Werkloosheid daalt sterker onder laagopgeleiden

© ANP
Met het aantrekken van de economie is de werkloosheid onder laagopgeleiden naar verhouding sterk afgenomen. In het eerste kwartaal van 2017 bedroeg de werkloosheid onder de laagopgeleide beroepsbevolking 9,2 procent; in 2014 was dat nog 13,2 procent. Toch is de werkloosheid onder laagopgeleiden nog steeds flink hoger dan onder hoogopgeleiden, bij wie 3,4 procent van de beroepsbevolking werkloos was. Dit meldt het CBS op basis van recent verschenen cijfers.

Van de 500 duizend werklozen in het eerste kwartaal van 2017 was ruim een op de drie laag opgeleid (basisonderwijs, vmbo of de eerste drie leerjaren van havo/vwo). Het aantal werklozen met een middelbaar onderwijsniveau is groter, maar de totale groep middelbaar opgeleiden in de beroepsbevolking is omvangrijker, waardoor het werkloosheidspercentage in die groep toch lager ligt.

Werkloosheid naar onderwijsniveau, eerste kwartaal
 LaagMiddelbaarHoog
20077,74,52,6
20086,93,62,3
20096,63,82,5
201094,93,1
201184,83,3
20129,45,53,3
201311,17,24
201413,28,24,5
201512,57,64
20161173,9
20179,25,63,4

Verschil in werkloosheid met hoogopgeleiden neemt af

Tijdens de crisis nam het werkloosheidspercentage van laagopgeleiden toe tot 13,2 in het eerste kwartaal van 2014. Zes jaar eerder, voordat de crisis uitbrak, was dat nog 6,9. Onder hoogopgeleiden nam de werkloosheid in die periode toe van 2,3 naar 4,5 procent. Daarmee was het werkloosheidspercentage op het hoogtepunt van de crisis nog steeds bijna drie keer zo hoog onder laagopgeleiden als onder hoogopgeleiden. Met het aantrekken van de economie neemt het verschil in werkloosheid tussen de verschillende onderwijsniveaus af. Het werkloosheidspercentage onder laagopgeleiden daalt sinds 2014 namelijk sterker dan onder hoogopgeleiden.

Verschil in arbeidsdeelname tussen laag- en hoogopgeleiden kleiner

Die sterkere afname hangt samen met het feit dat het aandeel werklozen die een baan vonden sterker steeg onder laagopgeleiden dan onder hoogopgeleiden. Het aandeel baanverliezers nam in beide groepen even sterk af.
Het verschil in arbeidsdeelname tussen laag- en hoogopgeleiden is daarmee kleiner geworden. Het percentage werkenden onder laagopgeleiden steeg sinds het eerste kwartaal van 2014 namelijk iets sterker (van 45,3 naar 46,6) dan onder hoogopgeleiden (van 79,9 naar 80,6). Desondanks is het verschil in arbeidsdeelname in het eerste kwartaal van 2017 nog steeds groter dan voor de crisis in 2008, omdat de netto-arbeidsparticipatie onder laagopgeleiden vooral tijdens de laatste crisisjaren relatief sterk afnam.

Netto-arbeidsparticipatie naar onderwijsniveau, eerste kwartaal
 LaagMiddelbaarHoog
200748,47280,7
200850,272,981,5
20095173,881,4
201048,371,980,6
20114971,580,4
201248,771,280,9
20134769,380,9
201445,368,679,9
201545,868,880,7
201645,969,280,2
201746,669,680,6

Vooral meer flexbanen

Sinds 2014 zijn laagopgeleiden dus weer meer aan het werk. Dit doen zij steeds vaker als werknemer met een flexibele arbeidsrelatie. Vooral jongeren (tot 25 jaar) die nog onderwijs op middelbaar of hoger niveau volgen en die daarnaast een baan(tje) hebben, zijn vaak als flexwerker aan de slag (78 procent). Onder laagopgeleide 45- tot 75-jarigen ligt het aandeel met een flexibel dienstverband een stuk lager (14 procent).

Werknemers met een flexibele arbeidsrelatie naar onderwijsniveau, eerste kwartaal
 LaagMiddelbaarHoog
2007231610
2008251611
2009251711
2010251711
2011241712
2012251812
2013281913
2014291914
2015302114
2016322114
2017342315