Woningwaarde stuwt vermogen omhoog
Het doorsnee (mediane) vermogen is gelijk aan het middelste vermogen wanneer de vermogens van alle particuliere huishoudens van laag naar hoog worden gerangschikt. Dat wil zeggen dat de helft van de huishoudens meer en de andere helft minder vermogen bezit.
Bij het vaststellen van de fiscale hypotheekschuld zijn eventueel opgebouwde tegoeden bij spaar- en beleggingshypotheken niet meegenomen omdat het CBS tot op heden geen toegang heeft gekregen tot de onderliggende gegevens. Ook worden pensioenaanspraken en andere aanspraken van sociale zekerheid niet tot het vermogen gerekend, omdat deze collectief worden geregeld en niet op persoonsniveau toerekenbaar zijn, of overdraagbaar van persoon op persoon.
Periode | Vermogen (1 000 euro) | Vermogen exclusief eigen woning (1 000 euro) |
---|---|---|
2006 | 34,8 | 13,8 |
2007 | 42,5 | 14 |
2008 | 46,9 | 14,6 |
2009 | 41,7 | 14,6 |
2010 | 33,9 | 15,4 |
2011 | 32,8 | 14,1 |
2012 | 25,5 | 13 |
2013 | 17,2 | 11,3 |
2014 | 16,8 | 11,3 |
2015 | 20,1 | 13,3 |
2016 | 22,2 | 13,5 |
2017* | 28,3 | 14,1 |
* voorlopige cijfers |
Drie op de tien huishoudens negatief of geen vermogen
De tien procent huishoudens met de laagste vermogens hebben samen meer schulden dan bezittingen. Per saldo hebben ze een negatief vermogen van 51 miljard euro. Dat komt vooral doordat in deze groep veel woningbezitters zitten van wie de totale hypotheekschuld (146 miljard euro) groter is dan de totale eigenwoningwaarde van 106 miljard euro. Het meeste vermogen is geconcentreerd bij de hoogste tien procent vermogens. De bezittingen van deze huishoudens (951 miljard euro) bestaan voor ruim een derde uit eigen woning, een vijfde uit aanmerkelijk belang en 15 procent bank- en spaartegoeden. Hun schuld bedroeg 142 miljard euro.
Bezittingen (mld euro) | Schulden (mld euro) | |
---|---|---|
1e (laagste) | 125,4 | -176,1 |
2e | 36 | -39 |
3e | 7,3 | -6,6 |
4e | 29,1 | -25 |
5e | 68,5 | -54,7 |
6e | 130,7 | -95,1 |
7e | 190,1 | -111,4 |
8e | 232,6 | -92,7 |
9e | 312,1 | -80,6 |
10e (hoogste) | 950,9 | -141,9 |
* voorlopige cijfers |
Hoogste vermogen bij ouderen
Tot de laagste tien procent vermogens behoren vooral jonge huishoudens. Zij hebben nauwelijks vermogen, omdat de meeste mensen dit pas in de loop der jaren opbouwen. De hoogste vermogens zijn te vinden in de groep 65-plussers. Zij bezitten vaak een eigen huis en hebben nauwelijks of geen hypotheekschuld meer. Begin 2017 bedroeg het doorsnee vermogen van 65-plushuishoudens 113 duizend euro. De helft van deze huishoudens had een vermogen van meer dan een ton, bij 11 procent was dat meer dan een half miljoen. Slechts 4 procent had een negatief vermogen. Onder jongere huishoudens kwam een negatief vermogen vaker voor: onder huishoudens met een hoofdkostwinner jonger dan 25 jaar was dat ruim 40 procent, van de 25 tot 45-jarige huishoudens was dat een derde.
Negatief (%) | 0 tot 100 000 euro (%) | 100 000 tot 500 0000 euro (%) | 500 000 euro en meer (%) | |
---|---|---|---|---|
tot 25 jaar | 154,7 | 205,9 | 7,8 | 0,7 |
25 tot 45 jaar | 751,9 | 1220 | 325,2 | 47,1 |
45 tot 65 jaar | 462,7 | 1197 | 999,6 | 261,3 |
65 jaar en ouder | 81,7 | 910,6 | 830,5 | 235,2 |
* voorlopige cijfers |
Eigen woning belangrijkste vermogensbestanddeel
Het totale vermogen van alle huishoudens samen bedroeg 1 260 miljard euro in 2017, opgebouwd uit 2 083 miljard euro aan bezittingen en 823 miljard aan schulden. Prijsstijgingen en -dalingen van woningen hebben grote invloed op het vermogen van huishoudens. Bijna 6 op de 10 huishoudens hadden een eigen woning. De eigen woning vormde met 58 procent van de bezittingen het grootste vermogensbestanddeel. Daarna volgen bank- en spaartegoeden (14 procent) en aanmerkelijk belang in vennootschappen (9 procent). De hypotheekschuld is met 86 procent de grootste schuldenpost. Studieschulden zijn goed voor 2 procent van de schulden.
Studieschuld stijgt verder
De totale studieschuld bedroeg 15,5 miljard euro in 2017, 1,6 miljard meer dan het jaar ervoor. De studieschuld loopt elk jaar op en was in 2017 ruim 60 procent hoger dan in 2011. Toen bedroeg de studieschuld 9,5 miljard euro. In 2017 hadden bijna 1,1 miljoen huishoudens een studieschuld, 82 duizend meer dan in 2016. Ook is de doorsnee studieschuld opgelopen van 7,4 duizend euro in 2016 naar 8,1 duizend euro in 2017.
Studieschuld (mld euro) | |
---|---|
2011 | 9,5 |
2012 | 10,2 |
2013 | 10,9 |
2014 | 11,8 |
2015 | 12,7 |
2016 | 13,9 |
2017* | 15,5 |
* voorlopige cijfers |
Bronnen
- StatLine - Vermogen huishoudens; samenstelling
- StatLine - Vermogen huishoudens; vermogensklassen