Risico op armoede of sociale uitsluiting relatief laag in Nederland
Nederland kent in vergelijking met andere EU-landen weinig risico op armoede of sociale uitsluiting. In ons land loopt 16,5 procent van de bevolking dit risico. In de Europese Unie gold dit in 2014 voor een kwart van de bevolking, oftewel 122 miljoen mensen. In Nederland is de kans op armoede of sociale uitsluiting na Tsjechië het laagst. Dit staat in het rapport Armoede en sociale uitsluiting 2015 dat CBS vandaag heeft gepubliceerd.
Europese maatstaf van risico op armoede of sociale uitsluiting
Een van de doelstellingen van de Europese Unie is het terugdringen van armoede en sociale uitsluiting. Volgens de Europese maatstaf loopt een persoon risico op armoede als het inkomen van zijn huishouden lager is dan 60 procent van het doorsnee inkomen in dat land. Van sociale uitsluiting is sprake als er ernstige financiële beperkingen zijn of het huishouden een lage werkintensiteit kent (weinig betaald werk verricht). Bij financiële beperkingen gaat het om te weinig geld voor onder meer een warme maaltijd om de dag, een week vakantie per jaar, het verwarmen van de woning, het doen van onverwachte noodzakelijke uitgaven en het betalen van de woonlasten. Van ernstige financiële tekorten is sprake als er ten minste vier van dergelijke beperkingen zich voordoen.
Vooral meer risico op armoede in de oude lidstaten
Sinds het uitbreken van de economische crisis nam het risico op armoede of sociale uitsluiting vooral toe in de vijftien oude lidstaten (EU-15). Het risico steeg van 21,7 procent in 2008 tot 23,3 procent in 2014.
In de twaalf nieuwe lidstaten (NLS-12) maakte de crisis een eind aan de jarenlange daling van het aandeel inwoners met een risico op armoede of sociale uitsluiting. Sindsdien bleef dit aandeel in de nieuwe lidstaten vrij stabiel, met wederom een lichte daling in 2014.
Minste risico in Tsjechië
Het minste risico op armoede of sociale uitsluiting loopt een EU-inwoner in Tsjechië (14,8 procent). In Nederland schommelde het aandeel inwoners met een risico op armoede of sociale uitsluiting in de periode 2008-2012 rond 15 procent. In 2014 steeg het aandeel iets tot 16,5 procent. Op Tsjechië na, kende Nederland daarmee nog steeds het laagste aandeel inwoners met een risico op armoede of sociale uitsluiting. Ook in de Scandinavische lidstaten was het risico relatief laag.
De vergelijking tussen lidstaten met maatstaven gerelateerd aan lokale omstandigheden hebben overigens een betrekkelijke waarde, gezien de grote verschillen in levensstandaard tussen de lidstaten.
Meeste risico in Bulgarije en Roemenië
Het meeste risico op armoede of sociale uitsluiting volgens EU-maatstaven lopen EU-burgers in Oost-Europa. In Bulgarije en Roemenië liepen in 2014 vier op de tien inwoners dit risico. Van de oude lidstaten had Griekenland met 36 procent het grootste aandeel. Ook in Ierland (29,5 procent), Spanje (29,2 procent), Italië (28,1 procent) en Portugal (27,5 procent) was het risico op armoede of sociale uitsluiting relatief groot.
Kans op inkomensarmoede als afzonderlijke component: Nederland springt er gunstig uit
De maatstaf inkomensarmoede geeft een vergelijkbaar beeld. Gedurende de periode 2005-2014 schommelde het aandeel van de EU-bevolking met een risico op armoede tussen de 16 en 17 procent. In 2014 was dit voor het eerst sinds 2005 hoger dan 17 procent. Ook in Nederland nam het risico op armoede toe. Desondanks had Nederland in 2014 met 11,6 procent nog steeds een relatief klein aandeel inwoners dat risico liep. Alleen in Tsjechië was dit aandeel kleiner (9,7 procent). Van de oude lidstaten kenden Spanje (22,2 procent), Italië (19,6 procent)en Griekenland (22,1 procent) de grootste aandelen inwoners met een kans op armoede. Binnen de gehele unie was het hoogste percentage met ruim een kwart van de bevolking voorbehouden aan Roemenië (25,4 procent).
Veel financiële beperkingen in nieuwe lidstaten
Het aandeel EU-burgers met ernstige financiële beperkingen kwam in 2014 na een lichte stijging tijdens de economische crisis uit op 8,9 procent. Vooral in de twaalf nieuwe lidstaten ondervinden inwoners vaak dergelijke financiële beperkingen. Met gemiddeld 16,6 procent was dit aandeel hier ruim twee keer zo groot als in de oude lidstaten. In de oude lidstaten nam dit aandeel sinds het uitbreken van de crisis echter wel toe, terwijl het aandeel inwoners met ernstige financiële beperkingen in de nieuwe lidstaten bijna halveerde in het afgelopen decennium.
Relatief weinig financiële beperkingen voor Nederlanders
De Nederlandse bevolking had in 2014 met 3,2 procent verhoudingsgewijs weinig financiële beperkingen, ondanks dat het risico op armoede licht toenam gedurende de economische crisis. In Denemarken was het percentage even hoog als in Nederland. Alleen in de overige Scandinavische lidstaten en in Luxemburg was dit aandeel lager. In Bulgarije had een op de drie inwoners hiermee te maken.
Toename van lage werkintensiteit vooral in Nederland en de andere oude lidstaten
In 2014 maakte 11,1 procent van de EU-bevolking deel uit van een huishouden met een lage werkintensiteit. In 2008 was dit nog 10,9 procent. Vooral in de oude lidstaten nam het aandeel toe. Dit is in lijn met de werkloosheid die gedurende deze periode in vrijwel alle lidstaten steeg.
Ook in Nederland nam de werkloosheid toe, met name in 2013. Mede hierdoor steeg in Nederland het aandeel personen die tot huishoudens met een lage werkintensiteit behoren van 8,2 procent in 2008 tot 10,2 procent in 2014. Het hoogste aandeel was achtereenvolgens in Ierland (23,9 procent), Griekenland (17,2 procent) en Spanje (17,1 procent). Luxemburg had met 6,1 procent het laagste aandeel personen met een lage werkintensiteit.