ICT-vaardigheden
In de enquête ‘ICT-gebruik van huishoudens en personen’ vraagt het CBS aan mensen welke ICT-activiteiten zij recent hebben uitgevoerd. Met deze informatie stelt het CBS indicatoren samen die de ICT-vaardigheden van de bevolking in kaart brengen. Alle EU-landen passen dezelfde methode toe, waardoor uitkomsten van Nederland internationaal vergelijkbaar zijn voor de 16- tot 75-jarigen. In de Nederlandse enquête is de leeftijdsgroep uitgebreider (12 jaar of ouder).
Vier ‘deelindicatoren’ beschrijven de ICT-vaardigheden op een specifiek gebied. Het gaat om de gebieden informatie, communicatie, computers / online diensten, en software. Activiteiten die respondenten al dan niet hebben uitgevoerd, bepalen hun score op deze deelindicatoren: geen vaardigheden, basisvaardigheden, of meer dan basisvaardigheden.
Naast de deelindicatoren geeft een ‘totaalindicator’ informatie over de algehele ICT-vaardigheden. De score op de totaalindicator wordt afgeleid van de vier deelindicatoren. Een respondent kan als volgt scoren op de totaalindicator:
- geen vaardigheden: de respondent heeft op alle vier de deelindicatoren ‘geen vaardigheden’,
- weinig vaardigheden: de respondent heeft op 1, 2 of 3 deelindicatoren ‘geen vaardigheden’,
- meer dan basisvaardigheden: de respondent heeft op alle vier de deelindicatoren ‘meer dan basisvaardigheden’.
In alle overige gevallen krijgt de respondent ‘basisvaardigheden’ toegekend als score op de totaalindicator.
De cijfers in deze paragraaf gaan over personen die in de drie maanden voorafgaand aan het onderzoek internet gebruikt hebben. Om die reden tellen ze in de figuren niet op tot 100: niet iedereen heeft in die periode internet gebruikt.
In het SET-artikel ICT-vaardigheden van Nederlanders is een uitgebreide versie van de methodologie beschikbaar.