeftijdaantal (x 1 000)
Vanaf
geboorte
10,0
0 jaar3,5
1 jaar3,6
2 jaar3,7
3 jaar3,6
4 jaar3,5
5 jaar3,3
6 jaar3,3
7 jaar3,1
8 jaar3,0
9 jaar2,7
10 jaar2,7
11 jaar2,7
12 jaar2,6
13 jaar2,6
14 jaar2,5
15 jaar2,5
16 jaar2,5
17 jaar2,2

Tijdelijk met één ouder

Gemiddeld brachten kinderen die vanaf hun geboorte in een eenouderhuishouden woonden 11 jaar door in deze situatie, voor de overige drie leeftijdscategorieën was dat gemiddeld 9, 7 en 3 jaar. Voor de meeste kinderen die ooit in een ouderhuishouden woonden, duurde deze situatie niet hun hele jeugd. De helft heeft maximaal 6 jaar met hun alleenstaande ouder gewoond, 3 op de 10 korter dan 3 jaar. Dit hoeft overigens niet een aaneengesloten periode te zijn geweest, maar kan ook afgewisseld zijn met perioden waarin een andere (stief)ouder deel uitmaakte van het huishouden of waarin het kind bijvoorbeeld in een instelling of een pleeggezin verbleef. Ongeveer 1 op de 100 kinderen heeft tijdens hun jeugd nooit een andere huishoudenssituatie dan met één ouder meegemaakt.

40 procent blijft bij één ouder

Van de kinderen die vanaf enig moment in een eenouderhuishouden woonden, heeft die huishoudenssituatie gemiddeld bij ongeveer 40 procent van die groep de rest van hun jeugd geduurd. Dit percentage is afhankelijk van de leeftijd vanaf wanneer de ouders niet meer samen woonden. Hoe hoger die leeftijd, hoe groter de kans is dat de eenoudersituatie de rest van hun jeugd duurde. Van de kinderen die direct na hun geboorte in een eenouderhuishouden terecht kwamen, bleef 23 procent de rest van hun jeugd in die situatie. Bij de rest van de 0-jarigen gold dat voor 15 procent van deze kinderen. Daarna loopt het percentage op tot 94 procent bij kinderen die 17 jaar waren toen ze in een eenouderhuishouden terecht kwamen.

Kinderen die de rest van hun jeugd in een eenouderhuishouden doorbrengen
leeftijdblijft in eenoudergezin (% van kinderen die ooit in een
eenouderhuishouden woonden)
Vanaf
geboorte
21,8
0 jaar14,3
1 jaar17,6
2 jaar20,2
3 jaar24,4
4 jaar28,2
5 jaar30,6
6 jaar33,5
7 jaar37,3
8 jaar42,2
9 jaar45,4
10 jaar50,0
11 jaar53,1
12 jaar59,3
13 jaar65,0
14 jaar73,1
15 jaar78,5
16 jaar84,8
17 jaar92,8

Op 1 januari 2020 woonden van de 3,3 miljoen kinderen jonger dan 18 jaar er 539 duizend in een eenouderhuishouden. Dat is 16 procent van alle kinderen.