Nederlander rond 1900 relatief matige drinker
Nederlanders waren rond 1900 geen grote drinkers vergeleken met andere Europeanen. In de jaren 1900–1904 was het hoofdelijke gebruik van bier, wijn en gedistilleerd in ons land 5,6 liter pure alcohol. Dat was de helft van het hoofdelijke gebruik in Denemarken (10,8 liter) en Engeland (11,2 liter), een derde van dat in Italië (14,8 liter) en een kwart van dat in Frankrijk (22,5 liter). Anders dan in Frankrijk, België en Duitsland, waar de alcoholconsumptie aan het begin van de 20e eeuw (veel) hoger was dan in de jaren 80 van de 19e eeuw, daalde in de periode 1885–1905 het verbruik in ons land.
Frankrijk (liters à 100% ) | België (liters à 100% ) | Italië (liters à 100% ) | Groot Brittannië en Ierland (liters à 100% ) | Denemarken (liters à 100% ) | Duitsland (liters à 100% ) | Nederland (liters à 100% ) | |
---|---|---|---|---|---|---|---|
1885/1889 | 15,7 | 11,6 | 12,3 | 10,2 | 7,0 | 8,5 | 5,9 |
1890/1894 | 18,4 | 11,8 | 12,4 | 11,0 | 10,7 | 9,3 | 5,9 |
1895/1900 | 18,6 | 13,0 | 10,9 | 11,5 | 11,2 | 9,7 | 5,8 |
1900/1904 | 22,5 | 13,1 | 14,8 | 11,2 | 10,8 | 9,6 | 5,6 |
1905 | 23,4 | 12,3 | 10,9 | 10,1 | 10,3 | 9,2 | 5,2 |
Bron: CBS, Jaarcijfers (1909) | |||||||
* In Denemarken in 1885/1889 alleen gedistilleerd |
Wijn in Frankrijk, bier in België, jenever in Nederland
Zeventig procent van de alcohol die Nederlanders dronken kwam uit gedistilleerd, 25 procent uit bier en 4 procent uit wijn. Frankrijk en Italië waren de echte wijnlanden, België en Engeland de bierlanden.
Alcohol (liters, 100%) | Bier (liters à 100%) | Wijn (liters à 100%) | Gedistilleerd (liters à 100%) |
---|---|---|---|
Nederland | 1,4 | 0,2 | 4,0 |
Duitsland | 4,8 | 0,6 | 4,1 |
Denemarken | 3,8 | 0,2 | 6,8 |
Groot Brittannië en Ierland | 8,2 | 0,2 | 2,7 |
Zwitserland | 2,6 | 6,9 | 2,6 |
België | 8,7 | 0,6 | 3,9 |
Italië | 0,0 | 14,1 | 0,6 |
Frankrijk | 1,4 | 17,4 | 3,7 |
Bron: CBS, Jaarcijfers (1909) |
Georganiseerde drankbestrijding
De afname van de alcoholconsumptie na 1900 was deels het gevolg van een beperkende drankwetgeving, accijnsverhogingen en maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de ontwikkeling naar meer bestaanszekerheid en de opkomst van de sportbeoefening die met matigheid gepaard ging, die ervoor hebben gezorgd dat het alcoholverbruik verminderde, in het bijzonder van sterke drank. Deels was dit het succes van de georganiseerde drankbestrijding. Het gedistilleerdgebruik daalde van omstreeks 4 liter (à 100 procent) tot minder dan 1 liter per hoofd eind jaren dertig.
Zo’n succes was de aanpassing van de Drankwet in 1904. De nieuwe wet gaf gemeenten de mogelijkheid de uitgave van vergunningen voor de verkoop van sterke drank te beperken en het aantal verkooppunten vast te stellen tot onder het wettelijk toegestane maximum. Vooral in sterk gereformeerde gemeenten is het aantal tapvergunningen teruggebracht. In bijgaande grafiek is dat geïllustreerd voor Gelderland in 1913. In gemeenten met relatief hoge percentages gereformeerden, zoals op de Veluwe (Nijkerk, Doornspijk, Ede, Barneveld), maar ook in Aalten, is het aantal tapvergunningen sterker beperkt dan in andere gemeenten.
Verbod op openbare verkoop
De grote highlight van de drankweer was het Volkspetitionnement van 1914. Drankbestrijders haalden 670 duizend handtekeningen op ter ondersteuning van het opnemen van zogeheten plaatselijke keuze in de wet. Een initiatiefwetsvoorstel van het ARP-Kamerlid Rutgers voor het opnemen van plaatselijke keuze in de wet, gedaan in 1919, haalde het maar net niet. Was het voorstel wet geworden, dan zouden burgers in de gemeenten stemmen over het handhaven van de openbare verkoop van sterke drank.Matiging als trend
In de jaren 30 en 40 hebben prominente CBS-onderzoekers als J. Tinbergen, J.B.D. Derksen en Th. van Lottum de invloed van de afschaffingsbeweging als trendfactor in modelanalyses van het bier- en gedistilleerdverbruik aangetoond.Relevante links
- Artikel - Statistici tegen alcoholmisbruik
- Dossier - Dossier historische reeksen