Huisvesting en voeding groter deel consumptie
Na de uitbraak van de kredietcrisis bereikte de werkelijke individuele consumptie een dieptepunt in 2013. Het aandeel van primaire producten, zoals huisvesting en voeding, in de consumptie nam in deze periode toe. Dit is niet ongebruikelijk in tijden van laagconjunctuur, omdat mensen niet goed buiten deze producten kunnen en er daarom minder op kunnen bezuinigen. Na 2013 groeiden de economie en de consumptie weer. Het aandeel van huisvesting en voeding zakte echter niet terug naar het niveau van voor de kredietcrisis.
Aandeel vervoermiddelen lager
Tegenover de toename van het aandeel van primaire producten staat de afname van het aandeel niet-primaire producten. Vooral het aandeel van financiële en zakelijke diensten, communicatiediensten en vervoermiddelen was lager dan in 2008. De afname van het aandeel van vervoermiddelen komt vooral doordat de groei van de aankopen van nieuwe personenauto’s na 2013 veel kleiner was dan de krimp in de periode 2008-2013. De opkomst van private lease en de langere levensduur van auto’s spelen hierbij een rol.
| Aandeel in werkelijke individuele consumptie | Voedingsmiddelen | Huisvesting |
|---|---|---|
| 2000 | 8,1 | 12,5 |
| 2001 | 8,2 | 12,3 |
| 2002 | 8,0 | 12,2 |
| 2003 | 7,8 | 12,5 |
| 2004 | 7,7 | 12,9 |
| 2005 | 7,4 | 13,2 |
| 2006 | 7,4 | 12,9 |
| 2007 | 7,3 | 12,8 |
| 2008 | 7,5 | 12,8 |
| 2009 | 7,6 | 13,4 |
| 2010 | 7,5 | 13,6 |
| 2011 | 7,7 | 13,7 |
| 2012 | 7,9 | 14,1 |
| 2013 | 8,0 | 14,7 |
| 2014 | 8,0 | 15,1 |
| 2015 | 8,1 | 15,4 |
| 2016* | 8,2 | 15,6 |
| 2017* | 8,1 | 15,5 |
| 2018* | 8,1 | 15,4 |
| * voorlopige cijfers | ||
Aandeel huisvesting en voeding hoger
In 2018 bedroeg het aandeel van huisvesting 15,4 procent, tegen 12,8 procent tien jaar eerder. De toename komt vooral door huurverhogingen. Aan energie en water werd in 2018 een kleiner deel gespendeerd dan tien jaar eerder. Het aandeel van voedingsmiddelen en alcoholvrije dranken in de werkelijke individuele consumptie nam na 2007 toe, van 7,3 procent in 2007 naar 8,1 procent in 2018. Tot en met 2007 nam het aandeel nog gestaag af. Het aandeel steeg tot 2013 vooral door prijsstijgingen, daarna steeg ook het volume per hoofd. De consumptie van de overige voedingsmiddelen, zoals kant-en-klaarmaaltijden, soepen en babyvoeding groeide het meest. Verder stegen ook de bestedingen aan aardappelen, groente en fruit en koffie, thee en cacao.
| 2017* t.o.v. 2007 (% verandering) | 2017* t.o.v. 2013 (% verandering) | 2013 t.o.v. 2007 (% verandering) | |
|---|---|---|---|
| Voedingsmiddelen totaal | 0,3 | 3,2 | -2,9 |
| Overige voedingsmiddelen | 24,4 | 19,9 | 12,6 |
| Koffie, thee en cacao | 7,0 | 6,8 | -0,2 |
| Aardappelen, groenten en fruit | 5,3 | 8,2 | -1,7 |
| Brood en graanproducten | -2,2 | 2,0 | -4,8 |
| Vlees en vleesproducten | -2,5 | 1,9 | -4,5 |
| Suiker, zoetwaren en ijs | -2,7 | 7,4 | -10,6 |
| Zuivel, eieren, oliën en vetten | -3,6 | 0,4 | -3,9 |
| Mineraalwater, frisdranken e.d. | -4,5 | -9,7 | 5,2 |
| Vis | -16,2 | -9,3 | -9,2 |
| *voorlopige cijfers | |||
Groei consumptie na crisis lager dan in buurlanden
In tegenstelling tot veel andere landen in Europa had Nederland na een aanvankelijk herstel te lijden onder een terugval in het herstel van de economie in 2012 en 2013. Ook de consumptie daalde tijdens deze ‘dubbele dip’. In België, Duitsland en Frankrijk groeide de consumptie in deze jaren gestaag door. Na 2013 groeide de consumptie in Nederland wel, maar over de hele periode 2007-2018 was de groei minder groot dan in de landen om ons heen. In Nederland was de werkelijke individuele consumptie in 2018 goed voor ruim 60 procent van het bbp. Dit is lager dan in de buurlanden.
| België (2007=100) | Duitsland (2007=100) | Frankrijk (2007=100) | Nederland (2007=100) | Verenigd Koninkrijk (2007=100) | |
|---|---|---|---|---|---|
| 2007 | 100 | 100 | 100 | 100 | 100 |
| 2008 | 101,9 | 101 | 100,7 | 101,5 | 99,8 |
| 2009 | 102,5 | 101,7 | 101,3 | 101,4 | 97,6 |
| 2010 | 105,2 | 102,4 | 103,3 | 102 | 98,5 |
| 2011 | 105,9 | 103,8 | 104,1 | 102,3 | 98,1 |
| 2012 | 106,7 | 105 | 104,1 | 101,2 | 99,7 |
| 2013 | 107,4 | 105,8 | 105 | 100,3 | 101,6 |
| 2014 | 108,5 | 107,2 | 106,1 | 100,6 | 103,8 |
| 2015 | 109,7 | 109,4 | 107,6 | 102,2 | 106,4 |
| 2016 | 111,5 | 112 | 109,8 | 103,4 | 109,5 |
| 2017 | 112,5 | 113,9 | 111,1 | 105,2 | 111,5 |
| 2018 | 113,5 | 114,9 | 112,2 | 107,6 | 113 |
In andere landen stijgt het aandeel primaire producten minder sterk
Ook in Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk nam het aandeel van de primaire producten in de werkelijke individuele consumptie toe, maar lang niet zo sterk als in Nederland. In Duitsland nam het af en in België veranderde het nauwelijks. De sterke stijging van het aandeel van de primaire producten in Nederland komt vooral door de relatief sterke huurstijging. De stijging van het aandeel van voeding in de werkelijke individuele consumptie in Nederland was ook iets groter dan in de andere landen. In Duitsland nam het aandeel van voeding zelfs af. Het aandeel van de individuele overheidsconsumptie nam zowel in Nederland als in België, Frankrijk en Duitsland toe. Dit betreft vooral uitgaven aan onderwijs, zorg en sociale bescherming.
| Individuele overheidconsumptie (%-punt verandering) | Niet-primair (%-punt verandering) | Primair (%-punt verandering) | |
|---|---|---|---|
| Nederland | 1,6 | -4,9 | 3,3 |
| Europese Unie | 0,8 | -1,3 | 0,6 |
| België | 1,7 | -1,6 | -0,1 |
| Duitsland | 2,5 | -0,5 | -2,0 |
| Frankrijk | 1,0 | -1,7 | 0,6 |
| Verenigd Koninkrijk | -0,3 | -1,1 | 1,5 |
| *voorlopige cijfers | |||