Bijna helft bijstandsontvangers kan of wil niet werken
Bijna een derde van de bijstandsontvangers noemt ziekte of arbeidsongeschiktheid als reden om niet aan het werk te willen of kunnen gaan. Mensen die langer in deze regeling zitten, noemen deze reden vaker.
Wie een bijstandsuitkering krijgt, is verplicht om werk te zoeken. Onder bepaalde voorwaarden kan daarvoor een tijdelijke ontheffing worden verleend.
Van de ontvangers van een arbeidsongeschiktheidsuitkering noemt twee derde ziekte of arbeidsongeschiktheid als reden om niet te willen of kunnen werken. Een deel van de mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering is gedeeltelijk arbeids(on)geschikt. Onderscheid tussen gedeeltelijk en volledig arbeidsongeschikten is in dit onderzoek niet gemaakt.
Wil/kan niet werken vanwege andere reden | Wil/kan niet werken vanwege zorg | Wil/kan niet werken vanwege (pre)pensioen | Wil/kan niet werken vanwege opleiding | Wil/kan niet werken vanwege ziekte | Wil werk | |
---|---|---|---|---|---|---|
Geen uitkering | 9,1 | 10 | 11,4 | 22,4 | 7,7 | 39,5 |
Uitkering | 3,2 | 2,1 | 1,9 | 1,5 | 41,1 | 50,1 |
WW, eventueel bijstand of AO | 1,5 | 0,6 | 1,4 | 0,4 | 3,1 | 93 |
Bijstand, eventueel AO | 4,9 | 4,4 | 1,9 | 1,8 | 33 | 54 |
Alleen AO | 2,8 | 1,2 | 2,1 | 2 | 69,5 | 22,4 |
Wil/kan niet werken vanwege andere reden | Wil/kan niet werken vanwege zorg | Wil/kan niet werken vanwege (pre)pensioen | Wil/kan niet werken vanwege opleiding | Wil/kan niet werken vanwege ziekte | Wil werk | |
---|---|---|---|---|---|---|
WW | ||||||
<1 jaar | 1,4 | 0,6 | 0,8 | 0,6 | 2,9 | 93,8 |
1 jaar en langer | 1,8 | 0,6 | 2,9 | 0 | 3,4 | 91,3 |
Bijstand | ||||||
<1 jaar | 3,1 | 4,6 | 0,8 | 2,5 | 17 | 72 |
1 jaar tot 3 jaar | 4,4 | 4,4 | 2,6 | 3 | 23,3 | 62,3 |
3 jaar en langer | 5,9 | 4,3 | 2 | 0,7 | 45,8 | 41,3 |
AO | ||||||
<1 jaar | 2,6 | 0,4 | 0,2 | 6,9 | 55,7 | 34,2 |
1 jaar tot 3 jaar | 3,4 | 0,7 | 0,2 | 5,2 | 56,9 | 33,7 |
3 jaar en langer | 2,6 | 1,3 | 2,5 | 1 | 72,1 | 20,5 |
WW’ers willen vrijwel allemaal werken
Voor het specifieke onderzoek, dat buiten de reguliere rapportages van het CBS valt, werden verschillende bestanden aan elkaar gekoppeld. In verband met de beschikbaarheid van de gegevens en de uitgebreide analyse zijn de uitkomsten over 2014 de meest recente.
In dat jaar waren er in totaal 1,2 miljoen mensen van 15 tot 65 jaar die geen werk hadden en een uitkering ontvingen. De werkbereidheid verschilde aanzienlijk per regeling. Het hoogst was die onder WW’ers, van wie 93 procent aan het werk wilde, voor bijstandsontvangers was dat 54 procent en voor ontvangers van een arbeidsongeschiktheidsuitkering 22 procent.
Geen uitkering: minder behoefte aan werk
Bij degenen van 15 tot 65 jaar die geen uitkering en geen werk hadden, wilden 4 op de 10 wel werken. Ruim 2 op de 10 gaven als reden om niet te willen werken dat zij een opleiding volgden. Ook (pre)pensioen, hoge leeftijd en zorgverplichtingen werden relatief vaak genoemd als verklaring om geen werk te willen. Ziekte komt met minder dan 1 op de 10 juist minder vaak voor dan bij mensen met een uitkering.
Vrouwen zonder uitkering willen minder vaak werken
Voor jongeren tot 25 jaar is het volgen van een opleiding de voornaamste reden om niet te willen werken. In de leeftijdscategorie 25 tot 55 jaar is er een duidelijk verschil in werkbereidheid tussen mannen en vrouwen zonder uitkering. In deze leeftijdsgroep willen mannen vaker werken dan vrouwen. Vrouwen van 25 tot 55 jaar dragen vaak zorg voor gezin of huishouden.
Vaker dan vrouwen geven mannen van 45 tot 55 jaar ziekte als belangrijkste reden om niet te kunnen werken. De belangrijkste reden voor 55-plussers om niet te werken is het feit dat zij (pre)pensioen hebben. De bereidheid om te werken is in deze groep het laagst.
Wil/kan niet werken vanwege andere reden | Wil/kan niet werken vanwege zorg | Wil/kan niet werken vanwege (pre)pensioen | Wil/kan niet werken vanwege opleiding | Wil/kan niet werken vanwege ziekte | Wil werk | |
---|---|---|---|---|---|---|
Mannen | 5,7 | 0,5 | 12,5 | 31,5 | 5,6 | 44,2 |
15 tot 25 jaar | 5,4 | 0 | 0 | 48,3 | 1,8 | 44,3 |
25 tot 45 jaar | 5,5 | 1 | 0 | 17 | 8,2 | 68,2 |
45 tot 55 jaar | 6,5 | 2,2 | 1,2 | 0,7 | 24,1 | 65,3 |
55 tot 65 jaar | 6,5 | 0,9 | 59,4 | 0,2 | 9,9 | 23,1 |
Vrouwen | 11 | 15,5 | 10,7 | 17,1 | 8,9 | 36,7 |
15 tot 25 jaar | 4,7 | 1 | 0 | 45,9 | 1,8 | 46,7 |
25 tot 45 jaar | 5,6 | 30 | 0 | 6,4 | 7,6 | 50,4 |
45 tot 55 jaar | 16,1 | 26,6 | 0,8 | 0,9 | 15,6 | 40 |
55 tot 65 jaar | 19,5 | 16,5 | 35 | 0,1 | 14,6 | 14,3 |