Minder vermogensongelijkheid bij meetellen pensioenvermogen
In 2018 bedroeg het pensioenvermogen van particuliere huishoudens in Nederland 1,2 biljoen euro. Gemiddeld was dat ruim 150 duizend euro per huishouden. Negen op de tien particuliere huishoudens hadden pensioenvermogen. Van het totale vermogen van huishoudens, 2,7 biljoen euro, bestond 46 procent uit pensioenvermogen.
Het totale pensioenvermogen, gecorrigeerd voor de prijsontwikkeling, was in 2018 33 procent hoger dan in 2006, het gemiddelde bedrag aan pensioenvermogen per huishouden was 21 procent hoger.
Vermogen zonder pensioenvermogen (mld euro (in prijzen van 2018)) Pensioenvermogen (mld euro (in prijzen van 2018)) 2006 1355,6 942,0 2007 1451,8 980,5 2008 1526,5 1074,5 2009 1475,4 1102,6 2010 1400,3 1097,7 2011 1339,4 1075,5 2012 1230,2 1060,0 2013 1082,5 996,9 2014 1085,8 2015 1134,1 2016 1203,5 1206,8 2017 1291,0 1312,2 2018 1415,2 1249,5 1)Pensioenvermogens voor 2014 en 2015 zijn niet beschikbaar.
Lager vermogensaandeel meestvermogenden bij meetellen pensioenvermogen
De vermogens van huishoudens in Nederland zijn scheef verdeeld. Het meetellen van pensioenvermogens verkleint die ongelijkheid. Zonder de pensioenvermogens hadden de 10 procent meest vermogende huishoudens in 2018 62 procent van het totale vermogen. Mét de pensioenvermogens hadden ze nog maar 48 procent. Het betekent tegelijkertijd dat de 90 procent minstvermogende huishoudens 14 procent meer van het totale vermogen te verdelen krijgen als de pensioenvermogens meetellen. Bij de 1 procent meest vermogende huishoudens waren de aandelen in 2018 respectievelijk 25 procent (zonder pensioen) en 15 procent (met pensioen).
Vermogensgroepen | Zonder pensioenvermogen (% van totale vermogen) | Met pensioenvermogen (% van totale vermogen) |
---|---|---|
1e (minst vermogende) groep | -3,2 | -0,9 |
2e | -0,1 | 0,2 |
3e | 0,1 | 0,9 |
4e | 0,4 | 2,1 |
5e | 1,3 | 3,8 |
6e | 3,3 | 6 |
7e | 6,6 | 8,8 |
8e | 11,2 | 12,7 |
9e | 18,1 | 19 |
10e (meest vermogende) groep | 62,3 | 47,3 |
Kleinere vermogensverschillen
De vermogensongelijkheid tussen huishoudens wordt dus kleiner als het pensioenvermogen meetelt. Die ongelijkheid wordt ook wel uitgedrukt in de Gini-coëfficiënt. Deze coëfficiënt loopt van 0 tot 1. Bij een Gini-coëfficiënt van 0 heeft ieder huishouden evenveel vermogen, bij een Gini-coëfficiënt van 1 heeft één huishouden alles. In 2018 was de Gini-coëfficiënt van het vermogen exclusief pensioenvermogen 0,77. De Gini-coëfficiënt van het vermogen inclusief pensioenvermogen is 0,65. Veel huishoudens met geen of weinig vermogen hebben wel pensioenvermogen. Bij de meer vermogende huishoudens wordt het totale vermogen uiteraard ook hoger als pensioen meetelt, maar het relatieve verschil tussen huishoudens aan de onderkant en de bovenkant van de vermogensverdeling vermindert.
Meeste pensioenvermogen bij 55- tot 65-jarigen
Er zijn aanzienlijke verschillen in de vermogensongelijkheid met en zonder pensioenvermogen binnen de onderscheiden leeftijdsgroepen vanaf 25 jaar. Bij de jongeren is er nauwelijks een verschil, omdat zij nog maar weinig pensioenvermogen hebben. Het verschil in ongelijkheid is het grootst in de groep huishoudens met een hoofdkostwinner van 55 tot 65 jaar. In deze leeftijdsgroep bestaat de helft van het vermogen uit pensioenvermogen. De Gini-coëfficiënt bedroeg in 2018 voor deze leeftijdsgroep 0,72 zonder pensioen en 0,54 met pensioen. Bij de 75-plussers is het verschil kleiner omdat zij relatief minder pensioenvermogen hebben ten opzichte van het overige vermogen.
Zonder pensioenvermogen (Gini-coëfficiënt) Met pensioenvermogen (Gini-coëfficiënt) Tot 25 jaar 0,877 0,872 25 tot 35 jaar 0,826 0,741 35 tot 45 jaar 0,81 0,64 45 tot 55 jaar 0,771 0,598 55 tot 65 jaar 0,722 0,539 65 tot 75 jaar 0,687 0,537 75 tot 85 jaar 0,691 0,588 85 jaar of ouder 0,709 0,64
Bronnen
Relevante links
- Statistische trends - Pensioenvermogen en vermogensongelijkheid
- Publicatie - Vermogen van huishoudens in 2019 hoger door eigen woning