Ruim helft werkenden leert bij buiten de schoolbanken
Om aan het werk te blijven op de snel veranderende arbeidsmarkt is het voor mensen met betaald werk van belang dat ze zich regelmatig bijscholen. Werkenden, zowel werknemers als zelfstandigen, doen dat vooral buiten de schoolbanken. In 2016 volgt 52 procent van de 25- tot 65-jarige werkenden scholing voor het werk. Het gaat dan om doorgaans kortdurende cursussen, bedrijfsopleidingen, trainingen, privélessen, workshops en seminars. Begeleide training op de werkplek, bijvoorbeeld een inwerktraject voor nieuwe medewerkers, valt hier niet onder.
Laagopgeleiden nemen minst vaak deel aan cursussen
Laagopgeleiden volgen minder vaak werkgerelateerde cursussen dan hoogopgeleiden: 29 procent van de laagopgeleide werkenden neemt deel aan dergelijke cursussen, van de hoogopgeleiden is dit bijna 68 procent. Hoogopgeleiden worden hiervoor beduidend vaker dan laagopgeleiden gecompenseerd door hun werkgever. 45- tot 65-jarigen volgen naar verhouding iets minder vaak cursussen dan 25- tot 45-jarigen, en mannen iets minder vaak dan vrouwen.
Cursusdeelnemers (% van 25- tot 65-jarige werkenden) | |
---|---|
Totaal | 52,2 |
Man | 50,9 |
Vrouw | 53,6 |
25 tot 35 jaar | 54,1 |
35 tot 45 jaar | 53,9 |
45 tot 55 jaar | 50,8 |
55 tot 65 jaar | 49,6 |
Laagopgeleid | 29,3 |
Middelbaaropgeleid | 46,7 |
Hoogopgeleid | 67,7 |
Langere werkweek, vaker bijscholing
Ruim vier op de tien werkenden met een voltijd baan óf een grote deeltijdbaan (20 uur per week of meer) volgen een of meer werkgerelateerde cursussen. De meesten van hen (70 procent) ontvangen voor ten minste één cursus een vergoeding van de werkgever. Werkzame personen met kleine banen (minder dan 12 uur per week) volgen minder vaak een cursus voor het werk, te weten 30 procent.
Als werkenden twee jaar of langer werkzaam zijn in hun huidige baan nemen ze vaker deel aan werkgerelateerde scholing dan werkenden die korter dan twee jaar in hun baan werken: ruim 53 procent tegenover 47 procent. Ook betaalt de werkgever vaker mee aan cursussen als werknemers langer in dienst zijn.
Cursusdeelnemers (% van 25- tot 65-jarige werkenden) | |
---|---|
Duur werkweek | |
35 uur of meer | 54,5 |
28 tot 35 uur | 58,3 |
20 tot 28 uur | 50,4 |
12 tot 20 uur | 38,4 |
Minder dan 12 uur | 30,9 |
Werkzaam in huidige werkkring | |
Minder dan 2 jaar | 47,4 |
2 tot 5 jaar | 52,7 |
5 tot 10 jaar | 53,1 |
10 jaar of langer | 53,4 |
Werkzaamheden verbeteren, maar ook verplichting
Werkenden geven meestal meerdere redenen om deel te nemen aan een werkgerelateerde cursus. Voor verreweg de meesten (acht op de tien) is het beter uitoefenen van hun werk één daarvan. Daarnaast zijn bijscholingen relatief vaak beroepsmatig verplicht of eist de werkgever de scholing. De helft van de werkenden noemt zo’n verplichting als reden. Dit geldt bijvoorbeeld in de gezondheidszorg en welzijn, en in de financiële dienstverlening.
Het vergroten van carrièrekansen is voor 44 procent een reden voor bijscholing. Het opstarten van een eigen bedrijf wordt door een veel kleiner aandeel van de werkenden genoemd (6 procent). Naast een motivatie op het gebied van werk noemen cursisten ook persoonlijke redenen om een cursus te doen, zoals het opdoen van kennis en vaardigheden die hun interesse hebben, of die nuttig zijn in het dagelijks leven.
Reden cursusdeelname (% van 25- tot 65-jarige werkenden) | |
---|---|
Beter worden in werk | 82,1 |
Verplicht | 50 |
Carrièrekansen verbeteren | 43,9 |
Organisatorische / technische veranderingen op werk | 37,8 |
Kans vergroten op werk of nieuwe baan / beroep | 35,3 |
Kans op baanverlies verkleinen | 30 |
Behalen diploma, certificaat of getuigschrift | 25,6 |
Opstarten eigen bedrijf | 5,8 |
Nederlandse werkenden leren vaak bij naast hun werk
Binnen Europa wordt werkgerelateerde scholing door Eurostat in kaart gebracht. In 2016 volgde in Nederland 54 procent van álle 25- tot 65-jarigen werkgerelateerd scholing in de niet-formele sfeer, het zogenoemde niet-formeel onderwijs. Alleen in Zwitserland is dit aandeel hoger (58 procent). Het gaat om de eerder genoemde educatieve activiteiten of werkgerelateerde cursussen, en daarbij ook om begeleide training op de werkplek. Ook ontvangen Nederlandse cursisten, vergeleken met cursisten in andere landen, voor de scholing relatief vaak een vergoeding van hun werkgever.
Deelnemers niet-formeel onderwijs (% van 25- tot 65-jarigen) | |
---|---|
Zwitserland | 58,2 |
Nederland | 53,8 |
Noorwegen | 49,5 |
Zweden | 49,2 |
Oostenrijk | 48,3 |
Duitsland | 42,7 |
Slowakije | 41,9 |
Finland | 41,6 |
Verenigd Koninkrijk | 41,3 |
Portugal | 40,0 |
Tsjechië | 39,3 |
Hongarije | 38,7 |
Letland | 37,9 |
Slovenië | 37,4 |
Luxemburg | 36,8 |
België | 33,4 |
Cyprus | 33,3 |
Italië | 33,3 |
Spanje | 32,3 |
Malta | 27,6 |
Litouwen | 25,8 |
Kroatië | 25,5 |
Bulgarije | 22,1 |
Polen | 19,0 |
Servië | 14,1 |
Griekenland | 11,5 |
Macedonië | 9,9 |
Roemenië | 4,0 |
Bron: CBS, Eurostat |
Bronnen
- StatLine – Persoonskenmerken van cursusdeelnemers
- StatLine – Bedrijfskenmerken van cursusdeelnemers
- Eurostat – Education and training
Relevante links
- Artikel - Bedrijfsopleidingen 2015
- Artikel - Een op negen werkenden heeft baan voor minder dan twaalf uur per week
- Achtergrond - Wat is het levenlanglerenkrediet?