Vermogen van huishoudens in 2015 gestegen
Het doorsnee vermogen is vooral hoger doordat woningen in waarde zijn gestegen. Wanneer de eigen woning buiten beschouwing blijft, is het vermogen even hoog als in 2014.
Vermogen | Vermogen exclusief eigen woning | |
---|---|---|
2007 | 42,5 | 14 |
2008 | 46,9 | 14,6 |
2009 | 41,7 | 14,6 |
2010 | 33,9 | 15,4 |
2011 | 30,5 | 14,1 |
2012 | 24,5 | 13 |
2013 | 16 | 11,3 |
2014 | 15,9 | 11,3 |
2015 | 17,3 | 11,4 |
Koopwoning grootste deel van vermogen
Waardeveranderingen van de eigen woning hebben grote invloed op het vermogen van huishoudens. Bijna drie op de vijf huishoudens hadden in 2015 een eigen woning. Die koopwoningen vormden met 56 procent van de totale bezittingen het grootste vermogensbestanddeel. Op grote afstand volgen bank- en spaartegoeden, met een aandeel van 15 procent.
Waarde aanmerkelijk belang van huishoudens fors gestegen
Twee procent van de huishoudens had in 2015 een aanmerkelijk belang (minstens 5 procent van de aandelen in een vennootschap), met een doorsnee waarde van 259 duizend euro. Deze waarde is de afgelopen jaren fors toegenomen. Voor een huishouden met een directeur-grootaandeelhouder (dga) zonder personeel lag de waarde van het aanmerkelijk belang op 219 duizend euro in 2015, voor dga’s met personeel was dat met 328 duizend euro een stuk hoger.
Aanmerkelijk belang | Ondernemingsvermogen | |
---|---|---|
2007 | 178,4 | 12,2 |
2008 | 173,1 | 13,1 |
2009 | 192,9 | 12,3 |
2010 | 204 | 10,3 |
2011 | 221,1 | 10,6 |
2012 | 232,8 | 10,5 |
2013 | 244,3 | 10,1 |
2014 | 257,2 | 9,9 |
2015 | 258,8 | 10,3 |
Er waren meer huishoudens (11 procent) met ondernemingsvermogen, maar de waarde hiervan als aandeel in de totale bezittingen was een stuk kleiner dan dat van het aanmerkelijk belang. De doorsnee waarde van het ondernemingsvermogen bedroeg ruim 10 duizend euro, en is sinds 2010 vrijwel onveranderd. Het CBS heeft de vermogensstatistiek verbeterd waardoor het aanmerkelijk belang en het ondernemingsvermogen van huishoudens nog beter worden gemeten.
Steeds meer huishoudens met studieschuld
De hypotheekschuld is de grootste schuldenpost van huishoudens, met een totale waarde van 685,5 miljard euro. Ongeveer de helft van de huishoudens had in 2015 een hypotheekschuld, met een doorsnee waarde van 162 duizend euro. Bijna een derde van de huishoudens had overige schulden, zoals schulden voor consumptieve doeleinden en rood staan. Dit soort schulden wordt sinds 2011 beter gemeten. Het doorsneebedrag ervan is met 1,4 duizend euro relatief klein.
Bijna 900 duizend huishoudens hadden in 2015 een studieschuld, van in totaal 12,6 miljard euro. In 2011 was dit nog 9,4 miljard euro, maar betrof het ook 226 duizend huishoudens minder. De doorsnee studieschuld is redelijk stabiel en bedroeg in 2015 net geen 8 duizend euro.
Bij het vaststellen van de fiscale hypotheekschuld kon vanwege het ontbreken van waarnemingen geen rekening worden gehouden met opgebouwde tegoeden bij spaar- en beleggingshypotheken. Ook zijn de pensioenaanspraken niet tot het vermogen gerekend.
Aantal huishoudens (linkeras) | Totaal studieschuld (rechteras) | |
---|---|---|
2011 | 670 | 9,4 |
2012 | 763,7 | 10,1 |
2013 | 804,2 | 10,8 |
2014 | 848,7 | 11,7 |
2015 | 896,4 | 12,6 |